ECLI:NL:RBMNE:2022:3982

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 augustus 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/1495
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen wijziging AOW-uitkering na inwoning kleindochter als mantelzorger

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 22 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die AOW ontvangt voor alleenstaanden, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres, die gezondheidsproblemen heeft, ontving sinds juli 2008 AOW. Haar kleindochter verleende mantelzorg en is op 27 oktober 2021 bij haar gaan inwonen. Eiseres heeft de Sociale Verzekeringsbank gevraagd naar de gevolgen voor haar AOW als haar kleindochter bij haar inwoont. De bank gaf aan dat dit geen gevolgen zou hebben voor de AOW. Echter, op 19 januari 2022 heeft de bank de AOW van eiseres aangepast naar de AOW voor gehuwden, omdat er volgens hen sprake was van een gezamenlijke huishouding. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de AOW niet zou worden gekort, op basis van eerdere communicatie van de Sociale Verzekeringsbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding, omdat de kleindochter geen financiële bijdrage levert en eiseres volledig voor haar wordt verzorgd. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de AOW-uitkering voor alleenstaanden hersteld. Tevens is de Sociale Verzekeringsbank veroordeeld tot betaling van proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1495

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.M. van Rooij),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (verweerder)

(gemachtigde: mr. M.R. Schuurman).

Inleiding en verloop van de procedure

1. Eiseres ontvangt vanaf juli 2008 een pensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (Aow) voor een alleenstaande.
1.1.
Eiseres heeft gezondheidsproblemen zoals COPD, diabetes, een lekkende hartklep en zij is aan één oog blind. Haar kleindochter [kleindochter] (kleindochter) verleent mantelzorg. Omdat de situatie van eiseres verslechterde en de longarts en huisarts aangaven dat eiseres ’s nachts niet meer alleen kon zijn, is gekeken of de kleindochter bij haar kon inwonen om ook ’s nachts zorg te kunnen verlenen. De kleindochter heeft op 11 mei 2021 bij verweerder geïnformeerd naar de gevolgen voor de Aow als zij bij eiseres gaat wonen. Toen is gezegd dat als de situatie is zoals beschreven, eiseres niet zal worden gekort op haar Aow.
1.2.
Op 23 september 2021 heeft Eemland wonen (de woningbouwvereniging) besloten om op basis van de specifieke mantelzorg-relatie tussen eiseres en haar kleindochter, een uitzondering te maken en het medehuurderschap van de kleindochter te accepteren. Dit betekent enerzijds dat de kleindochter ook verantwoordelijk wordt voor de huurverplichtingen en anderzijds dat zij in de woning mag blijven wonen ook als eiseres (binnen twee jaar) komt te overlijden.
1.3.
De kleindochter is vervolgens vanaf 27 oktober 2021 als mantelzorger bij eiseres gaan wonen. Zij verzorgt eiseres volledig. Eiseres betaalt de kosten van de (in)woning en de vaste lasten. Eiseres is niet in staat om zorg te dragen richting haar kleindochter. De kleindochter ontvangt netto € 649,- en de rest gaat naar de kredietbank omdat zij in de schuldhulpverlening zit.
1.4.
Op 4 januari 2022 heeft de kleindochter het formulier ‘onderzoek gezamenlijk huishouden’ ingevuld.
1.5.
Op 19 januari 2022 heeft verweerder de Aow vanaf november 2021 aangepast naar de Aow voor gehuwden, omdat eiseres vanaf 28 oktober 2021 een gezamenlijke huishouding voert met haar kleindochter. Eiseres moet de Aow die zij over de maanden november en december 2021 heeft ontvangen, tot een bedrag van € 823,46 terugbetalen.
1.6.
Met het besluit van 15 februari 2022 (bestreden besluit) is verweerder bij zijn besluit van 19 januari 2021 gebleven. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juli 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Van de kant van eiseres waren verder haar dochter [dochter] en haar kleindochter aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

1. Verweerder heeft de Aow van eiseres vanaf november 2021 aangepast naar de Aow voor gehuwden, omdat eiseres vanaf 28 oktober 2021 een gezamenlijke huishouding voert met haar kleindochter.
2. Eiseres voert aan dat er geen sprake is een gezamenlijke huishouding. Er is sprake van een mantelzorg-relatie, waarbij de kleindochter eiseres volledig verzorgt. Van een bijdrage in de kosten van de huishouding door de kleindochter is geen sprake en beiden betalen hun eigen boodschappen. Verder beroept eiseres zich op het vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft meermaals telefonisch aangegeven dat de situatie geen gezamenlijke huishouding betreft en geen gevolgen heeft voor de Aow. Eiseres wijst onder meer op het telefoonrapport van 11 mei 2021 waaruit dit blijkt.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel komt, waarbij zij er veronderstellende wijze vanuit gaat dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding.
4. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent echter niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of de betrokkene op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden. [1]
5. Niet ter discussie staat dat de kleindochter voorafgaand aan de inwoning bij eiseres, contact heeft opgenomen met een medewerker van verweerder. Zij heeft in elk geval op 11 mei 2021 contact gehad met een beoordelaar van de Sociale Verzekeringsbank.
In het telefoonrapport dat van dit gesprek door verweerder is opgemaakt staat het volgende:
“Kleindochter gaat mogelijk bij haar oma wonen. Zij is mantelzorgster van haar oma en haar oma kan niet meer alleen wonen. Kleindochter zal niet bijdragen in de kosten van het huishouden en zij zal volledig voor haar oma zorgen. Haar oma is niet in staat zorg naar de kleindochter te hebben.
Kleindochter vraagt hoeveel oma gekort gaat worden op haar AOW. Ik heb uitgelegd dat als de situatie zal is als hierboven beschreven is, dat er géén gezamenlijke huishouding is. (geen financiële bijdrage en geen wederzijdse zorg).
Is de situatie toch anders, dan kan er mogelijk wel sprake zijn gezamenlijke huishouding. Als de kleindochter daadwerkelijk bij de oma gaat inwonen zullen wij een onderzoek formulier toesturen.”
6. De rechtbank oordeelt dat gezien de inhoud van dit gesprek de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat als de kleindochter als mantelzorger bij eiseres gaat inwonen, dit geen gevolgen heeft voor de hoogte van de Aow. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn standpunt dat tijdens het telefoongesprek een voorbehoud is gemaakt. In het telefoonrapport van 11 mei 2021 staat immers dat als de situatie toch anders is dan tijdens dit gesprek is omschreven, er mogelijk wel sprake is van een gezamenlijke huishouding. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting evenwel niet kunnen uitleggen waarom volgens hem de feitelijke situatie afwijkt van de situatie zoals omschreven in het telefoonrapport. Ook uit de informatie die eiseres heeft gegeven in het formulier ‘onderzoek gezamenlijk huishouden’ van 4 januari 2022 en tijdens het telefoongesprek op 11 januari 2022, blijkt niet dat de situatie anders is dan zoals geschetst tijdens het telefoongesprek op 11 mei 2021. Ditzelfde geldt voor het ‘verslag mantelzorgsituatie’ van 6 september 2021 van Welzijn [woonplaats] . Tijdens het gesprek op 11 mei 2021 was immers al duidelijk dat de kleindochter als mantelzorger haar oma volledig zou gaan verzorgen, dat eiseres niet in staat is om zorg naar haar kleindochter te hebben en dat de kleindochter niet financieel zal gaan bijdragen aan het huishouden. Onder ‘het als mantelzorger volledig verzorgen’ van eiseres valt naar het oordeel van de rechtbank niet alleen ondersteuning bij algemene dagelijkse levensverrichtingen, maar ook andere praktische zaken zoals boodschappen doen, koken, schoonmaken en helpen met de administratie.
7. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de toezegging dat eiseres niet wordt gekort op haar Aow ook nog geldt in de huidige situatie. Omdat het telefoongesprek op 11 mei 2021 is gevoerd door een beoordelaar in dienst van verweerder, is deze toezegging verweerder ook toe te rekenen.
8. Een belangenafweging moet uitwijzen of het gewekte vertrouwen moet worden nagekomen. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of de betrokkene op basis van gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden.
9. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van belangen van derden. Verder staat vast dat op basis van de door verweerder gewekte verwachting de kleindochter haar eigen woning heeft opgezegd en bij eiseres is gaan inwonen. Vervolgens is eiseres toch gekort op haar Aow met als gevolg dat zij financieel niet meer rond kan komen. Het belang van verweerder bestaat uit het voorkomen dat, in strijd met de wet, aan eiseres een Aowuitkering moet worden toegekend. De rechtbank oordeelt dat bij afwezigheid van belangen van derden, het algemeen belang in dit geval minder zwaar weegt dan het belang van eiseres.
10. Uit het voorgaande volgt dat verweerder aan de gerechtvaardigde verwachting dat eiseres niet zal worden gekort op haar Aow, zal moeten voldoen. Dit betekent dat het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt.
11. De overige beroepsgronden zal de rechtbank daarom niet meer bespreken. De rechtbank komt dus ook niet toe aan de vraag óf er sprake is van een gezamenlijke huishouding.

Conclusie en gevolgen

12. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Verder voorziet de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak, door het besluit van 19 januari 2022 te herroepen. Dit betekent dat eiseres haar recht op een Aow-pensioen voor een alleenstaande altijd heeft behouden.
13. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat een toevoeging is verleend moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 15 februari 2022;
  • herroept het primaire besluit van 19 januari 2022;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € € 1.518,- aan proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2022.
de griffier is verhinderd
om de uitspraak te
ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bv. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1156.