ECLI:NL:RBMNE:2022:4067

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/1932
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie wegens openstaande strafzaak en openbare orde

In deze zaak heeft eiser op 12 januari 2021 een verzoek om naturalisatie ingediend bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit verzoek werd op 2 december 2021 afgewezen, omdat er ernstige vermoedens bestonden dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormde, gezien de openstaande strafzaak tegen hem wegens het gebruik van een vals rijbewijs. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bestreden besluit van 20 april 2022 bevestigde de eerdere afwijzing. Eiser heeft hierop beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 14 september 2022 behandeld. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig, terwijl de gemachtigde van de Staatssecretaris niet op de zitting verscheen. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan, waarbij het beroep van eiser ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om naturalisatie terecht was, omdat er geen zeer bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de regel rechtvaardigden. De rechtbank merkte op dat er op het moment van de aanvraag geen duidelijkheid was over de strafzaak en dat eiser niet expliciet had verzocht om aanhouding van de beslissing in afwachting van de strafzaak.

De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris de hoorplicht niet had geschonden, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank benadrukte dat de beslissing van de Staatssecretaris op het moment van de afwijzing gebaseerd was op de beschikbare informatie en dat de latere oplegging van een geldboete geen reden was om de eerdere beslissing te herzien. Eiser werd gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1932
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Walther),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder)

(gemachtigde: A. Houben).

Inleiding

Op 12 januari 2021 heeft eiser een verzoek om naturalisatie ingediend bij verweerder. Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 2 december 2021 afgewezen. De reden voor de afwijzing is dat er ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde [1] . Dit ernstige vermoeden bestaat volgens verweerder omdat er een strafzaak openstaat wegens verdenking van het begaan van een misdrijf (het gebruiken van een vals of vervalst rijbewijs). Er is volgens verweerder geen sprake van een zeer bijzonder geval op grond waarvan van deze regel moet worden afgeweken.
Met het bestreden besluit van 20 april 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van verweerder op 14 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde. De gemachtigde van verweerder is – zoals hij van tevoren heeft laten weten - niet verschenen op de zitting.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

1. Een dag voor de zitting heeft eiser twee arbeidsovereenkomsten van eiser en zijn echtgenote overgelegd. De rechtbank laat deze stukken buiten beschouwing, omdat ze te laat zijn ingediend en omdat verweerder er niet op heeft kunnen reageren.
2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het verzoek om naturalisatie terecht heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Op het moment dat eiser het verzoek om naturalisatie deed en op het moment dat verweerder de beslissing op bezwaar nam, werd eiser verdacht van het plegen van een misdrijf. Dat staat tussen partijen niet ter discussie. In principe mocht verweerder eisers verzoek daarom afwijzen. [2] Dat kan anders zijn als er zeer bijzondere omstandigheden zijn, op grond waarvan verweerder het verzoek toch zou moeten toewijzen. [3] Die bijzondere omstandigheden zijn er in dit geval niet. Op het moment van de aanvraag was er nog geen duidelijkheid over het verloop van de strafzaak. Dat eiser het Openbaar Ministerie heeft verzocht de zaak te seponeren en dat er een mogelijkheid was dat er een vrijspraak zou kunnen volgen, betekent niet dat dit ook daadwerkelijk zou gaan gebeuren. Verweerder moest een beslissing nemen met de informatie die er op dat moment was. Verweerder heeft bovendien ook tweemaal (zowel voorafgaand aan het primaire besluit als voorafgaand aan het bestreden besluit) geïnformeerd bij het Openbaar Ministerie, maar op dat moment was nog niet bekend wanneer de strafzaak op een zitting zou worden behandeld. Verder is door eiser in de bezwaarfase niet expliciet verzocht om aanhouding in afwachting van de zitting in de strafzaak. Als eiser had gewild dat verweerder de strafzaak zou afwachten, dan had hij daar in ieder geval in de bezwaarfase expliciet om moeten verzoeken.
4. Dat tijdens de beroepsprocedure bekend is geworden dat de strafzaak heeft geleid tot de oplegging van een geldboete van € 800,-, betekent daarnaast niet dat verweerder een andere beslissing had moeten nemen. De politierechter heeft namelijk op 17 juni 2022 vonnis gewezen, terwijl het bestreden besluit van 20 april 2022 is. Verweerder had ten tijde van het nemen van dat besluit dus niet kunnen weten dat er een geldboete zou worden opgelegd voor dit bedrag en dat nu dus duidelijk is dat dit geen omstandigheid is op basis waarvan er ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. [4] De rechtbank begrijpt dat het vervelend is dat dit tot gevolg heeft dat eiser een nieuw verzoek moet doen en dat dat hem tijd en geld kost, terwijl hij al die tijd in onzekerheid verkeert. De rechtbank merkt ook op dat verweerder na de toezending van het vonnis van 17 juni 2022 meteen had kunnen doorpakken en het verzoek opnieuw in behandeling had kunnen nemen. Verweerder is daartoe echter niet verplicht en ook eiser had ervoor kunnen kiezen om direct een nieuw verzoek in te dienen. Hoewel verweerder dus een ietwat formele houding heeft aangenomen, heeft dit dus geen gevolgen voor dit beroep. De rechtbank kan in de beroepsprocedure ook niet zelf beoordelen of eiser nu wel in aanmerking komt voor naturalisatie. Bij die beoordeling kunnen namelijk nog andere factoren meespelen die verweerder moet beoordelen bij een nieuw verzoek.
5. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de hoorplicht in bezwaar niet heeft geschonden. Eiser heeft tijdens de zitting verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 6 juli 2022 [5] en zich op het standpunt gesteld dat ook in dit geval gehoord had moeten worden. Het klopt dat op grond van de uitspraak van de ABRvS in meer gevallen een hoorzitting moet worden gehouden, maar dat hoeft niet altijd. In dit geval was er gelet op de bezwaargronden geen twijfel over de uitkomst van het bezwaar. Daarom was het bezwaar kennelijk ongegrond en mocht verweerder van het horen afzien.
6. De conclusie is dat verweerder het bestreden besluit terecht heeft genomen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser op grond van de aanvraag van 12 januari 2021 niet in aanmerking komt voor naturalisatie.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2022 door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In de zin van artikel 9, eerste lid 1, onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
2.Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN en paragraaf 4 van onderdeel 9-1-a van de Handleiding RWN.
3.Paragraaf 6 van onderdeel 9 van de Handleiding RWN.
4.Volgens paragraaf 5 van onderdeel 9 van de Handleiding RWN.