ECLI:NL:RBMNE:2022:3989

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
16/191505-19 (hfdzaak) en 16/007899-20 (gev. ttz.)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van belaging, laster en nalatige zorg, veroordeling voor smaad en kindermishandeling

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 16/191505-19 en 16/007899-20. De verdachte werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder belaging, laster, smaad en kindermishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn ex-partner [slachtoffer 1] niet stelselmatig heeft belaagd, omdat de communicatie tussen hen voornamelijk gericht was op de afhandeling van hun scheiding. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een wederrechtelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1]. Ook de beschuldigingen van laster en smaad werden verworpen, omdat niet kon worden aangetoond dat de verdachte met opzet de eer en goede naam van [slachtoffer 1] heeft aangetast met het doel dit publiekelijk te maken. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor smaadschrift, omdat hij op Facebook een bericht plaatste dat schadelijk was voor de reputatie van [slachtoffer 1]. In de tweede zaak, betreffende de mishandeling van zijn stiefdochters [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en zijn zoon [slachtoffer 5], oordeelde de rechtbank dat de verdachte schuldig was aan mishandeling, maar sprak hem vrij van enkele specifieke beschuldigingen. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich gedurende twee jaar niet schuldig mocht maken aan nieuwe strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/191505-19 en 16/007899-20 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 oktober 2022
in de strafzaak van de officier van justitie tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1969 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende [adres] ( [postcode] ) in [woonplaats] (Bondsrepubliek Duitsland),
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het in het openbaar gehouden onderzoek ter terechtzitting op 20 april 2022 en 21 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. E.M. ter Braak, en van dat wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H. Seton, advocaat te Amersfoort , naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank gesproken met en geluisterd naar de benadeelde partijen: [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij acht strafbare feiten. Deze verdenking staat beschreven in de tenlastelegging. De volledige tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Kort en feitelijk weergegeven, komt de verdenking er op neer dat verdachte:
16/191505-19
Feit 1
in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 december 2020 in [plaats 1] [slachtoffer 1] heeft belaagd.
Feit 2
in of omstreeks de periode van 1 augustus 2018 tot en met 30 december 2020 in [plaats 1] [slachtoffer 2] heeft belaagd.
Feit 3
primair:op of omstreeks 14 augustus 2020 in [plaats 1] laster heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] .
subsidiair:op of omstreeks 14 augustus 2020 in [plaats 1] smaad heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] .
Feit 4
op of omstreeks 26 december 2020 in [plaats 1] smaadschrift heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] .
16/007899-20
Feit 1
in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 1 september 2018 in verschillende plaatsen in Nederland en Duitsland zijn stiefdochter [slachtoffer 3] heeft mishandeld.
Feit 2
in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 1 september 2018 in verschillende plaatsen in Nederland en Duitsland zijn stiefdochter [slachtoffer 4] heeft mishandeld.
Feit 3
in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 november 2018 in verschillende plaatsen in Nederland en Duitsland zijn zoon [slachtoffer 5] heeft mishandeld.
Feit 4
in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 november 2018 in verschillende plaatsen in Nederland en Duitsland zijn zoon [slachtoffer 5] in een hulpeloze toestand heeft gebracht en gehouden.

3.VOORVRAGEN

De rechtbank constateert ambtshalve dat niet voldaan is aan het vereiste dat de vervolging voor smaadschrift (feit 4 in de zaak met parketnummer 16/191505-19) plaatsvindt op klacht van degene tegen wie het misdrijf zou zijn begaan.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat uit de aanvullende aangifte van [slachtoffer 1] van 28 december 2020 genoegzaam kan worden afgeleid dat [slachtoffer 1] onmiskenbaar de bedoeling had dat vervolging van verdachte zou plaatsvinden wegens smaad(schrift) door het plaatsen van het in de tenlastelegging bedoelde Facebook-bericht.
De officier kan derhalve worden ontvangen in de vervolging ten aanzien van feit 4 in de zaak met parketnummer 16/191505-19.
Aan de in de wet gestelde voorvragen is dan ook voldaan: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen reden om de vervolging te schorsen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
16/191505-19
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat wettig en overtuigend te bewijzen is dat verdachte zijn ex-partner [slachtoffer 1] heeft belaagd (feit 1). Anders dan ten opzichte van [slachtoffer 1] , acht de officier van justitie niet wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte op stelselmatige wijze een inbreuk heeft gemaakt op de privacy van [slachtoffer 2] zodat geen sprake was van belaging (feit 2). Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte op 14 augustus 2020 zich lasterlijk heeft uitgelaten ten opzichte van [slachtoffer 1] door haar werkgever -het [bedrijf] - mede te delen dat [slachtoffer 1] onbevoegd in zijn patiëntendossier heeft gekeken (feit 3 primair). De officier van justitie acht de Facebook-uitlating van verdachte op 26 december 2020 niet zodanig schadelijk voor de eer en goede naam van [slachtoffer 1] dat daarmee sprake is van smaadschrift (feit 4).
De officier van justitie heeft dan ook gevorderd dat verdachte voor feit 1 en feit 3 wordt veroordeeld en dat verdachte van feit 2 en feit 4 wordt vrijgesproken.
16/007899-20
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie betoogd dat wettig en overtuigend te bewijzen is dat verdachte zijn stiefdochters [slachtoffer 3] (feit 1) en [slachtoffer 4] (feit 2) heeft mishandeld. Ook acht de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte zijn zoon [slachtoffer 5] (feit 3) heeft mishandeld. Daarentegen acht de officier van justitie niet wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte zijn zoon [slachtoffer 5] in een hulpeloze toestand heeft gebracht en gehouden (feit 4) omdat -kort gezegd- niet bewezen kan worden dat [slachtoffer 5] daadwerkelijk in een situatie verkeerde die schadelijk was of kon zijn voor zijn gezondheid.
De officier van justitie heeft dan ook gevorderd dat verdachte voor feit 1, feit 2 en feit 3 wordt veroordeeld en dat verdachte van feit 4 wordt vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
16/191505-19
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend te bewijzen is dat verdachte zijn ex-partners [slachtoffer 1] (feit 1) en [slachtoffer 2] (feit 2) heeft belaagd. In de visie van de raadsvrouw waren de aard, frequentie en intensiteit van de contacten niet zodanig dat sprake was van belaging. Ook heeft verdachte met zijn handelingen niet het oogmerk gehad om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden of hen vrees aan te jagen. Het contact van verdachte was immers telkens gericht op het afwikkelen van de scheiding en (in het geval van [slachtoffer 2] ) op informatie over hun kind [slachtoffer 5] . Verder acht de raadsvrouw niet wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte op 14 augustus 2020 laster c.q. smaad heeft gepleegd ten opzichte van [slachtoffer 1] (feit 3) omdat verdachte -kort gezegd- te goeder trouw kon veronderstellen dat [slachtoffer 1] onbevoegd zijn patiëntendossier raadpleegde, alsmede omdat verdachte niet het doel had om ruchtbaarheid te geven aan de beschuldiging. Over de uitlating van verdachte op 26 december 2020 op Facebook (feit 4) heeft de raadsvrouw gezegd dat verdachte dacht dat hij een privébericht stuurde aan het account met de naam “ [getuige 1] ”. Het was aldus niet zijn intentie om [slachtoffer 1] publiekelijk te beschuldigen.
De raadsvrouw heeft dan ook verzocht dat verdachte wordt vrijgesproken van feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4.
16/007899-20
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw betoogd dat niet wettig en overtuigend te bewijzen is dat verdachte zijn stiefdochters [slachtoffer 3] (feit 1) en [slachtoffer 4] (feit 2) heeft mishandeld. Ook heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend te bewijzen is dat verdachte zijn zoon [slachtoffer 5] (feit 3) heeft mishandeld. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat op grond van de bewijsmiddelen die zich in het strafdossier bevinden niet de overtuiging kan worden verkregen dat verdachte de kinderen zou hebben mishandeld. Voorts acht de raadsvrouw niet wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte zijn zoon [slachtoffer 5] in een hulpeloze toestand heeft gebracht en gehouden (feit 4), nu daarover enkel door [slachtoffer 2] wordt verklaard.
De raadsvrouw heeft dan ook verzocht dat verdachte wordt vrijgesproken van feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
16/191505-19 [1]
Belaging van [slachtoffer 1] (feit 1)
Wat in onderhavige zaak niet wordt betwist, en daarom door de rechtbank als vaststaand wordt beschouwd, is de omstandigheid dat de relatie tussen verdachte en [slachtoffer 1] in de zomer van 2018 in ernstige mate is beschadigd. Verdachte en [slachtoffer 1] zijn na een incident feitelijk uit elkaar gegaan en vervolgens in een ‘vechtscheiding’ beland. De rechtbank stelt voorop dat het strafdossier een grote hoeveelheid correspondentie bevat over de afhandeling van de echtscheiding. Daarbij gaat het vooral over praktische zaken, zoals de verdeling van de (in)boedel, het (maken van afspraken over het) betalen van partneralimentatie en het -al dan niet gewenste- contact met de dochters van [slachtoffer 1] . Uit de inhoud van het strafdossier volgt het beeld dat de (voormalige) relatie tussen verdachte en [slachtoffer 1] werd doordrenkt van boosheid en wrok tussen beide ex-partners. Voorliggende casus dient daarom in het licht van de beschreven context te worden beoordeeld.
[slachtoffer 1] heeft aangifte en klacht gedaan van belaging. Daarbij heeft [slachtoffer 1] -kort gezegd- verklaard dat verdachte veelvuldig berichten via e-mail, per post of social media stuurt, zich ophoudt in de omgeving van haar verblijfplaats en contact zoekt met [familieleden] , familie en vrienden. Ter terechtzitting van 20 april 2022 heeft verdachte deze gedragingen -hoofdzakelijk- bekend, maar heeft hij verkeerde intenties betwist.
De rechtbank overweegt dat voor belaging, als bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht, vereist is dat sprake is van een wederrechtelijke, stelselmatige en opzettelijke inbreuk op een anders persoonlijke levenssfeer. Daarbij moet de pleger het oogmerk hebben om een ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een dergelijke belaging zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, alsmede de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de vrijheid van het slachtoffer.
In dit licht overweegt de rechtbank dat [slachtoffer 1] bij haar aangifte vele e-mail- en Whatsapp-correspondentie met verdachte heeft overgelegd, maar dat het daarin met name ging om wederkerige communicatie die verband hield met de echt- en boedelscheiding. Daarnaast volgt uit het strafdossier en de door de raadsvrouw bij pleidooi overgelegde stukken dat het contact ook werd gezocht door [slachtoffer 1] en/of [familieleden] . Naar het oordeel van de rechtbank is van een wederrechtelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] dan ook geen sprake. Wat resteert zijn naar het oordeel van de rechtbank gedragingen die niet de conclusie kunnen dragen dat sprake was van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] .
Alles overziend, komt de rechtbank tot de conclusie dat de gedragingen van verdachte reeds om voornoemde reden niet kunnen worden aangemerkt als belaging in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast kan evenmin bewezen worden dat verdachte met de door hem gepleegde gedragingen het oogmerk heeft gehad om [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de belaging van [slachtoffer 1] .
Belaging van [slachtoffer 2] (feit 2)
[slachtoffer 2] heeft aangifte en klacht gedaan van belaging. De rechtbank komt echter -met de officier van justitie en de raadsvrouw- tot de conclusie dat op grond van het voorliggende strafdossier niet wettig en overtuigend te bewijzen is dat verdachte [slachtoffer 2] heeft belaagd, in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. Uit het dossier blijkt voornamelijk dat verdachte e-mailberichten heeft gestuurd om meer informatie te krijgen over [slachtoffer 5] , de gezamenlijke zoon van [slachtoffer 2] en verdachte, en dat [slachtoffer 2] en verdachte over en weer op elkaars berichten hebben gereageerd. Het is de rechtbank uit het dossier niet gebleken dat verdachte zo veel, zo vaak en e-mailberichten met een dusdanige inhoud heeft gestuurd dat reeds daaraan de conclusie moet worden verbonden dat sprake is van belaging. Ten aanzien van de andere aan verdachte toegeschreven gedragingen, zoals het posten van een kerstkaart en het zich ophouden in de buurt van de verblijfplaats van [slachtoffer 2] , is naar het oordeel van de rechtbank uit het dossier niet gebleken van de voor belaging vereiste wederrechtelijkheid, dan wel frequentie.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de belaging van [slachtoffer 2] .
Laster c.q. smaad ten opzichte van [slachtoffer 1] (feit 3)
[slachtoffer 1] heeft aangifte en klacht gedaan van laster, dan wel smaad, gepleegd door verdachte op 14 augustus 2020, door aan de werkgever van [slachtoffer 1] -het [bedrijf] - een e-mail te sturen waaruit kon blijken dat [slachtoffer 1] onbevoegd het patiëntendossier van verdachte heeft geraadpleegd (en daaruit informatie heeft verspreid). Verdachte heeft bekend deze e-mail te hebben gestuurd aan het e-mailadres “ [e-mailadres] ”.
De rechtbank overweegt allereerst dat voor een veroordeling ter zake van laster, dan wel smaad, allereerst van belang is dat de pleger iemand beschuldigt van een bepaald feit dat geschikt is om de integriteit van deze persoon aan te tasten. Daarnaast moet de beschuldiging worden gedaan met het doel om deze ter kennis van het publiek te brengen (het zogeheten vereiste van ‘ruchtbaarheid geven’).
Door en namens verdachte is niet betwist dat de beschuldiging, zoals vermeld in de e-mail, geschikt is om de eer, goede naam en/of reputatie van [slachtoffer 1] aan te tasten. De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld in hoeverre uit de bewijsmiddelen de overtuiging kan worden verkregen dat verdachte het doel heeft gehad om de beschuldiging ter kennis van het publiek te brengen. Daarbij wordt onder “publiek” verstaan een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden (vgl. Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:511 en Hoge Raad 8 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9186).
Op grond van het voorliggende strafdossier heeft de rechtbank niet de overtuiging verkregen dat verdachte de beschuldiging heeft geuit met het doel om deze ter kennis te brengen van een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden. Aan dit oordeel legt de rechtbank ten grondslag dat verdachte heeft geklaagd over [slachtoffer 1] door een e-mail te richten aan de klachtfunctionarissen die de klachten-inbox van het [bedrijf] lezen en beheren. In onderhavige zaak acht de rechtbank het toesturen van een bericht aan het e-mailadres dat bestemd is om klachten in ontvangst te nemen, en waarbij van klachtfunctionarissen discretie verwacht wordt, niet zonder meer gericht op het ter kennis brengen van de beschuldiging aan het publiek. Onder die omstandigheden wordt niet voldaan aan het vereiste van ruchtbaarheid geven en kan van zowel laster als smaad geen sprake zijn.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van zowel het plegen van laster (feit 3 primair) als het plegen van smaad ten opzichte van [slachtoffer 1] (feit 3 subsidiair).
Smaad ten opzichte van [slachtoffer 1] (feit 4)
Het bewijs
[slachtoffer 1] heeft in een aanvulling op haar aangifte verklaard dat zij op 26 december 2020 een Whatsapp-bericht heeft ontvangen van [getuige 1] waarin [slachtoffer 1] werd gewezen op een reactie van verdachte op een bericht in de Facebookgroep “ [Facebookgroep] ” met de tekst “ [getuige 1] jouw vriendin [slachtoffer 1] doet al 2 jaar niks anders dan mijn post stelen en openen”. [2] Ook getuige [getuige 1] heeft ten overstaan van de politie over deze uitlating verklaard. [3]
Ter terechtzitting van 20 april 2022 heeft verdachte over dit bericht verklaard dat het klopt dat hij deze tekst op Facebook heeft gezet. [4]
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank gaat, gelet op het bovenstaande, ervan uit dat verdachte op 26 december 2020 in de Facebook-groep “ [Facebookgroep] ” een bericht heeft geplaatst met de tekst “ [getuige 1] jouw vriendin [slachtoffer 1] doet al 2 jaar niks anders dan mijn post stelen en openen…”. Het door verdachte opgeworpen alternatieve scenario, namelijk dat verdachte abusievelijk in de veronderstelling verkeerde dat het om een privégesprek met [getuige 1] ging, acht de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank overweegt in dat verband dat verdachte direct heeft gereageerd op een bericht dat was geplaatst in een openbare groep. Voor het sturen van privéberichten via Facebook dient echter een afzonderlijk gesprek gestart te worden met de desbetreffende persoon. De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat verdachte niet bekend was met het verschil tussen het reageren op andermans berichten in een groep en het versturen van privéberichten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het dossier blijkt dat verdachte op 18 juni 2019 al eens heeft gereageerd op een openbaar bericht van [getuige 1] en rondom diezelfde datum ook privéberichten heeft gestuurd naar hem.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de beschuldigingen van diefstal en schending van het briefgeheim wel degelijk van dien aard dat deze afbreuk doen aan de eer en goede naam van [slachtoffer 1] . Dat de inwoners van [plaats 1] op de hoogte zouden zijn van de echtscheidingsperikelen tussen verdachte en [slachtoffer 1] , zoals de officier van justitie heeft gesteld, is niet redengevend voor een andersluidend oordeel.
De raadsvrouw heeft betoogd dat -in de visie van verdachte- geen sprake was van een onwaarheid en heeft ter staving van dit standpunt correspondentie overgelegd tussen hem en de wijkagent. De rechtbank overweegt in dat verband dat van smaad(schrift) geen sprake is als verdachte te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het waar is waarvan hij [slachtoffer 1] heeft beschuldigd en bovendien het algemeen belang die beschuldiging vereiste. Wat er verder ook zij van de goede trouw van verdachte ten aanzien van het waarheidsgehalte van het bericht; naar het oordeel van de rechtbank was geen sprake van een algemeen belang dat openbaarmaking van de beschuldiging vereiste. Een beroep op deze uitzonderingsgrond kan reeds op dit punt niet slagen.
De rechtbank zal dan ook bewezen verklaren dat verdachte op 26 december 2020 smaadschrift heeft gepleegd ten opzichte van [slachtoffer 1] .
16/007899-20 [5]
Mishandeling van [slachtoffer 3] (feit 1) en [slachtoffer 4] (feit 2)
Het bewijs
Op 3 januari 2019 maakte een raadsonderzoeker voor de Raad voor de Kinderbescherming bij de politie melding van kindermishandeling van [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum 2] 2004) en [slachtoffer 4] (geboren op [geboortedatum 3] 2006), gepleegd door hun stiefvader, verdachte. De aanleiding voor deze melding was het raadsonderzoek dat was opgestart naar aanleiding van een melding van Veilig Thuis, als gevolg van een incident tussen verdachte en [slachtoffer 1] . [6]
In het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming staat opgetekend dat [slachtoffer 3] ten overstaan van de raadsonderzoeker heeft verklaard dat zij door verdachte bij de keel is gegrepen, dat zij door hem over de grond is gesleurd en dat zij meermalen door haar stiefvader (verdachte) is geslagen en geschopt. [7]
Ten overstaan van de politie heeft [slachtoffer 3] later verklaard over verschillende incidenten waarbij zij door verdachte is mishandeld. Het was voor haar -en voor [slachtoffer 4] - een gewoonte geworden om weg te rennen voor verdachte, wanneer hij boos en/of agressief was. Verdachte rende dan achter hen aan en trok hen mee de trap op, om hen vervolgens te slaan, te schoppen of onder de koude douche te zetten. [8]
Ook heeft [slachtoffer 3] verklaard over een incident waarbij zij de trap op liep en door verdachte bij haar voet werd gepakt. Vervolgens heeft verdachte aan haar voet getrokken, als gevolg waarvan zij van de trap is gevallen. [9]
Voorts heeft [slachtoffer 3] verklaard over de gewoonte van haar en [slachtoffer 4] om met opgetrokken knieën op de achterbank van de auto te zitten. Dit deden zij om te voorkomen dat verdachte -al rijdend in de auto- naar achteren reikte om te trekken aan en te knijpen in hun benen. [10]
Daarnaast heeft [slachtoffer 3] verklaard over diverse momenten waarop zij door verdachte is geschopt en geslagen. Zo heeft [slachtoffer 3] verklaard over een incident in een zwembad, waarbij verdachte tegen haar knie heeft geschopt, als gevolg waarvan zij in het water is gevallen. [11] Ook heeft [slachtoffer 3] verklaard dat verdachte haar in de ochtend een rekensom voorlegde en haar sloeg wanneer zij het antwoord op deze som niet wist. [12]
De zus van verdachte, [getuige 2] , is als getuige gehoord en heeft verklaard over een incident waarbij zij gezien heeft dat verdachte de armen van [slachtoffer 3] hardhandig vastpakte en haar vervolgens op de bank gooide. [13]
Ook werd [slachtoffer 4] , de jongere zus van [slachtoffer 3] , door de raadsonderzoeker voor de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Ten overstaan van de raadsonderzoeker heeft [slachtoffer 4] verklaard dat zij door verdachte een keer op de grond is geduwd en dat hij haar over de grond heeft gesleept. Tevens heeft [slachtoffer 4] verklaard dat verdachte haar dusdanig hard bij haar arm heeft gepakt dat zij daar blauwe plekken aan overhield. [14]
Ten overstaan van de politie heeft [slachtoffer 4] verklaard dat verdachte vaak boos en agressief werd om niets. [slachtoffer 4] heeft -net als [slachtoffer 3] - verklaard over het wegrennen voor verdachte. Als verdachte boos en/of agressief werd, renden zij de trap op, terwijl verdachte hen achtervolgde en duwde. In de verklaring van [slachtoffer 4] valt tevens te lezen dat zij door verdachte bij de arm werd gepakt, door verdachte werd “meegesleurd” en door verdachte werd geslagen. [15]
Ook heeft [slachtoffer 4] verklaard over het feit dat zij en [slachtoffer 3] naar de badkamer werden getrokken en door verdachte onder de koude douche werden gezet. [16] Daarnaast heeft [slachtoffer 3] , evenals [slachtoffer 4] , verklaard over de gewoonte om met opgetrokken knieën op de achterbank van de auto te zitten; volgens haar omdat verdachte hen anders bij de enkels kon grijpen. [17]
Voorts heeft [slachtoffer 4] verklaard over verschillende incidenten waarbij verdachte agressief werd. [slachtoffer 4] heeft verteld dat verdachte boos werd vanwege een servet dat van tafel viel. Ook heeft zij verteld over een incident waarbij verdachte een matras onder haar vandaan trok. Bij het wegtrekken van het matras is [slachtoffer 4] op de lattenbodem terecht gekomen, heeft zij haar enkel gekneusd en is er een litteken op haar rug ontstaan. [18] Over dit incident heeft [slachtoffer 3] ten overstaan van de politie verklaard dat dit de ergste mishandeling van [slachtoffer 4] is geweest die werd gepleegd door verdachte. [19]
Daarnaast heeft [slachtoffer 4] verklaard over een incident op haar verjaardag, waarbij verdachte boos werd op [slachtoffer 4] en haar een duw heeft gegeven. Vanwege deze onverwachtse duw, klapte [slachtoffer 4] naar voren en had zij de volgende dag last van haar rug. [20] Over de boosheid van verdachte op de verjaardag van [slachtoffer 4] heeft ook getuige [getuige 3] verklaard. Zij heeft ten overstaan van de politie verklaard dat verdachte tegen [slachtoffer 4] begon te schreeuwen en vervolgens probeerde om de arm van [slachtoffer 4] te pakken, tot getuige [getuige 3] hem terugriep. [21]
[slachtoffer 1] heeft ten overstaan van de politie ook een verklaring afgelegd. Zij heeft verklaard gezien te hebben dat [slachtoffer 3] door verdachte bij haar keel is gepakt en tegen de trap is aangeduwd. [22] Als gevolg van het bij de keel van [slachtoffer 3] pakken, heeft [slachtoffer 1] blauwe plekken gezien. Ook heeft [slachtoffer 1] verklaard dat verdachte achter [slachtoffer 3] aan heeft gerend, terwijl hij haar de trap op trok. [23] Nadien heeft [slachtoffer 1] ook blauwe plekken gezien rondom de pols van [slachtoffer 3] . [24]
Verder heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zij gezien heeft dat verdachte [slachtoffer 4] een keer naar de grond heeft geduwd, omdat het te lang zou duren voordat zij een gevallen servet opraapte. [25] Vanaf dat moment zegt [slachtoffer 1] begonnen te zijn met het maken van aantekeningen over de agressiviteit van verdachte. In deze aantekeningen valt te lezen dat [slachtoffer 4] op 5 juli is mishandeld, vanwege “een papiertje van tafel”. [26]
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van de mishandeling van [slachtoffer 3] (feit 1) en [slachtoffer 4] (feit 2) overweegt de rechtbank als volgt. Door en namens verdachte is naar voren gebracht dat [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en hun moeder [slachtoffer 1] onjuiste, op elkaar afgestemde verklaringen over hem hebben afgelegd. De rechtbank ziet zich dan ook gesteld voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van deze verklaringen.
Allereerst overweegt de rechtbank dat [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en hun moeder [slachtoffer 1] over diverse incidenten nauwkeurige, gedetailleerde en concrete verklaringen hebben afgelegd bij de politie. De verklaringen over deze incidenten komen in de kern op hetzelfde neer en ondersteunen elkaar over en weer. Daarbij betrekt de rechtbank in het bijzonder de verklaringen over het wegrennen voor verdachte, het via de trap achtervolgd worden door verdachte, het plaatsen onder de koude douche, het optrekken van de knieën op de achterbank van de auto vanwege het knijpen door verdachte, het duwen naar aanleiding van een gevallen servet en het wegtrekken van een matras. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de desbetreffende verklaringen.
Naast de ondersteunende bewijswaarde die de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] aan elkaar bieden, vindt de rechtbank dat het dossier ook anderszins voldoende steun bevat voor de door [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] afgelegde verklaringen. Daarbij hecht de rechtbank waarde aan de bevindingen van de raadsonderzoeker voor de Raad voor de Kinderbescherming, alsmede aan de verklaring van de (onafhankelijke) getuige [getuige 3] en de verklaring van de zus van verdachte.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verdachte zijn stiefdochters [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft mishandeld, maar uitsluitend wat betreft de incidenten waarvoor overtuigend steunbewijs aanwezig is en derhalve voor een beperkter aantal geweldshandelingen dan verdachte is ten laste gelegd.
Ten aanzien van [slachtoffer 3] zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het slaan in het gezicht en het schoppen tegen het lichaam. Dat verdachte deze geweldshandelingen heeft gepleegd, volgt immers enkel uit de verklaring van [slachtoffer 3] en wordt verder onvoldoende ondersteund door ander bewijs. Ook zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het dichtknijpen van de keel van [slachtoffer 3] . Weliswaar wordt de verklaring van [slachtoffer 3] op dit punt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 1] , maar hieruit volgt enkel dat verdachte de keel van [slachtoffer 3] heeft vastgepakt. Voor het daadwerkelijk dichtknijpen van de keel van [slachtoffer 3] , zoals ten laste gelegd, en het opzet daarop, bevat het strafdossier geen bewijs.
Ten aanzien van [slachtoffer 4] zal de rechtbank verdachte eveneens vrijspreken van het slaan en het schoppen tegen het lichaam. Ook op dit punt volgt het bewijs dat verdachte deze geweldshandelingen heeft gepleegd enkel uit de verklaring van [slachtoffer 4] en wordt deze verder onvoldoende ondersteund door ander bewijs.
Wat resteert, is ten opzichte van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] het knijpen in de polsen, armen en benen, het over de grond trekken, het duwen tegen het lichaam en het zetten onder een koude douche, alsmede -specifiek ten opzichte van [slachtoffer 4] - het wegtrekken van een matras waardoor [slachtoffer 4] op de lattenbodem is gevallen.
Mishandeling van [slachtoffer 5] (feit 3)
Het bewijs
Op 4 april 2019 doet [slachtoffer 2] aangifte van kindermishandeling ten opzichte van [slachtoffer 5] , gepleegd door zijn vader, verdachte. In de aangifte valt te lezen dat verdachte meermalen [slachtoffer 5] fysiek en psychisch heeft mishandeld. [27] Ten overstaan van de politie heeft [slachtoffer 2] verklaard dat [slachtoffer 5] op enig moment niet meer naar zijn vader wilde omdat hij door verdachte zou worden geslagen. [28] [slachtoffer 2] heeft verklaard striemen te hebben gezien op de billen en ook blauwe plekken op de knie van [slachtoffer 5] . [29] Getuige [getuige 4] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat [slachtoffer 5] hem heeft verteld dat deze blauwe plekken door verdachte zijn veroorzaakt. [30] Ook heeft [slachtoffer 5] aan getuige [getuige 4] verteld dat hij meermalen door zijn vader is geslagen en geschopt. [31]
[slachtoffer 5] heeft zelf ten overstaan van de politie verklaard -in de kindvriendelijke studio- dat hij meermalen werd geslagen en ook dat hij door verdachte werd geschopt. [32] Daarnaast hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] verklaringen afgelegd over de aan verdachte ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 5] .
[slachtoffer 1] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat verdachte boos werd op [slachtoffer 5] , wanneer [slachtoffer 5] -vanwege zijn incontinentie- zichzelf bevuilde. Wanneer dit gebeurde, zo heeft [slachtoffer 1] verklaard, trok verdachte [slachtoffer 5] aan zijn arm naar de (stromende koude) douche of gaf hij hem een tik op zijn billen. [33]
[slachtoffer 3] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat zij gezien heeft dat [slachtoffer 5] werd geslagen door verdachte. In de verklaring van [slachtoffer 3] valt te lezen dat verdachte [slachtoffer 5] sloeg wanneer [slachtoffer 1] niet thuis was, maar ook dat hij geslagen en geschopt werd op de camping in Duitsland. [34]
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat [slachtoffer 5] het soms in zijn broek deed en dat verdachte hem toen heeft getrapt. [35]
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen heeft de rechtbank de overtuiging verkregen dat verdachte zijn zoon [slachtoffer 5] heeft mishandeld. De rechtbank heeft reeds eerder in dit vonnis uiteengezet dat zij de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] betrouwbaar acht en zal deze verklaringen voor het bewijs met betrekking tot feit 3 gebruiken. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] op essentiële punten wordt ondersteund door de verklaringen van de getuige [getuige 4] .
De rechtbank zal dan ook bewezen verklaren dat verdachte zijn zoon [slachtoffer 5] heeft mishandeld door hem te slaan, te schoppen en te knijpen, alsmede door aan zijn arm te trekken.
Naar het oordeel van de rechtbank valt echter niet wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte [slachtoffer 5] heeft geduwd, zodat verdachte van dit onderdeel zal worden vrijgesproken. Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 5] heeft mishandeld door hem een luier te laten dragen en die niet (tijdig) te verschonen.
In hulpeloze toestand brengen en laten van [slachtoffer 5] (feit 4)
Aan verdachte wordt verweten dat hij zijn zoon [slachtoffer 5] in een hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten door hem opzettelijk te weinig eten en drinken te geven en ook door zijn bevuilde luier niet tijdig te verschonen. De rechtbank komt echter -met de officier van justitie en de raadsvrouw- tot de conclusie dat op grond van het voorliggende strafdossier niet wettig en overtuigend te bewijzen is dat verdachte zijn zoon [slachtoffer 5] in een hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten, in de zin van artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16/191505-19
Feit 4
hijop
of omstreeks26 december 2020
te [plaats 1] , in elk gevalin Nederland, opzettelijk, de eer en
/ofde goede naam van [slachtoffer 1] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven,
door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht,door op Facebook (onder een bericht in een groep " [Facebookgroep] "
(met ongeveer 16.000 leden)), in elk geval op social me dia,een reactie te plaatsen met de tekst " [getuige 1] jouw vriendin [slachtoffer 1] doet al 2 jaar niks anders dan mijn post stelen en openen".
16/007899-20
Feit 1
hijop
één ofmeer tijdstippen in
of omstreeksde periode gelegen tussen 1 januari 2016 en 1 september 2018
te [plaats 1] , en/of [plaats 2] en/of Duitsland, in elk gevalin Nederland en/of Duitsland,
(telkens
)een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, [slachtoffer 3] ( [geboortedatum 2] -2004), heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 3]
- één of meerdere malen te slaan in het gezicht en/of
-
één of meerdere malente knijpen in de polsen, en
/ofde benen en
/ofde armen
, in elk geval het lichaamen
/of
- één of meerdere malen te schoppen tegen de billen en/of de benen, in elk geval het lichaam en/of
-
één of meerdere malen(over de grond) te trekken en
/ofte duwen aan
/tegenhet lichaam waarna voornoemde [slachtoffer 3] ten val kwam en
/of
- één of meerdere malen de keel van voornoemde dicht te knijpen en/of dichtgeknepen te houden en/of
- één of meerdere malenonder (stromend) koud water (een koude douche) te zetten en
/ofte houden;
Feit 2
hijop
één ofmeer tijdstippen in
of omstreeksde periode gelegen tussen 1 januari 2016 en 1 september 2018
te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of Duitsland, in elk gevalin Nederland en/of Duitsland,
(telkens
)een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, [slachtoffer 4] ( [geboortedatum 3] -2006), heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 4]
- één of meerdere malen te slaan en/of te schoppen en/ofte knijpen
op/tegen/in de armen en
/ofde benen
, in elk geval het lichaamen
/of
-
één of meerdere malen(over de grond) te trekken en
/ofte duwen
aan/tegen het lichaam waarna voornoemde ten val kwam en
/of
- ( door een matras weg te trekken) op een lattenbodem
, in elk geval een hard voorwerp, te gooien/te laten vallen en
/of
- één of meerdere malenonder (stromend) koud water (een koude douche) te zetten en
/ofte houden;
Feit 3
hijop
één ofmeer tijdstippen in
of omstreeksde periode gelegen tussen 1 januari 2014 en 1 november 2018
te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of Duitsland, in elk gevalin Nederland en/of Duitsland,
(telkens
)zijn kind
, althans een persoon,te weten [slachtoffer 5] ( [geboortedatum 4] -2010), heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 5]
-
één of meerdere malente slaan,
en/ofte schoppen en
/ofte knijpen
op/tegen/in de billen en
/ofde benen
, in elk geval het lichaamen
/of
-
één of meerdere malen(over de grond) te trekken
en/of te duwen aan/tegen het lichaam waarna voornoemde ten val kwamen/of
-
één of meerdere malen een luier te laten dragen en/of vervuilde luiers niet (tijdig) te verschonen en/of (nadat hij in zijn broek gepoept of geplast had) kleding niet (tijdig) te verschonen;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
16/191505-19
Feit 4
Smaadschrift.
16/007899-20
Feit 1, feit 2 telkens:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd.
Feit 3
Mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van vier maanden. In de visie van de officier van justitie moet aan het voorwaardelijke strafdeel bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, te weten een contactverbod met [slachtoffer 5] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] , alsmede een locatieverbod rondom de woning van [slachtoffer 2] en het adres van de basis- en middelbare school van [slachtoffer 5] . Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een taakstraf wordt opgelegd voor de duur van 180 uren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op het standpunt van de raadsvrouw ten aanzien van de bewijsbaarheid van de ten laste gelegde feiten, heeft de raadsvrouw geen opmerkingen gemaakt over de strafmaat.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten en omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd
De rechtbank zal bewezen verklaren dat verdachte smaadschrift heeft gepleegd ten opzichte van zijn ex-partner [slachtoffer 1] en dat verdachte zijn (stief-)kinderen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft mishandeld. Daarmee heeft verdachte zowel een inbreuk gemaakt op de eer en goede naam van [slachtoffer 1] als op de lichamelijke integriteit van zijn twee stiefdochters en zoon. De rechtbank rekent met name de mishandeling van een drietal kinderen aan verdachte aan, maar kijkt niet enkel naar de ernstige aard van dit strafbare feit. Ook de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd en de persoon van verdachte betrekt de rechtbank bij de uiteindelijke strafoplegging.
De rechtbank stelt voorop dat lichamelijke mishandeling -in welke vorm, gradatie en frequentie dan ook- kan zorgen voor stagnatie in de ontwikkeling van een kind. Daarnaast hangt kindermishandeling veelal samen met diverse psychische problemen en gezondheidsklachten op latere leeftijd. Immers, wanneer geborgenheid, rust, aandacht en positieve aandacht ontbreken, komt het vertrouwen van een kind in anderen en in zichzelf onder druk te staan. Ook het schelden, schreeuwen en achtervolgen kan grote gevolgen hebben voor het welzijn en de ontwikkeling van de kinderen op de lange termijn. Kinderen kunnen daar tot in hun volwassen leven last van hebben. Dit rekent de rechtbank verdachte dan ook aan.
De rechtbank merkt volledigheidshalve het volgende op. In onderhavige zaak is sprake van een lange periode waarin geweldshandelingen hebben plaatsgevonden. Echter, naar het oordeel van de rechtbank valt uit de gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van een beperkt aantal incidenten af te leiden dat verdachte [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft mishandeld. Daarnaast acht de rechtbank niet alle verweten geweldshandelingen bewezen. Er is, met andere woorden, niet gebleken van structurele geweldspleging tijdens de bewezen verklaarde periode.
Persoon van de verdachte
Over de persoon van verdachte is een tweetal rapportages opgemaakt. Uit de psychologische rapportage van 3 november 2019, opgemaakt door drs. F.M. Vuister, klinisch psycholoog, valt af te leiden dat verdachte een kwetsbare man is die onder stress al snel de greep op de realiteit verliest. Verdachte heeft moeite om zijn agressieniveau te controleren en is hier veelal niet toe in staat. Daarnaast is bij herhaling de diagnose ADHD gesteld en lijdt verdachte -in meer of mindere mate- aan trekken van borderline.
Ook Reclassering Nederland heeft over verdachte gerapporteerd in een advies van 8 september 2022. In dit advies valt te lezen dat verdachte zich niet herkent in het hierboven geschetste psychische problematiek. Vanwege de ontkennende houding en het gebrek aan behandelmotivatie bij verdachte, ziet de reclassering op dit moment geen mogelijkheden voor interventies.
Geadviseerd wordt om de verwijten volledig aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om van dit advies af te wijken noch is anderszins gesteld of de noodzaak daartoe gebleken.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie op naam van verdachte van 11 maart 2022. Uit dit uittreksel volgt dat verdachte in 2015 door deze rechtbank is vrijgesproken van huiselijk geweld en dat hij verder niet noemenswaardig met politie en justitie in aanraking is geweest.
Oplegging van straf
Hoewel de aard en ernst van de bewezen te verklaren feiten -in beginsel- een forse straf rechtvaardigen, acht de rechtbank dit in onderhavige zaak niet passend. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank de omstandigheid dat de redelijke termijn met ongeveer een jaar is overschreden en ook het feit dat verdachte al sinds 12 augustus 2019 gebukt gaat onder de druk van de schorsing van de voorlopige hechtenis waarbij hij zich aan beperkende voorwaarden heeft moeten houden.
Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank geen concrete aanknopingspunten waaruit volgt dat verdachte nieuwe strafbare feiten gaat plegen en/of zich belastend gaat gedragen ten opzichte van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] . Het betreft immers relatief oude feiten en er gelden al sinds geruime tijd geen contact- of locatieverboden meer. De scheidingen zijn inmiddels volledig afgewikkeld en er zullen instanties betrokken zijn bij het eventueel weer opstarten van contact tussen verdachte en [slachtoffer 5] . Ook verdachte heeft aangegeven dat hij sinds de tenlastegelegde periode geen -althans niet uit eigen beweging-contact heeft gehad met de betrokkenen. Het dossier bevat geen andersluidende informatie. Onder die omstandigheden is de oplegging van een contact- en locatieverbod naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet passend.
Vanwege het tijdsverloop acht de rechtbank de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf ook niet opportuun. Voor datgene wat door de rechtbank bewezen wordt geacht, kan naar het oordeel van de rechtbank worden volstaan met de oplegging van een taakstraf voor de duur van 120 uren. Om verdachte van het opnieuw plegen van strafbare feiten te weerhouden, legt de rechtbank een gedeelte van 60 uren van die taakstraf op in voorwaardelijke zin, met een proeftijd van twee jaren.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en hun moeder [slachtoffer 1] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd:
  • [slachtoffer 1] vordert een bedrag van 2.500,- euro aan immateriële schade;
  • [slachtoffer 3] vordert een bedrag van 2.500,- euro aan immateriële schade;
  • [slachtoffer 4] vordert een bedrag van 2.000,- euro aan immateriële schade.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gesteld dat de vorderingen toewijsbaar zijn, maar heeft zich voor wat betreft de hoogte van de toe te wijzen schadevergoedingen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Vanwege het standpunt van de raadsvrouw ten aanzien van de bewijsbaarheid van het tenlastegelegde, heeft de raadsvrouw -primair- gevraagd om de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren -kort gezegd- omdat het rechtstreekse verband tussen de gedragingen van verdachte en de gevorderde schade niet kan worden vastgesteld.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
16/191505-19
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]
De rechtbank overweegt dat uit het schade-onderbouwingsformulier van [slachtoffer 1] volgt dat zij stelt immateriële schade te hebben geleden als gevolg van de ten laste gelegde belaging (feit 1) en als gevolg van de ten laste gelegde lasterlijke, dan wel smadelijke, uitlating (feit 3 en feit 4).
De rechtbank zal [slachtoffer 1] , als benadeelde partij, niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Verdachte zal namelijk van feit 1 en feit 3 worden vrijgesproken. Verder heeft [slachtoffer 1] in het geheel niet toegelicht waaruit de schade in verband met feit 4 heeft bestaan. De vaststelling van de concreet geleden schade zal echter een onevenredige belasting vormen voor het strafproces. De vordering kan in zoverre worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering, worden de kosten gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
16/007899-20
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3]
Door en namens [slachtoffer 3] , als benadeelde partij, is gesteld dat zij lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen als gevolg van de aan verdachte verweten mishandeling (feit 1). Daarmee zou de grondslag voor vergoeding gelegen zijn in artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank overweegt dat voor vergoeding van immateriële schade plaats is, indien en voor zover de benadeelde partij voldoende concreet heeft onderbouwd dat deze schade daadwerkelijk is geleden. Daarbij moet de schade naar objectieve maatstaven kunnen worden vastgesteld.
Nu van een dergelijke onderbouwing niet is gebleken, en de vaststelling van de concreet geleden schade een onevenredige belasting vormt voor het strafproces, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering, worden de kosten gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 4]
Door en namens [slachtoffer 4] , als benadeelde partij, is eveneens gesteld dat zij lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen als gevolg van de aan verdachte verweten mishandeling (feit 2). Ook ten aanzien van deze vordering overweegt de rechtbank dat de vordering voldoende concreet -naar objectieve maatstaven- moet worden onderbouwd.
De rechtbank acht -anders dan bij [slachtoffer 3] - voldoende concreet gemaakt dat [slachtoffer 4] , als gevolg van het wegtrekken van het matras door verdachte, immateriële schade heeft geleden in de vorm van opgelopen lichamelijk letsel aan haar rug. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het handelen van verdachte en komt daarom voor vergoeding in aanmerking. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [slachtoffer 4] hiervoor recht op een vergoeding die naar billijkheid wordt vastgesteld.
De rechtbank acht -mede gelet op vergoedingen die in strafzaken voor vergelijkbaar letsel plegen te worden toegekend- een vergoeding van € 200,- billijk en zal dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2018 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vaststelling van de meer of anders geleden schade vormt een onevenredige belasting voor het strafproces. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil.

10.VOORLOPIGE HECHTENIS

De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen, met ingang van heden.

11.TOEGEPASTE ARTIKELEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22d, 36f, 57, 261, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 16/191505-19 het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 16/007899-20 het onder feit 4 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 16/191505-19 het onder feit 4 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 16/007899-20 het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
- bepaalt dat van de taakstraf
een gedeelte van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd,tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast;
- als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij: [slachtoffer 1]
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
- compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
Benadeelde partij: [slachtoffer 3]
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
Benadeelde partij: [slachtoffer 4]
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van 200,- euro;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2018 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat een bedrag van 200,- euro te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 4 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak, voorzitter, mr. C. van de Lustgraaf en mr. S.D. Groen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.B. Venema, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 oktober 2022.
mr. P.C. Quak is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16/191505-19
Feit 1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 januari 2018 tot en met 30 december 2020 te [plaats 1] , althans in Nederland, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door een of meerdere malen:
- met de auto langs/in de omgeving van het huis en/of de verblijfplaats van die [slachtoffer 1] te rijden en/of zich rondom/in de omgeving van het huis en/of de verblijfplaats van die [slachtoffer 1] te bevinden en/of
- het huis en/of de verblijfplaats van die [slachtoffer 1] te filmen en/of te fotograferen en/of
- zeer veel berichten via sms, Facebook, Whatsapp, e-mail of op andere wijze te sturen naar die [slachtoffer 1] terwijl deze berichten niet gewenst waren en/of
- op Facebook een bericht in een groep " [Facebookgroep] " te plaatsen met de tekst "Een moeder die het een vader verbied om zijn kinderen te zien, terwijl hij er wel voor ze wil zijn verdient de titel moeder niet" waarbij duidelijk is dat dit over o.a. die [slachtoffer 1] gaat en/of
- met zijn personenvoertuig het voertuig van die [slachtoffer 1] te blokkeren en/of het portier van het voertuig van die [slachtoffer 1] open te trekken en/of (daarbij) te schreeuwen tegen die [slachtoffer 1] en/of (vervolgens) op het voertuig van die [slachtoffer 1] te slaan en/of
- kaarten en/of brieven naar die [slachtoffer 1] en/of [familieleden] te sturen en/of
- ( direct en/of indirect) contact op te nemen met familie en/of vrienden van die [slachtoffer 1] terwijl dit niet gewenst is en/of
- bekenden van die [slachtoffer 1] vragen om screenshots te maken van de social media van die [slachtoffer 1] ,
met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
(art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 augustus 2018 tot en met 30 december 2020 te [plaats 1] , althans in Nederland, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2] , door een of meerdere malen:
- met de auto langs/in de omgeving van het huis en/of de verblijfplaats van die [slachtoffer 2] te rijden en/of zich rondom/in de omgeving van het huis en/of de verblijfplaats van die [slachtoffer 2] te bevinden en/of
- het huis en/of de verblijfplaats van die [slachtoffer 2] te filmen en/of te fotograferen en/of
- zeer veel berichten via sms, Facebook, Whatsapp, e-mail of op andere wijze te sturen naar die [slachtoffer 2] terwijl deze berichten niet gewenst waren en/of
- op Facebook een bericht in een groep " [Facebookgroep] " te plaatsen met de tekst "Een moeder die het een vader verbied om zijn kinderen te zien, terwijl hij er wel voor ze wil zijn verdient de titel moeder niet" waarbij duidelijk is dat dit over o.a. die [slachtoffer 2] gaat en/of
- kaarten en/of brieven naar die [slachtoffer 2] en/of haar zoon te sturen en/of
- ( direct en/of indirect) contact op te nemen met familie en/of vrienden en/of de advocaat en/of de voogd (van de zoon) van die [slachtoffer 2] terwijl dit niet gewenst is,
met het oogmerk die [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
(art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 3
hij op of omstreeks 14 augustus 2020 te [plaats 1] , in elk geval in Nederland, opzettelijk de eer en/of goede naam van [slachtoffer 1] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door (middels een algemene mailbox) naar de werkgever van die [slachtoffer 1] ( [bedrijf] ) één of meerdere malen een bericht te sturen waaruit zou moeten blijken dat voornoemde [slachtoffer 1] onbevoegd patiëntendossiers had geraadpleegd, terwijl verdachte wist dat dit ten laste gelegde feit in strijd met de waarheid was;
(art 261 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 262 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 augustus 2020 te [plaats 1] , in elk geval in Nederland, opzettelijk de eer en/of de goede naam van [slachtoffer 1] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door (middels een algemene mailbox) naar de werkgever van die [slachtoffer 1] ( [bedrijf] ) één of meerdere malen een bericht te sturen waaruit zou moeten blijken dat voornoemde [slachtoffer 1] onbevoegd patiëntendossiers had geraadpleegd;
(art 261 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 4
hij op of omstreeks 26 december 2020 te [plaats 1] , in elk geval in Nederland, opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [slachtoffer 1] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door op Facebook (onder een bericht in een groep " [Facebookgroep] " (met ongeveer 16.000 leden)), in elk geval op social media, een reactie te plaatsen met de tekst " [getuige 1] jouw vriendin [slachtoffer 1] doet al 2 jaar niks anders dan mijn post stelen en openen";
(art 261 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
16/007899-20
Feit 1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 januari 2016 en 1 september 2018 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of Duitsland, in elk geval in Nederland en/of Duitsland, (telkens) een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, [slachtoffer 3] ( [geboortedatum 2] -2004), heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 3]
- één of meerdere malen te slaan in het gezicht en/of
- één of meerdere malen te knijpen in de polsen en/of de benen en/of de armen, in elk geval het lichaam en/of
- één of meerdere malen te schoppen tegen de billen en/of de benen, in elk geval het lichaam en/of
- één of meerdere malen (over de grond) te trekken en/of te duwen aan/tegen het lichaam waarna voornoemde ten val kwam en/of
- één of meerdere malen de keel van voornoemde dicht te knijpen en/of dichtgeknepen te houden en/of
- één of meerdere malen onder (stromend) koud water (een koude douche) te zetten en/of te houden;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 januari 2016 en 1 september 2018 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of Duitsland, in elk geval in Nederland en/of Duitsland, (telkens) een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, [slachtoffer 4] ( [geboortedatum 3] -2006), heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 4]
- één of meerdere malen te slaan en/of te schoppen en/of te knijpen op/tegen/in de armen en/of de benen, in elk geval het lichaam en/of
- één of meerdere malen (over de grond) te trekken en/of te duwen aan/tegen het lichaam waarna voornoemde ten val kwam en/of
- ( door een matras weg te trekken) op een lattenbodem, in elk geval een hard voorwerp, te gooien/te laten vallen en/of
- één of meerdere malen onder (stromend) koud water (een koude douche) te zetten en/of te houden;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 3
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 januari 2014 en 1 november 2018 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of Duitsland, in elk geval in Nederland en/of Duitsland, (telkens) zijn kind, althans een persoon, te weten [slachtoffer 5] ( [geboortedatum 4] -2010), heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 5]
- één of meerdere malen te slaan en/of te schoppen en/of te knijpen op/tegen/in de billen en/of de benen, in elk geval het lichaam en/of
- één of meerdere malen (over de grond) te trekken en/of te duwen aan/tegen het lichaam waarna voornoemde ten val kwam en/of
- één of meerdere malen een luier te laten dragen en/of vervuilde luiers niet (tijdig) te verschonen en/of (nadat hij in zijn broek gepoept of geplast had) kleding niet (tijdig) te verschonen;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 4
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen tussen van 1 augustus 2016 tot en met 1 november 2018 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of Duitsland, in elk geval in Nederland en/of Duitsland (telkens) opzettelijk [slachtoffer 5] ( [geboortedatum 4] -2010) tot wiens onderhoud en/of verzorging hij, verdachte, als de vader van zijn minderjarige zoon [slachtoffer 5] krachtens de wet verplicht was, meermalen, althans éénmaal in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten, door die [slachtoffer 5] , die de leeftijd van [leeftijd] jaar had en aldus geheel hulpbehoevend en afhankelijk was, opzettelijk te weinig eten en/of drinken en/of ongeregeld eten en/of drinken gegeven en/of niet (regelmatig) naar de wc laten gaan en/of (nadat hij in zijn broek gepoept of geplast had) niet (tijdig) verschoond en/of omgekleed, in een situatie gebracht of gehouden die voor de gezondheid van die [slachtoffer 5] schadelijk was of kon zijn;
(art 255 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. De processen-verbaal zijn door de politie Eenheid Midden-Nederland opgemaakt en als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal met onderzoeksnummer MD3R019167 (doorgenummerde pagina’s 1 t/m 794).
2.Een proces-verbaal: MD3R019167, 20202812.1221 (nr. 49), pagina 612, tweede alinea.
3.Een proces-verbaal: MD3R019167, 201908071133.19299 (nr. 6), pagina 358 en 359, laatste en eerste alinea.
4.Eigen verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 april 2022, pv pagina 7, vijfde alinea.
5.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. De processen-verbaal zijn door de politie Eenheid Midden-Nederland opgemaakt en als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal met onderzoeksnummer MD3R019032 (doorgenummerde pagina’s 1 t/m 429).
6.Een proces-verbaal: nr. PL0900-2018365423-2, pagina 15, derde alinea.
7.Een proces-verbaal: nr. PL0900-2018365423-2, pagina 16, eerste alinea, gedachtestreepjes 1, 2 en 9.
8.Een proces-verbaal: MD3R019032, 20190222.15670.1100 (nr. 9), pagina 137, vierde en vijfde alinea.
9.Een proces-verbaal: MD3R019032, 20190222.15670.1100 (nr. 9), pagina 137, eerste alinea.
10.Een proces-verbaal: MD3R019032, 20190222.15670.1100 (nr. 9), pagina 138, vijfde alinea.
11.Een proces-verbaal: MD3R019032, 20190222.15670.1100 (nr. 9), pagina 138, zesde alinea.
12.Een proces-verbaal: MD3R019032, 20190222.15670.1100 (nr. 9), pagina 138, vierde alinea.
13.Een proces-verbaal: MD3R019032, 20190408.0830.15670 (nr. 20), pagina 166, eerste en derde alinea.
14.Een proces-verbaal: nr. PL0900-2018365423-2, pagina 16, tweede alinea, gedachtestreepjes 7 en 11.
15.Een proces-verbaal: MD3R019032, 20190222 (nr. 6), pagina 125, zesde en zevende alinea.
16.Een proces-verbaal: MD3R019032, 20190222 (nr. 6), pagina 124 en 125, resp. zevende, achtste en eerste alinea.
17.Een proces-verbaal: MD3R019032, 20190222 (nr. 6), pagina 123, tweede alinea.
18.Een proces-verbaal: MD3R019032, 20190222 (nr. 6), pagina 122, laatste alinea, en pagina 123, eerste alinea.
19.Een proces-verbaal: MD3R019032, 20190222.15670.1100 (nr. 9), pagina 138, laatste alinea.
20.Een proces-verbaal: MD3R019032, 20190222 (nr. 6), pagina 124, vijfde en zevende alinea.
21.Een proces-verbaal: MD3R019032, 20190218.1300.12421 (nr. 7), pagina 145, zevende alinea.
22.Een proces-verbaal: MD3R019032, 20180207.0822.12421 (nr. 1), pagina 65, vierde alinea.
23.Een proces-verbaal: MD3R019032, 20180207.0822.12421 (nr. 1), pagina 65, vierde alinea.
24.Een proces-verbaal: MD3R019032, 20190211.0900.12421 (nr. 3), pagina 68, vijfde en zesde alinea.
25.Een proces-verbaal: MD3R019032, 20190211.0900.12421 (nr. 3), pagina 72, derde en vierde alinea.
26.Een geschrift, te weten een fotokopie van een aantekeningenboekje, pagina 78.
27.Een proces-verbaal: PL0900-2019097381-1, pagina 316, eerste alinea.
28.Een proces-verbaal: MD3R019032, 20190325.1619.12421 (nr. 17), pagina 183, tweede alinea.
29.Een proces-verbaal: MD3R019032, 20190804.0930.12421 (nr. 19), pagina 247, tweede en vijfde alinea.
30.Een proces-verbaal: MD3R019032, 20220907.1602.20334 (nr. 42), pagina 793, laatste alinea.
31.Een proces-verbaal: MD3R019032, 20190806.12421 (nr. 32), pagina 289, laatste alinea.
32.Een proces-verbaal: MD3R019032, 201905291253 (nr. 25), pagina 295 en 298, resp. tweede en eerste alinea.
33.Een proces-verbaal: MD3R019032, 20180215.1330.12421 (nr. 5), pagina 84, vierde alinea.
34.Een proces-verbaal: MD3R019032, 20190222.15670.1100 (nr. 9), pagina 137, vierde alinea.
35.Een proces-verbaal: MD3R019032, 20190226 (nr. 6), pagina 123, achtste alinea.