Inhoudelijke beroepsgronden
18. De rechtbank zal hieronder puntsgewijs de inhoudelijke beroepsgronden van eisers beoordelen.
De bouwverordening en welstand
19. Inhoudelijk voeren eisers aan dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand en artikel 2.5.6 van de Bouwverordening Zeist 2010. En dat de commissie voor ruimtelijke kwaliteit van Zeist (de commissie) niet onafhankelijk/objectief heeft geadviseerd.
20. Het artikel van de Bouwverordening Zeist 2010 waarnaar eisers verwijzen is een stedenbouwkundig voorschrift. Dit artikel is als gevolg van de Reparatiewet BZK 2014 per 1 juli 2018 van rechtswege vervallen. Dit betekent dat dit artikel niet meer geldt. Het bouwplan kan hiermee dus niet in strijd zijn.
21. Het bouwplan is een aantal keer beoordeeld door de commissie. In haar adviezen van
9 november 2020, 4 januari 2021 en 15 februari 2021 heeft de commissie bezwaren en bemerkingen geuit op het bouwplan. Vergunninghouder heeft het bouwplan naar aanleiding van deze bezwaren en bemerkingen aangepast. Op 3 maart 2021 heeft de commissie geconcludeerd dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.
22. Het is vaste rechtspraak dat het college aan het advies van een welstandscommissie in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
23. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de onafhankelijkheid/objectiviteit van de commissie. Uit het feit dat de commissie het plan meerdere keren heeft beoordeeld blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de commissie zorgvuldig naar het plan heeft gekeken. Vergunninghouder mag het bouwplan op aangeven van de commissie aanpassen om zo de weigeringsgrond van strijd met redelijke eisen van welstand weg te nemen.
24. Door eisers is geen advies overgelegd van een ander deskundig te achten persoon of instantie. De eigen mening van eisers dat het bouwplan niet past in het karakter van de wijk is onvoldoende voor de rechtbank om te twijfelen aan de juistheid van het advies van de commissie. Het had op de weg van eisers gelegen om hun stelling dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria te motiveren. Dat hebben eisers niet gedaan.
Het verschil tussen een binnenplanse en een buitenplanse afwijkingsmogelijkheid
25. Eisers voeren aan dat het college met het verlenen van de omgevingsvergunning ten onrechte (te veel) is afgeweken van de randvoorwaarden zoals die in het bestemmingsplan zijn opgenomen voor de zogenaamde binnenplanse afwijkingsmogelijkheid.
26. Partijen zijn het er over eens, en de rechtbank stelt ook vast, dat het bouwplan in strijd is met het voor het perceel geldende bestemmingsplan ‘ [woonplaats] Centrum e.o.’ (het bestemmingsplan). Het college kon de omgevingsvergunning niet verlenen met toepassing van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid, omdat – zoals eisers terecht aanvoeren – het bouwplan niet past binnen de voorwaarden die het bestemmingsplan daaraan stelt. Dit betekent echter niet dat het college de omgevingsvergunning daarom moest weigeren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht onderzocht of hij de omgevingsvergunning wel kon verlenen met toepassing van een buitenplanse afwijkingsmogelijkheid waarbij de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Daarbij is het college niet gebonden aan de randvoorwaarden zoals die in het bestemmingsplan zijn opgenomen voor de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. Het college moet op grond van de Wabo bij de buitenplanse afwijkingsmogelijkheid toetsen of het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
27. De rechtbank stelt voorop dat het college bij zijn besluitvorming over aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan beleidsruimte heeft. Als het college van mening is dat de activiteit waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, kan hij ervoor kiezen om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechtbank toetst aan de hand van de beroepsgronden van eisers of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
28. Eisers voeren aan dat het appartementengebouw te hoog en te massaal wordt.
29. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet het college onder andere beoordelen of het bouwplan past in de stedenbouwkundige structuur. In de ruimtelijke onderbouwing is hierover niets opgenomen en ook de motivering van de omgevingsvergunning is naar het oordeel van de rechtbank op dit punt zeer summier. In het verweerweerschrift heeft het college wel gemotiveerd welke stedenbouwkundige afweging hij heeft gemaakt.
30. Het college schrijft dat de huidige ruimtelijke kwaliteit van het perceel zeer beperkt is. In het nieuwe plan is zowel in de vormgeving als functie meer aansluiting gezocht op de woonomgeving. Het college heeft wel geaccepteerd dat de nieuwe invulling op onderdelen afwijkt van de bestaande omgeving, omdat hij het beoogde bijzondere woonprogramma mogelijk wil maken. Aan de zijde van de [straat 1] blijft de bouwhoogte van het appartementengebouw significant onder de op grond van het bestemmingsplan maximaal toegestane bouwhoogte van 10,6 meter. De overschrijding van de goothoogte als gevolg van de minimale verdiepingshoogte is gering. Op de hoek van de [straat 1] en de [straat 2] wordt de goothoogte forser overschreden. Hier is een plat afgedekt volume ontworpen wat aansluit op de woning aan de overzijde van de [straat 2] . De nieuwe bebouwing geeft een stedenbouwkundig passend antwoord op die woning. Daarom is het overschrijden van de goothoogte door het college hier als passend beoordeeld. Het nieuwe pand is in vormgeving en gebruik één samenhangend geheel zonder uitgesproken oriëntatie op de [straat 1] of de [straat 2] . Daarbij past volgens het college het toepassen van een eenduidige bouwhoogte. In het ontwerp is gekozen voor het doorzetten van een bouwhoogte van 9,39 meter voor het hele pand. Voor het deel van het gebouw waar volgens het bestemmingsplan een bouwhoogte van 4 meter is toegestaan is dit een forse vergroting van het bouwvolume. Daar staat volgens het college echter tegenover dat de naastgelegen woningen aan de [straat 2] ook bestaan uit drie bouwlagen. Die woningen hebben een forse, steil opgaande mansardekap met een goothoogte van circa 5,50 meter en een bouwhoogte van circa 10 meter. De bouwhoogte van het bouwplan wijkt hier relatief weinig van af. Op de [straat 2] is een flinke variatie in rooilijnen aanwezig. Voor de nieuwbouw is een positie van de gevel opgezocht die nog passend is aan de [straat 2] . Over de volledige breedte van het perceel wordt ruimte gemaakt voor een openbaar toegankelijk trottoir van 1,3 tot 1,6 meter breed, terwijl er nu gedeeltelijk geen trottoir is en gedeeltelijk een loopstrook van 1 meter breed. Aan de oostzijde komt de bebouwing verder van de erfgrens dan de huidige bebouwing waardoor ruimte ontstaat voor tuinen/een groene erfafscheiding. Het college erkent dat er een aanzienlijke toename van de bouwmassa zal plaatsvinden ten opzichte van de huidige bebouwing, maar als wordt gekeken naar de nog beschikbare ruimte in het huidige bestemmingsplan, de variërende rooilijnen aan de [straat 2] en de bouwhoogte van direct naastgelegen en tegenoverliggende woningen dan is de stedenbouwkundige inpassing van het plan volgens het college toereikend. Dit is verder doorvertaald in de architectonische uitwerking van het plan.
31. De rechtbank kan deze afweging van het college en de motivering daarvan volgen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat door eisers geen tegenadvies is overgelegd van een op stedenbouwkundig vlak deskundig te achten persoon of instantie.
32. Eisers voeren aan dat de toename van schaduw als gevolg van het bouwplan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van eisers.
33. De rechtbank stelt voorop dat het college in het kader van een goede ruimtelijke ordening de toename van schaduwwerking van het appartementengebouw niet hoeft te vergelijken met de schaduwwerking van de huidige bebouwing. De schaduwwerking van het appartementengebouw mag worden afgezet tegen de schaduwwerking van de bebouwing die op grond van het bestemmingsplan maximaal is toegestaan. Aan de [straat 1] wordt het appartementengebouw lager dan maximale bouwhoogte die op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Dit heeft tot gevolg dat het appartementengebouw voor de woningen aan de [straat 1] geen toename van schaduwwerking tot gevolg heeft en dus ook niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van de eisers die aan die weg wonen. Dat dit door de eisers die aan de [straat 1] wonen misschien wel zo wordt ervaren, omdat de huidige bebouwing nog lager is, maakt dit niet anders.
34. Anders is dit voor de eisers aan de [straat 2] . Aan die kant van het perceel staat het bestemmingsplan maar een maximale bouwhoogte van 4 meter toe. Het appartementengebouw wordt hoger en zal daar dus meer schaduwwerking hebben. Bij de ruimtelijke onderbouwing is een bezonningsstudie gevoegd. Daaruit volgt dat het appartementengebouw voornamelijk in de winterperiode extra schaduwwerking zal veroorzaken. Maar ook in de nieuwe situatie zal voor de omliggende woningen worden voldaan aan de TNO-norm van een minimale bezonningduur van 2 uur per dag in de periode 19 februari tot 21 oktober. Volgens het college volgt uit de bezonningsstudie dat geen sprake is van een significante afname van de bezonningssituatie van de bestaande woningen in de omgeving van het plangebied. De rechtbank kan deze conclusie volgen.
35. Eisers stellen kanttekeningen bij de juistheid van de bezonningsstudie en verwijzen hierbij naar foto’s van de schaduwwerking van de huidige bebouwing op de [straat 1] die zij op 21 juni 2022 hebben gemaakt. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen betekent het bouwplan voor de woningen aan de [straat 1] juist een verbetering ten opzichte van de bezonningssituatie die op grond van het bestemmingsplan is toegestaan.
36. Eisers voeren aan dat het trottoir in de nieuwe situatie niet voldoet aan de door het college gehanteerde voorkeursmaat van 1,8 meter. Volgens eisers brengt dit de verkeersveiligheid van fietsers in gevaar. Ook de extra verkeersbewegingen als gevolg van het bouwplan hebben volgens eisers een negatieve invloed op de verkeersveiligheid van de woonomgeving ven eisers.
37. Beide punten zijn door eisers ook al aangevoerd in hun zienswijze. In punt 1.18 van de ‘Zienswijzennota [adres 2] ’ (de zienswijzennota) heeft het college gereageerd op het punt over de breedte van het trottoir. Volgens het college bestaat er geen verplichting om aan beide kanten van de weg een trottoir te hebben. Aan de overzijde ligt een voldoende breed trottoir. Het trottoir bij het appartementengebouw is voldoende breed (1,3 tot 1,6 meter) om veilig te kunnen staan om uit te kijken of er verkeer aankomt en vervolgens over te steken. Ten opzichte van de huidige situatie vindt een forse verbetering plaats, deels op het terrein van vergunninghouder. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat het college voldoende rekening heeft gehouden met de verkeersveiligheid in combinatie met de breedte van het trottoir.
38. De rechtbank stelt voorop dat voor wat betreft het aantal extra verkeersbewegingen het niet gaat om de extra verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige feitelijke situatie, maar om de extra verkeersbewegingen ten opzichte van wat op grond van het bestemmingsplan planologisch is toegestaan. Dat is onder andere een supermarkt. Dat is een functie die veel verkeer genereert.
39. In punt 1.25 van de zienswijzennota heeft het college toegelicht dat het appartementengebouw 100 verkeersbewegingen voor gemotoriseerd verkeer per etmaal zal genereren. Doordat de [straat 2] een eenrichtingsweg is, verwacht het college dat hiervan ongeveer 50% door de [straat 1] zal rijden. Dit betekent dat op een normale werkdag de verkeersintensiteit van de [straat 1] rond de 2025 motorvoertuigen zal zijn (1975 in de huidige situatie + 50) en voor de [straat 2] rond de 250 motorvoertuigen. De verkeersintensiteit van de [straat 1] komt daarmee op een normale intensiteit van een woonstraat. Die mag volgens het college zelfs hoger zijn. Ook op dit punt heeft het college naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met de verkeersveiligheid van eisers.
40. Eisers voeren aan dat bij het bouwplan onvoldoende ruimte wordt gecreëerd voor de opslag van de benodigde afvalcontainers. Volgens eisers zouden dit er 75 moeten zijn.
41. Door het college is toegelicht dat de afvalinzameling bij het appartementengebouw niet zal plaatsvinden in persoonlijke afvalcontainers per appartement, maar in een al bestaande ondergrondse afvalcontainer. Daarmee heeft het college naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangetoond dat bij het bouwplan wordt voorzien in een voorziening voor afvalinzameling. Voor zover eisers aanvoeren dat dit kan leiden tot een te volle ondergrondse container waar mensen vervolgens vuil naast gaan zetten, is dit niet iets wat tot een vernietiging van de omgevingsvergunning hoeft te leiden, maar een kwestie van handhaving en het vaak genoeg legen van de ondergrondse afvalcontainer.
42. Eisers vrezen dat de toekomstige bewoners van het appartementengebouw veelvuldig in de openbare ruimte rondom het gebouw zullen recreëren, omdat op het perceel te weinig buitenruimte wordt gemaakt voor alle bewoners. Volgens eisers zal dit leiden tot overlast en tot aantasting van hun leefklimaat.
43. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier om een subjectieve vrees van eisers. De omstandigheden die eisers aanvoeren zullen niet automatisch betekenen dat de toekomstige bewoners om het gebouw gaan recreëren. En zelfs als dat wel het geval zal zijn, dan hoeft dit volgens de rechtbank nog niet te leiden tot onaanvaardbare aantasting van het leefklimaat van eisers. Bij overlast kunnen eisers hierover het gesprek aangaan met de toekomstige bewoners en hun verzorgers.
Privaatrechtelijke belemmering
44. Eisers voeren aan dat sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering die aan de vergunningverlening in de weg staat, want er is sprake van een inbreuk op hun privacy.
45. Inbreuk op privacy levert alleen een evident privaatrechtelijke belemmering op als vergunninghouder handelt in strijd met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Deze strijd zou zich alleen kunnen voordoen bij de woning aan de [adres 3] . Om strijd met artikel 5:50 van het BW te voorkomen worden de ramen aan deze zijde van het appartementengebouw volgens de omgevingsvergunning uitgevoerd in matglas. Naar het oordeel van de rechtbank is er dus geen sprake van een evident privaatrechtelijke belemmering die aan het verlenen van de omgevingsvergunning in de weg staat.
46. Voor zover eisers met deze beroepsgrond hebben bedoeld dat het college bij de belangenafweging tussen hun belang en het belang om het appartementengebouw te realiseren meer waarde had moeten hechten aan de vermindering van privacy bij de omliggende woningen, is de rechter het ook daar niet mee eens. De rechtbank kan het college volgen in zijn motivering dat in een stedelijke omgeving in het centrum van [woonplaats] een bouwplan als dit gerealiseerd kan worden.
Nul-op-de-meter en vleermuizen
47. Eisers voeren aan dat bij het appartementengebouw ten onrechte niet wordt voldaan aan de eis van nul-op-de-meter. Verder heeft volgens eisers het ecologisch werkprotocol over de aanwezigheid van vleermuizen door tijdsverloop en weersinvloeden zijn werking verloren. De voorzieningen die zijn aangebracht om te voorkomen dat zich vleermuizen in het gebouw zouden vestigen hebben losgelaten of zijn zelfs verdwenen. Dit werkprotocol kan volgens eisers daarom niet (volledig) dienen als onderbouwing van de omgevingsvergunning.
48. Op grond van het relativiteitsvereiste kunnen eisers geen succesvol beroep doen op een rechtsregel als die niet is geschreven om hun belangen te beschermen. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de voorschriften uit het Bouwbesluit 2012/het beleid van de gemeente over nul-op-de-meter en uit de Wet natuurbescherming over de bescherming van vleermuizen strekken tot bescherming van de belangen van eisers. Dit betekent dat eisers zich, gelet op het relativiteitsvereiste, niet op schending van deze voorschriften kunnen beroepen.
49. Omdat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van de omgevingsvergunning op basis van deze beroepsgronden, zal de rechtbank deze niet inhoudelijk bespreken.
50. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals opgenomen in de 'Parkeerbeleidsnota Zeist '(de parkeerbeleidsnota).
51. In de parkeerbeleidsnota is geen aparte norm opgenomen voor zorgwoningen. Het college heeft het bouwplan getoetst aan een parkeernorm van 0,6 parkeerplaatsen per appartement. Dit betekent dat bij het appartementengebouw een totaal aantal van 15 parkeerplaatsen moet worden gerealiseerd. Op eigen terrein worden bij het appartementengebouw 5 parkeerplaatsen aangelegd. Daarnaast heeft vergunninghouder in de parkeergarage onder de woningen van [locatie] 10 parkeerplaatsen aangekocht. Daarmee komt het totaal aantal parkeerplaatsen op 15.
52. Eisers betwisten dat het college voor dit bouwplan een parkeernorm van 0,6 per appartement kan toepassen. Verder voeren zij aan dat op eigen terrein te weinig parkeerplaatsen worden gerealiseerd en dat de parkeerplaatsen onder [locatie] al zijn toegekend aan de nieuwe woningen van [locatie] en op grond van de anti-dubbeltelregelbij de beoordeling van dit bouwplannen buiten beschouwing moeten worden gelaten.
53. Het college heeft voor de parkeernorm van 0,6 per appartement aangesloten bij de norm uit de parkeerbeleidsnota voor serviceflats/aanleunwoningen. Dit zijn zelfstandige woningen met beperkte zorgvoorzieningen. De bewoners van serviceflats en aanleunwoningen rijden soms nog zelf auto en voor hen is niet 24/7 zorg aanwezig. De toekomstige bewoners van de zorgappartementen zijn niet in staat om zelf auto te rijden en er is voor hen wel 24/7 zorg aanwezig. Die situatie is dus niet geheel hetzelfde als bij dit bouwplan. De rechtbank kan echter volgen waarom het college bij dit bouwplan een parkeernorm van 0,6 heeft toegepast. Aangezien de bewoners op de huidige locatie geen auto hebben, zullen voor hen geen parkeerplaatsen nodig zijn. Daar staat tegenover dat op deze locatie meer zorgverleners aanwezig zullen zijn, maar voor hen zijn de parkeerplaatsen in de parkeergarage onder [locatie] aangekocht. Bezoekers kunnen tenslotte parkeren op de parkeerplaatsen bij het appartementengebouw, die qua breedte voldoen aan de CROW-norm. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze norm van 0,6 volstaat. Bij het bouwplan wordt dus voorzien in voldoende parkeergelegenheid als 15 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
54. Voor de rechtbank is echter niet duidelijk of de 10 parkeerplaatsen die vergunninghouder onder [locatie] heeft aangekocht op grond van de anti-dubbeltelregel uit het Paraplubestemmingsplan Parkeernormen Zeist wel bij de beoordeling van het aantal parkeerplaatsen bij dit bouwplan mogen worden betrokken. Zijn deze parkeerplaatsen niet al in aanmerking genomen bij het toestaan van de bouw van [locatie] en moeten ze dan niet buiten beschouwing worden gelaten voor dit bouwplan? Het college kon deze vraag op de zitting niet beantwoorden. Het enige wat hij kon aangeven is dat uit de tellingen die zijn gedaan in de parkeergarage blijkt dat er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een feitelijke vaststelling en geen vaststelling dat mede gelet op de anti-dubbeltelregel bij het bouwplan wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
55. De conclusie van het voorgaande is dat aan de omgevingsvergunning een gebrek kleeft. In de omgevingsvergunning is onvoldoende gemotiveerd dat de 10 parkeerplaatsen onder [locatie] gelet op de anti-dubbeltelregel uit het Paraplubestemmingsplan Parkeernormen Zeist bij de beoordeling van de vraag of bij het bouwplan wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid mogen worden betrokken.
56. De overige beroepsgronden van eisers slagen niet.
57. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het motiveringsgebrek in de omgevingsvergunning te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe omgevingsvergunning, na of tegelijkertijd met intrekking van de nu bestreden omgevingsvergunning.
58. Om het gebrek te kunnen herstellen zal het college met inachtneming van de hierboven opgenomen overwegingen (inzichtelijk) moeten motiveren waarom de 10 parkeerplaatsen die de vergunninghouder onder [locatie] heeft aangekocht bij de beoordelingen van de parkeervoorziening bij het bouwplan niet buiten beschouwing hoeven te worden gelaten. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
59. Het college moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, aan de rechtbank meedelen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik heeft gemaakt van de herstelmogelijkheid, zal de rechtbank eiser en vergunninghouder in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
60. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
61. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op dit beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over het verzoek van eiser tot een schadevergoeding, de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.