ECLI:NL:RBMNE:2022:3925

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
UTR _ 22/1448-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor zorgwoningen in Zeist met betrekking tot parkeergelegenheid en procedurele aspecten

Op 30 september 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, omwonenden van een perceel in Zeist, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist. De zaak betreft de omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementengebouw met 25 zorgappartementen. Eisers hebben beroep ingesteld tegen de verleende omgevingsvergunning, waarbij zij onder andere aanvoeren dat de vergunning niet voldoet aan de anti-dubbeltelregel met betrekking tot parkeergelegenheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de 10 parkeerplaatsen die onder een andere locatie zijn aangekocht, niet in strijd zijn met de anti-dubbeltelregel. De rechtbank heeft het college de gelegenheid gegeven om dit gebrek te herstellen binnen zes weken na de uitspraak. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de procedure rondom de vergunningverlening niet vlekkeloos is verlopen, maar dat dit de rechtmatigheid van de vergunning niet aantast. De rechtbank heeft de eisers in hun beroepsgronden deels in het gelijk gesteld, maar de overige gronden verworpen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het college om de motivering van de parkeergelegenheid te verduidelijken en de procedurele aspecten van de vergunningverlening te respecteren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1448 T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats]

mede namens de 32 personen die staan vermeld in de bijlage bij deze uitspraak, eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. N.S.I.A. Roelofs).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
R.K. Woningbouwstichting Zeist, gevestigd in Zeist, vergunninghouder
(gemachtigde: mr. G.J. Scholten).

Inleiding

Op de hoek van de [straat 1] en de [straat 2] in [woonplaats] ligt het perceel
[adres 1] (het perceel). Op dit perceel was voorheen een supermarkt gevestigd. Vergunninghouder wil op het perceel een appartementengebouw met 25 zorgappartementen bouwen voor mensen die 24 uur per dag zorg nodig hebben. De stichting Reinaerde – gevestigd in Veenendaal – wil de zorgappartementen van vergunninghouder huren voor de huisvesting van mensen met een verstandelijke beperking. Om dit plan te kunnen realiseren heeft vergunninghouder op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning nodig. Hiervoor heeft zij een aanvraag ingediend bij het college.
Het college heeft het besluit op de aanvraag van vergunninghouder voorbereid met de uitgebreide procedure zoals opgenomen in de Wabo, waarop de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Dit betekent dat het college een ontwerpomgevingsvergunning ter inzage heeft gelegd. Eisers zijn omwonenden van het perceel en hebben een zienswijze op de ontwerpomgevingsvergunning ingediend. Met het besluit van 10 maart 2022 heeft het college ondanks de bezwaren van eisers de omgevingsvergunning verleend. De adressering van de zorgappartementen wordt [adres 2] .
Eisers zijn het niet eens met de omgevingsvergunning en hebben hiertegen beroep ingesteld.
In een informatiebrief van 7 februari 2022 heeft het college ten onrechte opgenomen dat bezwaar kon worden gemaakt tegen de omgevingsvergunning. Ook heeft het college in deze brief een onjuiste besluitdatum van 1 februari 2022 genoemd. Dit heeft tot gevolg gehad dat eisers bij het college bezwaar hebben gemaakt tegen een besluit van 1 februari 2022. Het college heeft het bezwaarschrift van eisers ter behandeling doorgestuurd naar de rechtbank als rechtstreeks beroep tegen de omgevingsvergunning van 10 maart 2022 [1] . De rechtbank heeft het beroep in behandeling genomen.
Eisers hebben daarnaast na de publicatie van de omgevingsvergunning op 19 april 2022 ook nog een beroepschrift aan de rechtbank gezonden. Dit beroepschrift heeft de rechtbank toegevoegd aan het dossier.
Het beroep wordt door de rechtbank op grond van de Crisis- en herstelwet (Chw) [2] versneld behandeld.
Om te voorkomen dat vergunninghouder al start met bouwen voordat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep hebben eisers daarnaast de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek heeft de voorzieningenrechter met een uitspraak van 20 juli 2022 afgewezen. Omdat vergunninghouder heeft toegezegd te wachten met bouwen tot de zitting waarop het beroep zal worden behandeld, hebben eisers volgens de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang bij hun verzoek om een voorlopige voorziening [3] .
Het college heeft een verweerschrift ingediend en vergunninghouder heeft een schriftelijke reactie op het beroep gegeven.
De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2022 op zitting behandeld. [eiser 1] en [eiser 2] waren namens eisers op de zitting aanwezig. Ook de vertegenwoordiger van het college was aanwezig, zij werd vergezeld door [A] . Namens vergunninghouder waren [B] en [C] op de zitting aanwezig. Zij werden bijgestaan door de gemachtigde van vergunninghouder.

Overwegingen

Vooraf
1. Voordat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van het geschil tussen partijen, bespreekt zij hieronder eerst een aantal formele punten die zij als beroep wordt ingesteld vooraf ambtshalve moet toetsen.
Is het beroep ook ingediend namens 32 andere omwonenden?
2. [eiser 1] en [eiser 2] stellen ook beroep te hebben ingesteld namens 32 andere omwonenden. Zij hadden aan de rechtbank van deze personen volmachten overgelegd, maar de rechtbank gevraagd deze geheim te houden voor het college en vergunninghouder.
3. Met een beslissing van 16 augustus 2022 heeft de rechtbank het verzoek van
[eiser 1] en [eiser 2] om de volmachten van de andere eisers geheim te houden voor het college en vergunninghouder afgewezen. De rechtbank heeft de volmachten teruggestuurd naar het adres van [eiser 1] . Op de zitting heeft [eiser 1] verklaard dat hij de beslissing en de teruggestuurde volmachten nog niet had ontvangen. Daarop heeft de rechtbank hem in de gelegenheid gesteld om de volmachten uiterlijk op vrijdag 26 augustus 2022 opnieuw in te dienen zonder geheimhoudingsverzoek.
heeft gebruik gemaakt van deze gelegenheid. De rechtbank merkt daarom ook de 32 in de bijlage bij deze uitspraak genoemde personen aan als eisers.
Hebben eisers hun beroepsgronden op tijd ingediend?
4. De rechtbank stelt voorop dat als de versnelde procedure op grond van de Chw van toepassing is, na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd [4] . De termijn voor het instellen van beroep bedraagt zes weken [5] . Bij een besluit dat is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit de Awb begint deze termijn van zes weken te lopen op de dag na die waarop de omgevingsvergunning ter inzage is gelegd [6] . Eisers hebben hun beroepsgronden op 18 mei 2022 ingediend. Is dit voor afloop van de beroepstermijn?
5. De rechtbank stelt vast dat omgevingsvergunning is gepubliceerd op 23 maart 2022. In de publicatie is per abuis een bezwaarnoot opgenomen. Wel staat vermeld dat de omgevingsvergunning is in te zien. Als de rechtbank uitgaat van een beroepstermijn van zes weken na deze publicatiedatum, dan hebben eisers hun beroepsgronden te laat ingediend. Maar het college heeft de publicatie op 6 april 2022 gerectificeerd. In deze gerectificeerde publicatie staat vermeld dat de omgevingsvergunning met de daarop betrekking hebbende stukken vanaf de volgende dag ter inzage liggen en dat hiertegen beroep kan worden ingediend bij de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat eisers er gelet op de fout in de eerste publicatie en de tekst van de gerectificeerde publicatie vanuit mochten gaan dat de omgevingsvergunning pas vanaf 7 april 2022 ter inzage is gelegd en de beroepstermijn de dag daarna pas is gaan lopen. Uitgaande van deze datum hebben eisers hun beroepsgronden op 18 mei 2022 tijdig ingediend.
Kon het college de omgevingsvergunning verlenen zonder een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad?
6. De rechtbank is met het college van oordeel dat het bouwplan een woningbouwproject is dat door de gemeenteraad van Zeist met de ‘Algemene verklaring van geen bedenkingen Versnelde Huisvesting’ is aangewezen als categorie van gevallen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen van de raad noodzakelijk is. Het project bestaat voor 100% uit sociale huurwoningen en in de ruimtelijke onderbouwing die onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning is onderbouwd dat het bouwplan aan de verschillende gemeentelijke beleidskaders voldoet. Het college kon de omgevingsvergunning dus verlenen zonder dat de gemeenteraad vooraf heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft [7] . Dat in deze beroepsprocedure door eisers in twijfel wordt getrokken of het woningbouwproject inderdaad wel aan de verschillende gemeentelijke beleidskaders voldoet maakt dit niet anders. Daarover zal de rechtbank in het vervolg van deze uitspraak een oordeel geven.
De beoordeling van het geschil
7. Eisers voeren beroepsgronden aan over de gevolgde procedure en gronden over de inhoud van de omgevingsvergunning. De rechtbank zal in deze uitspraak eerst de procedurele gronden en daarna de inhoudelijke gronden beoordelen.

Beroepsgronden over de procedure

Moet het college nog beslissen op het bezwaarschrift van eisers?
8. Eisers voeren aan dat het college nog moet beslissen op hun bezwaarschrift dat zij bij hem hebben ingediend naar aanleiding van de informatiebrief van 7 februari 2022. Naar het oordeel van de rechtbank hoeft het college dit niet te doen.
9. Omdat het college de omgevingsvergunning heeft voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure staat tegen de omgevingsvergunning niet de mogelijkheid van bezwaar open [8] . Tegen de omgevingsvergunning staat rechtstreeks beroep open bij de rechtbank. Het college heeft zich terecht onbevoegd geacht om op het bezwaarschrift te beslissen en het bezwaarschrift terecht doorgestuurd naar de rechtbank. De rechtbank zal in deze uitspraak op het bezwaarschrift en het beroep dat eisers op 19 april 2022 bij de rechtbank hebben ingediend beslissen.
Mag de rechtbank het verweerschrift van het college bij haar beslissing betrekken?
10. Het college heeft op 10 augustus 2022 een verweerschrift ingediend bij de rechtbank. Eisers voeren aan dat dit te laat is en dat de rechtbank het verweerschrift daarom niet bij haar beslissing mag betrekken. Volgens eisers is een verweerschrift geen stuk dat tot tien dagen voor de zitting kan worden ingediend, maar had het college het verweerschrift binnen vier weken na de dag waarop de rechtbank aan hem de gronden van het beroepschrift heeft verzonden bij de rechtbank moeten indienen. Eisers stellen zich op het standpunt dat zij onvoldoende tijd hebben gehad om kennis te nemen van het verweerschrift en een reactie hierop voor te bereiden voor op de zitting.
11. De rechtbank heeft op de zitting de procesbeslissing genomen om het verweerschrift wel bij haar beslissing te betrekken. Zij neemt hierbij in aanmerking dat het verweerschrift een geringe omvang heeft en meer dan tien dagen voor de zitting is ingediend. Naar haar oordeel is de datum waarop het college het verweerschrift heeft ingediend niet in strijd met de goede procesorde.
Wat is de betekenis van de principeaanvraag van vergunninghouder?
12. Voordat vergunninghouder bij het college een officiële aanvraag voor de omgevingsvergunning heeft ingediend, heeft zij een zogenaamde principeaanvraag gedaan. Op 10 juli 2018 heeft het college zich naar aanleiding van deze principeaanvraag bereid getoond om in principe medewerking te verlenen aan het ontwikkelen van 24 kleine wooneenheden met een gemeenschappelijke ruimte op het perceel. Aan deze bereidheid heeft het college de voorwaarden verbonden dat het bouwplan maximaal driebouwlagen mag hebben, inclusief kap, een parkeernorm wordt gehanteerd van 0,6 parkeerplaatsen per woning en dus totaal 15 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd en de plannen zorgvuldig worden uitgewerkt in overleg met omwonenden. Eisers voeren aan dat de omgevingsvergunning in strijd is met deze voorwaarden en dat het college de omgevingsvergunning daarom niet heeft mogen verlenen. De rechtbank is het daar niet mee eens.
13. Het antwoord van het college op een principeaanvraag is geen besluit als bedoeld in de Awb. Het antwoord op zo’n aanvraag geeft aan een (toekomstige) eigenaar alleen duidelijkheid of het college überhaupt bereid is om eventueel mee te werken aan een procedure om af te wijken van het bestemmingsplan. Als die bereidheid er helemaal niet is kan de eigenaar zijn plannen meteen laten varen en zich verdere kosten besparen. Als die bereidheid er in principe wel is dan loont het voor de eigenaar de moeite om verder te gaan met de planontwikkeling en hierin geld te investeren. Dat zich bij de verdere planontwikkeling nog wijzigingen in het bouwplan voordoen is te doen gebruikelijk. Het is aan de eigenaar om te bepalen welk plan hij uiteindelijk financieel haalbaar (kansrijk) vindt en daarvoor een formele aanvraag voor een omgevingsvergunning in te dienen.
14. Na ontvangst van de formele aanvraag toetst het college of het bouwplan zoals dat op dat moment is vorm gegeven niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en of hij daarvoor een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan kan en wil verlenen. Het college is daarbij niet gebonden aan de richtlijnen die hij aan de eigenaar heeft meegegeven in het antwoord op de principeaanvraag.
15. De rechtbank toetst vervolgens of het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Verderop in deze uitspraak zal de rechtbank dit doen aan de hand van de inhoudelijke beroepsgronden van eisers.
Welk gevolg moet de rechtbank verbinden aan de fouten die het college heeft gemaakt in de procedure?
16. Partijen zijn het er over eens dat de procedure niet vlekkeloos is verlopen. Zo heeft het college meerdere publicaties en informatiebrieven moeten rectificeren. De vraag is of de rechtbank hieraan een gevolg moet verbinden zoals eisers aanvoeren. De rechtbank vindt van niet.
17. Ook de rechtbank stelt vast dat de procedure diffuus is verlopen. Zij begrijpt dat dit bij eisers af en toe tot verwarring heeft geleid. Maar het college heeft wel aan al de wettelijke verplichtingen die horen bij de uitgebreide voorbereidingsprocedure voldaan. Het ontwerpbesluit heeft ter inzage gelegen en eisers hebben hierop tijdig een zienswijze ingediend. Daarnaast hebben het college en vergunninghouder tijdens de voorbereidingsprocedure nog op andere manieren aan informatievoorziening gedaan, zoals het versturen van informatiebrieven en het organiseren van een informatieavond. Hiertoe zijn het college en de vergunninghouder niet wettelijk verplicht. De fouten die in deze informatiebrieven hebben gestaan en door het college zijn gerectificeerd kunnen de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning daarom niet aantasten. Een onjuiste publicatie na het verlenen van de omgevingsvergunning is een onregelmatigheid van na de datum van de omgevingsvergunning en kan de rechtmatigheid daarvan daarom ook niet aantasten. Eisers hebben tijdig gebruik gemaakt van de rechtsbeschermingmogelijkheden die de wet hun biedt.

Inhoudelijke beroepsgronden

18. De rechtbank zal hieronder puntsgewijs de inhoudelijke beroepsgronden van eisers beoordelen.
De bouwverordening en welstand
19. Inhoudelijk voeren eisers aan dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand en artikel 2.5.6 van de Bouwverordening Zeist 2010. En dat de commissie voor ruimtelijke kwaliteit van Zeist (de commissie) niet onafhankelijk/objectief heeft geadviseerd.
20. Het artikel van de Bouwverordening Zeist 2010 waarnaar eisers verwijzen is een stedenbouwkundig voorschrift. Dit artikel is als gevolg van de Reparatiewet BZK 2014 per 1 juli 2018 van rechtswege vervallen. Dit betekent dat dit artikel niet meer geldt. Het bouwplan kan hiermee dus niet in strijd zijn.
21. Het bouwplan is een aantal keer beoordeeld door de commissie. In haar adviezen van
9 november 2020, 4 januari 2021 en 15 februari 2021 heeft de commissie bezwaren en bemerkingen geuit op het bouwplan. Vergunninghouder heeft het bouwplan naar aanleiding van deze bezwaren en bemerkingen aangepast. Op 3 maart 2021 heeft de commissie geconcludeerd dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.
22. Het is vaste rechtspraak dat het college aan het advies van een welstandscommissie in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
23. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de onafhankelijkheid/objectiviteit van de commissie. Uit het feit dat de commissie het plan meerdere keren heeft beoordeeld blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de commissie zorgvuldig naar het plan heeft gekeken. Vergunninghouder mag het bouwplan op aangeven van de commissie aanpassen om zo de weigeringsgrond van strijd met redelijke eisen van welstand weg te nemen.
24. Door eisers is geen advies overgelegd van een ander deskundig te achten persoon of instantie. De eigen mening van eisers dat het bouwplan niet past in het karakter van de wijk is onvoldoende voor de rechtbank om te twijfelen aan de juistheid van het advies van de commissie. Het had op de weg van eisers gelegen om hun stelling dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria te motiveren. Dat hebben eisers niet gedaan.
Het verschil tussen een binnenplanse en een buitenplanse afwijkingsmogelijkheid
25. Eisers voeren aan dat het college met het verlenen van de omgevingsvergunning ten onrechte (te veel) is afgeweken van de randvoorwaarden zoals die in het bestemmingsplan zijn opgenomen voor de zogenaamde binnenplanse afwijkingsmogelijkheid [9] .
26. Partijen zijn het er over eens, en de rechtbank stelt ook vast, dat het bouwplan in strijd is met het voor het perceel geldende bestemmingsplan ‘ [woonplaats] Centrum e.o.’ (het bestemmingsplan). Het college kon de omgevingsvergunning niet verlenen met toepassing van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid [10] , omdat – zoals eisers terecht aanvoeren – het bouwplan niet past binnen de voorwaarden die het bestemmingsplan daaraan stelt. Dit betekent echter niet dat het college de omgevingsvergunning daarom moest weigeren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht onderzocht of hij de omgevingsvergunning wel kon verlenen met toepassing van een buitenplanse afwijkingsmogelijkheid waarbij de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat [11] . Daarbij is het college niet gebonden aan de randvoorwaarden zoals die in het bestemmingsplan zijn opgenomen voor de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. Het college moet op grond van de Wabo bij de buitenplanse afwijkingsmogelijkheid toetsen of het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
27. De rechtbank stelt voorop dat het college bij zijn besluitvorming over aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan beleidsruimte heeft. Als het college van mening is dat de activiteit waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, kan hij ervoor kiezen om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechtbank toetst aan de hand van de beroepsgronden van eisers of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
De massa van het gebouw
28. Eisers voeren aan dat het appartementengebouw te hoog en te massaal wordt.
29. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet het college onder andere beoordelen of het bouwplan past in de stedenbouwkundige structuur. In de ruimtelijke onderbouwing is hierover niets opgenomen en ook de motivering van de omgevingsvergunning is naar het oordeel van de rechtbank op dit punt zeer summier. In het verweerweerschrift heeft het college wel gemotiveerd welke stedenbouwkundige afweging hij heeft gemaakt.
30. Het college schrijft dat de huidige ruimtelijke kwaliteit van het perceel zeer beperkt is. In het nieuwe plan is zowel in de vormgeving als functie meer aansluiting gezocht op de woonomgeving. Het college heeft wel geaccepteerd dat de nieuwe invulling op onderdelen afwijkt van de bestaande omgeving, omdat hij het beoogde bijzondere woonprogramma mogelijk wil maken. Aan de zijde van de [straat 1] blijft de bouwhoogte van het appartementengebouw significant onder de op grond van het bestemmingsplan maximaal toegestane bouwhoogte van 10,6 meter. De overschrijding van de goothoogte als gevolg van de minimale verdiepingshoogte is gering. Op de hoek van de [straat 1] en de [straat 2] wordt de goothoogte forser overschreden. Hier is een plat afgedekt volume ontworpen wat aansluit op de woning aan de overzijde van de [straat 2] . De nieuwe bebouwing geeft een stedenbouwkundig passend antwoord op die woning. Daarom is het overschrijden van de goothoogte door het college hier als passend beoordeeld. Het nieuwe pand is in vormgeving en gebruik één samenhangend geheel zonder uitgesproken oriëntatie op de [straat 1] of de [straat 2] . Daarbij past volgens het college het toepassen van een eenduidige bouwhoogte. In het ontwerp is gekozen voor het doorzetten van een bouwhoogte van 9,39 meter voor het hele pand. Voor het deel van het gebouw waar volgens het bestemmingsplan een bouwhoogte van 4 meter is toegestaan is dit een forse vergroting van het bouwvolume. Daar staat volgens het college echter tegenover dat de naastgelegen woningen aan de [straat 2] ook bestaan uit drie bouwlagen. Die woningen hebben een forse, steil opgaande mansardekap met een goothoogte van circa 5,50 meter en een bouwhoogte van circa 10 meter. De bouwhoogte van het bouwplan wijkt hier relatief weinig van af. Op de [straat 2] is een flinke variatie in rooilijnen aanwezig. Voor de nieuwbouw is een positie van de gevel opgezocht die nog passend is aan de [straat 2] . Over de volledige breedte van het perceel wordt ruimte gemaakt voor een openbaar toegankelijk trottoir van 1,3 tot 1,6 meter breed, terwijl er nu gedeeltelijk geen trottoir is en gedeeltelijk een loopstrook van 1 meter breed. Aan de oostzijde komt de bebouwing verder van de erfgrens dan de huidige bebouwing waardoor ruimte ontstaat voor tuinen/een groene erfafscheiding. Het college erkent dat er een aanzienlijke toename van de bouwmassa zal plaatsvinden ten opzichte van de huidige bebouwing, maar als wordt gekeken naar de nog beschikbare ruimte in het huidige bestemmingsplan, de variërende rooilijnen aan de [straat 2] en de bouwhoogte van direct naastgelegen en tegenoverliggende woningen dan is de stedenbouwkundige inpassing van het plan volgens het college toereikend. Dit is verder doorvertaald in de architectonische uitwerking van het plan.
31. De rechtbank kan deze afweging van het college en de motivering daarvan volgen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat door eisers geen tegenadvies is overgelegd van een op stedenbouwkundig vlak deskundig te achten persoon of instantie.
Schaduwwerking
32. Eisers voeren aan dat de toename van schaduw als gevolg van het bouwplan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van eisers.
33. De rechtbank stelt voorop dat het college in het kader van een goede ruimtelijke ordening de toename van schaduwwerking van het appartementengebouw niet hoeft te vergelijken met de schaduwwerking van de huidige bebouwing. De schaduwwerking van het appartementengebouw mag worden afgezet tegen de schaduwwerking van de bebouwing die op grond van het bestemmingsplan maximaal is toegestaan. Aan de [straat 1] wordt het appartementengebouw lager dan maximale bouwhoogte die op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Dit heeft tot gevolg dat het appartementengebouw voor de woningen aan de [straat 1] geen toename van schaduwwerking tot gevolg heeft en dus ook niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van de eisers die aan die weg wonen. Dat dit door de eisers die aan de [straat 1] wonen misschien wel zo wordt ervaren, omdat de huidige bebouwing nog lager is, maakt dit niet anders.
34. Anders is dit voor de eisers aan de [straat 2] . Aan die kant van het perceel staat het bestemmingsplan maar een maximale bouwhoogte van 4 meter toe. Het appartementengebouw wordt hoger en zal daar dus meer schaduwwerking hebben. Bij de ruimtelijke onderbouwing is een bezonningsstudie gevoegd. Daaruit volgt dat het appartementengebouw voornamelijk in de winterperiode extra schaduwwerking zal veroorzaken. Maar ook in de nieuwe situatie zal voor de omliggende woningen worden voldaan aan de TNO-norm van een minimale bezonningduur van 2 uur per dag in de periode 19 februari tot 21 oktober. Volgens het college volgt uit de bezonningsstudie dat geen sprake is van een significante afname van de bezonningssituatie van de bestaande woningen in de omgeving van het plangebied. De rechtbank kan deze conclusie volgen.
35. Eisers stellen kanttekeningen bij de juistheid van de bezonningsstudie en verwijzen hierbij naar foto’s van de schaduwwerking van de huidige bebouwing op de [straat 1] die zij op 21 juni 2022 hebben gemaakt. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen betekent het bouwplan voor de woningen aan de [straat 1] juist een verbetering ten opzichte van de bezonningssituatie die op grond van het bestemmingsplan is toegestaan.
Verkeersveiligheid
36. Eisers voeren aan dat het trottoir in de nieuwe situatie niet voldoet aan de door het college gehanteerde voorkeursmaat van 1,8 meter. Volgens eisers brengt dit de verkeersveiligheid van fietsers in gevaar. Ook de extra verkeersbewegingen als gevolg van het bouwplan hebben volgens eisers een negatieve invloed op de verkeersveiligheid van de woonomgeving ven eisers.
37. Beide punten zijn door eisers ook al aangevoerd in hun zienswijze. In punt 1.18 van de ‘Zienswijzennota [adres 2] ’ (de zienswijzennota) heeft het college gereageerd op het punt over de breedte van het trottoir. Volgens het college bestaat er geen verplichting om aan beide kanten van de weg een trottoir te hebben. Aan de overzijde ligt een voldoende breed trottoir. Het trottoir bij het appartementengebouw is voldoende breed (1,3 tot 1,6 meter) om veilig te kunnen staan om uit te kijken of er verkeer aankomt en vervolgens over te steken. Ten opzichte van de huidige situatie vindt een forse verbetering plaats, deels op het terrein van vergunninghouder. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat het college voldoende rekening heeft gehouden met de verkeersveiligheid in combinatie met de breedte van het trottoir.
38. De rechtbank stelt voorop dat voor wat betreft het aantal extra verkeersbewegingen het niet gaat om de extra verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige feitelijke situatie, maar om de extra verkeersbewegingen ten opzichte van wat op grond van het bestemmingsplan planologisch is toegestaan. Dat is onder andere een supermarkt. Dat is een functie die veel verkeer genereert.
39. In punt 1.25 van de zienswijzennota heeft het college toegelicht dat het appartementengebouw 100 verkeersbewegingen voor gemotoriseerd verkeer per etmaal zal genereren. Doordat de [straat 2] een eenrichtingsweg is, verwacht het college dat hiervan ongeveer 50% door de [straat 1] zal rijden. Dit betekent dat op een normale werkdag de verkeersintensiteit van de [straat 1] rond de 2025 motorvoertuigen zal zijn (1975 in de huidige situatie + 50) en voor de [straat 2] rond de 250 motorvoertuigen. De verkeersintensiteit van de [straat 1] komt daarmee op een normale intensiteit van een woonstraat. Die mag volgens het college zelfs hoger zijn. Ook op dit punt heeft het college naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met de verkeersveiligheid van eisers.
Afvalinzameling
40. Eisers voeren aan dat bij het bouwplan onvoldoende ruimte wordt gecreëerd voor de opslag van de benodigde afvalcontainers. Volgens eisers zouden dit er 75 moeten zijn.
41. Door het college is toegelicht dat de afvalinzameling bij het appartementengebouw niet zal plaatsvinden in persoonlijke afvalcontainers per appartement, maar in een al bestaande ondergrondse afvalcontainer. Daarmee heeft het college naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangetoond dat bij het bouwplan wordt voorzien in een voorziening voor afvalinzameling. Voor zover eisers aanvoeren dat dit kan leiden tot een te volle ondergrondse container waar mensen vervolgens vuil naast gaan zetten, is dit niet iets wat tot een vernietiging van de omgevingsvergunning hoeft te leiden, maar een kwestie van handhaving en het vaak genoeg legen van de ondergrondse afvalcontainer.
Overlast
42. Eisers vrezen dat de toekomstige bewoners van het appartementengebouw veelvuldig in de openbare ruimte rondom het gebouw zullen recreëren, omdat op het perceel te weinig buitenruimte wordt gemaakt voor alle bewoners. Volgens eisers zal dit leiden tot overlast en tot aantasting van hun leefklimaat.
43. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier om een subjectieve vrees van eisers. De omstandigheden die eisers aanvoeren zullen niet automatisch betekenen dat de toekomstige bewoners om het gebouw gaan recreëren. En zelfs als dat wel het geval zal zijn, dan hoeft dit volgens de rechtbank nog niet te leiden tot onaanvaardbare aantasting van het leefklimaat van eisers. Bij overlast kunnen eisers hierover het gesprek aangaan met de toekomstige bewoners en hun verzorgers.
Privaatrechtelijke belemmering
44. Eisers voeren aan dat sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering die aan de vergunningverlening in de weg staat, want er is sprake van een inbreuk op hun privacy.
45. Inbreuk op privacy levert alleen een evident privaatrechtelijke belemmering op als vergunninghouder handelt in strijd met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Deze strijd zou zich alleen kunnen voordoen bij de woning aan de [adres 3] . Om strijd met artikel 5:50 van het BW te voorkomen worden de ramen aan deze zijde van het appartementengebouw volgens de omgevingsvergunning uitgevoerd in matglas. Naar het oordeel van de rechtbank is er dus geen sprake van een evident privaatrechtelijke belemmering die aan het verlenen van de omgevingsvergunning in de weg staat.
46. Voor zover eisers met deze beroepsgrond hebben bedoeld dat het college bij de belangenafweging tussen hun belang en het belang om het appartementengebouw te realiseren meer waarde had moeten hechten aan de vermindering van privacy bij de omliggende woningen, is de rechter het ook daar niet mee eens. De rechtbank kan het college volgen in zijn motivering dat in een stedelijke omgeving in het centrum van [woonplaats] een bouwplan als dit gerealiseerd kan worden.
Nul-op-de-meter en vleermuizen
47. Eisers voeren aan dat bij het appartementengebouw ten onrechte niet wordt voldaan aan de eis van nul-op-de-meter. Verder heeft volgens eisers het ecologisch werkprotocol over de aanwezigheid van vleermuizen door tijdsverloop en weersinvloeden zijn werking verloren. De voorzieningen die zijn aangebracht om te voorkomen dat zich vleermuizen in het gebouw zouden vestigen hebben losgelaten of zijn zelfs verdwenen. Dit werkprotocol kan volgens eisers daarom niet (volledig) dienen als onderbouwing van de omgevingsvergunning.
48. Op grond van het relativiteitsvereiste kunnen eisers geen succesvol beroep doen op een rechtsregel als die niet is geschreven om hun belangen te beschermen [12] . Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de voorschriften uit het Bouwbesluit 2012/het beleid van de gemeente over nul-op-de-meter en uit de Wet natuurbescherming over de bescherming van vleermuizen strekken tot bescherming van de belangen van eisers. Dit betekent dat eisers zich, gelet op het relativiteitsvereiste, niet op schending van deze voorschriften kunnen beroepen.
49. Omdat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van de omgevingsvergunning op basis van deze beroepsgronden, zal de rechtbank deze niet inhoudelijk bespreken.
Parkeren
50. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals opgenomen in de 'Parkeerbeleidsnota Zeist ' [13] (de parkeerbeleidsnota).
51. In de parkeerbeleidsnota is geen aparte norm opgenomen voor zorgwoningen. Het college heeft het bouwplan getoetst aan een parkeernorm van 0,6 parkeerplaatsen per appartement. Dit betekent dat bij het appartementengebouw een totaal aantal van 15 parkeerplaatsen moet worden gerealiseerd. Op eigen terrein worden bij het appartementengebouw 5 parkeerplaatsen aangelegd. Daarnaast heeft vergunninghouder in de parkeergarage onder de woningen van [locatie] 10 parkeerplaatsen aangekocht. Daarmee komt het totaal aantal parkeerplaatsen op 15.
52. Eisers betwisten dat het college voor dit bouwplan een parkeernorm van 0,6 per appartement kan toepassen. Verder voeren zij aan dat op eigen terrein te weinig parkeerplaatsen worden gerealiseerd en dat de parkeerplaatsen onder [locatie] al zijn toegekend aan de nieuwe woningen van [locatie] en op grond van de anti-dubbeltelregel [14] bij de beoordeling van dit bouwplannen buiten beschouwing moeten worden gelaten.
53. Het college heeft voor de parkeernorm van 0,6 per appartement aangesloten bij de norm uit de parkeerbeleidsnota voor serviceflats/aanleunwoningen. Dit zijn zelfstandige woningen met beperkte zorgvoorzieningen. De bewoners van serviceflats en aanleunwoningen rijden soms nog zelf auto en voor hen is niet 24/7 zorg aanwezig. De toekomstige bewoners van de zorgappartementen zijn niet in staat om zelf auto te rijden en er is voor hen wel 24/7 zorg aanwezig. Die situatie is dus niet geheel hetzelfde als bij dit bouwplan. De rechtbank kan echter volgen waarom het college bij dit bouwplan een parkeernorm van 0,6 heeft toegepast. Aangezien de bewoners op de huidige locatie geen auto hebben, zullen voor hen geen parkeerplaatsen nodig zijn. Daar staat tegenover dat op deze locatie meer zorgverleners aanwezig zullen zijn, maar voor hen zijn de parkeerplaatsen in de parkeergarage onder [locatie] aangekocht. Bezoekers kunnen tenslotte parkeren op de parkeerplaatsen bij het appartementengebouw, die qua breedte voldoen aan de CROW-norm. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze norm van 0,6 volstaat. Bij het bouwplan wordt dus voorzien in voldoende parkeergelegenheid als 15 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
54. Voor de rechtbank is echter niet duidelijk of de 10 parkeerplaatsen die vergunninghouder onder [locatie] heeft aangekocht op grond van de anti-dubbeltelregel uit het Paraplubestemmingsplan Parkeernormen Zeist wel bij de beoordeling van het aantal parkeerplaatsen bij dit bouwplan mogen worden betrokken. Zijn deze parkeerplaatsen niet al in aanmerking genomen bij het toestaan van de bouw van [locatie] en moeten ze dan niet buiten beschouwing worden gelaten voor dit bouwplan? Het college kon deze vraag op de zitting niet beantwoorden. Het enige wat hij kon aangeven is dat uit de tellingen die zijn gedaan in de parkeergarage blijkt dat er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een feitelijke vaststelling en geen vaststelling dat mede gelet op de anti-dubbeltelregel bij het bouwplan wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Conclusie
55. De conclusie van het voorgaande is dat aan de omgevingsvergunning een gebrek kleeft. In de omgevingsvergunning is onvoldoende gemotiveerd dat de 10 parkeerplaatsen onder [locatie] gelet op de anti-dubbeltelregel uit het Paraplubestemmingsplan Parkeernormen Zeist bij de beoordeling van de vraag of bij het bouwplan wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid mogen worden betrokken.
56. De overige beroepsgronden van eisers slagen niet.
Hoe nu verder?
57. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het motiveringsgebrek in de omgevingsvergunning te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe omgevingsvergunning, na of tegelijkertijd met intrekking van de nu bestreden omgevingsvergunning.
58. Om het gebrek te kunnen herstellen zal het college met inachtneming van de hierboven opgenomen overwegingen (inzichtelijk) moeten motiveren waarom de 10 parkeerplaatsen die de vergunninghouder onder [locatie] heeft aangekocht bij de beoordelingen van de parkeervoorziening bij het bouwplan niet buiten beschouwing hoeven te worden gelaten. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
59. Het college moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, aan de rechtbank meedelen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik heeft gemaakt van de herstelmogelijkheid, zal de rechtbank eiser en vergunninghouder in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
60. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
61. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op dit beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over het verzoek van eiser tot een schadevergoeding, de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
30 september 2022.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
Bijlage
Overzicht van personen die een volmacht hebben verleend aan eisers om namens hen te beroep in te stellen tegen de omgevingsvergunning:
Naam
Adres
1.
[eisers]
[adres eisers]
2.
[eisers]
[adres eisers]
3.
[eisers]
[adres eisers]
4.
[eisers]
[adres eisers]
5.
[eisers]
[adres eisers]
6.
[eisers]
[adres eisers]
7.
[eisers]
[adres eisers]
8.
[eisers]
[adres eisers]
9.
[eisers]
[adres eisers]
10.
[eisers]
[adres eisers]
11.
[eisers]
[adres eisers]
12.
[eisers]
[adres eisers]
13.
[eisers]
[adres eisers]
14.
[eisers]
[adres eisers]
15.
[eisers]
[adres eisers]
16.
[eisers]
[adres eisers]
17.
[eisers]
[adres eisers]
18.
[eisers]
[adres eisers]
19.
[eisers]
[adres eisers]
20.
[eisers]
[adres eisers]
21.
[eisers]
[adres eisers]
22.
[eisers]
[adres eisers]
23.
[eisers]
[adres eisers]
24.
[eisers]
[adres eisers]

Voetnoten

1.Het college heeft dit gedaan op grond van artikel 6:15 van de Awb.
2.Artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw in combinatie met artikel 3.1 van Bijlage I bij de Chw en afdeling 2 van de Chw.
4.Artikel 1.6a van de Chw.
5.Artikel 6:7 van de Awb.
6.Artikel 6:8, vierde lid, van de Awb.
7.Artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo in combinatie met artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht.
8.Artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb.
9.Artikel 31.14 van de regels van het bestemmingsplan.
10.Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van de Wabo.
11.Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3, van de Wabo.
12.Artikel 8:69a van de Awb.
13.Artikel 4 van de regels van het Paraplubestemmingsplan Parkeernormen Zeist .
14.Artikel 3 van de regels van het Paraplubestemmingsplan Parkeernormen Zeist .