ECLI:NL:RBMNE:2022:4061

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/2983
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Fijnheer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling kinderopvangtoeslag en beslistermijnen door de Belastingdienst

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Belastingdienst/Toeslagen, omdat zij van mening is dat er niet tijdig is beslist op haar aanvraag van 17 december 2020. De rechtbank heeft op 30 september 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst nog geen nieuw besluit had genomen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen, maar heeft in overweging genomen dat de termijn van twee weken te kort is gezien het grote aantal aanvragen dat de Belastingdienst ontvangt. De rechtbank heeft daarom besloten om een termijn van twaalf weken te verlenen voor het nemen van een besluit.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de Belastingdienst eerder een verzoek om een dwangsom had toegewezen aan eiseres, en dat de rechtbank zich daar verder niet over hoefde uit te laten. De rechtbank heeft geen zitting belegd, omdat dit niet nodig was volgens de Algemene wet bestuursrecht. Eiseres had de Belastingdienst in gebreke gesteld, en de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, wat betekent dat de Belastingdienst alsnog een besluit moet nemen. De rechtbank heeft ook bepaald dat eiseres recht heeft op vergoeding van griffierecht en proceskosten, en heeft de Belastingdienst veroordeeld tot betaling van een dwangsom voor elke dag dat de termijn wordt overschreden.

De uitspraak is gedaan door mr. Fijnheer, rechter, en is openbaar uitgesproken op 30 september 2022. Eiseres heeft de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2983

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.J.M. de Leest),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 17 december 2020.
Op 31 augustus 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 17 december 2020. Verweerder moet binnen zes maanden beslissen op de aanvraag. Verweerder heeft deze termijn met zes maanden verlengd. Verweerder had dus uiterlijk op 17 december 2021 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiseres heeft verweerder op 22 februari 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Verweerder moet alsnog een beslissen
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
6. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven. Verweerder heeft de rechtbank in dit kader in zijn verweerschrift gevraagd om een termijn van twaalf weken. Verweerder heeft uitgelegd dat hij deze tijd nodig heeft, omdat momenteel sprake is van een vrij uitzonderlijke situatie gezien het grote aantal aanvragen dat verweerder over de herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag binnenkrijgt. Verweerder heeft toegelicht hoe het proces van herbeoordeling er uit ziet en waarom een termijn van 12 weken nodig is om tot zorgvuldige besluitvorming te komen.
7. De rechtbank vindt de beslistermijn van twee weken voor verweerder te kort. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking het grote aantal aanvragen en herbeoordelingen die met de nodige zorgvuldigheid moeten worden uitgevoerd. De rechtbank neemt een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb aan op basis waarvan een langere beslistermijn kan worden gegeven.
8. De rechtbank verleent verweerder een termijn van twaalf weken vanaf de datum van het verweerschrift om een besluit bekend te maken. Dit betekent dat verweerder uiterlijk
23 november 2022een besluit moet nemen. De rechtbank acht dit is in lijn met de door de Afdeling [1] gestelde eis van een nadere termijn die zodanig moet zijn dat deze in redelijkheid niet onnodig lang is maar ook niet onrealistisch kort. Om te voorkomen dat verweerder een rechtelijke dwangsom verbeurt zonder dat hij daaraan iets kan doen, bepaalt de rechtbank dat de termijn van twaalf weken wordt geacht verlengd te zijn met de periode die eiseres de termijn van zes weken voor het indienen van een zienswijze bij verweerder overschrijdt.
9.
Bestuurlijke dwangsom8. De rechtbank stelt vast dat verweerder eisers verzoek om een dwangsom vast te stellen bij besluit van 20 juli 2022 heeft toegewezen en haar recht op dwangsom heeft vastgesteld het maximale bedrag van € 1.442,-. De rechtbank hoeft zich hier dus verder niet meer over uit te laten.
Griffierecht en proceskostenvergoeding
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1/2. Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om uiterlijk op
23 november 2022een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2020:1560.