ECLI:NL:RBMNE:2022:4027
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde woning ongegrond verklaard
In deze zaak heeft eiser op 22 februari 2021 een aanslag ontvangen op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), waarbij de waarde van zijn woning aan de [adres 1] in [woonplaats] is vastgesteld op € 222.000,- voor het belastingjaar 2021, met als waardepeildatum 1 januari 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar is op 23 juli 2021 door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 26 april 2022 via een Teams-beeldverbinding, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning van eiser een hoekwoning is, gebouwd in 1967, met een inhoud van 336 m3 en een kaveloppervlakte van 216 m2. Eiser betwist de vastgestelde waarde en stelt dat deze lager zou moeten zijn, namelijk € 193.000,-. De heffingsambtenaar heeft echter de bewijslast om aan te tonen dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Dit is gedaan aan de hand van een taxatiematrix waarin de woning van eiser wordt vergeleken met drie referentiewoningen in [woonplaats]. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld, en dat de referentiewoningen goed bruikbaar zijn voor de vergelijking.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de staat van de referentiewoningen en het principe van afnemend grensnut, niet gevolgd. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd waarom de waardering van zijn woning onjuist zou zijn. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 26 juli 2022.