ECLI:NL:RBMNE:2022:3400

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 22/2044
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor appartementsgebouw in Zeist

Op 20 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist. Verzoekers, bewoners nabij de locatie van een gepland appartementsgebouw met 25 zorgwoningen, hebben een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek was gericht tegen de omgevingsvergunning die op 10 maart 2022 was verleend aan de vergunninghouder. De vergunninghouder had toegezegd niet te zullen bouwen totdat de rechtbank uitspraak had gedaan in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de toezegging van de vergunninghouder voldoende was om te concluderen dat er geen onomkeerbare schade zou optreden voordat de rechtbank een beslissing had genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers geen reden hebben om aan de toezegging van de vergunninghouder te twijfelen, en dat er geen ernstige twijfels zijn over de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2044

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juli 2022 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] uit [woonplaats] , verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, verweerder.

als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende], gevestigd in [vestigingsplaats] , vergunninghouder
(gemachtigde: mr. G. Scholten)

Inleiding

1.1
Aan vergunninghouder is op 10 maart 2022 een omgevingsvergunning verleend om een appartementsgebouw te bouwen met 25 zorgwoningen aan de [adres] in Zeist, waarvan de adressering ‘ [adressen] ’ wordt. Verzoekers wonen dichtbij en zijn het niet eens met de komst van het complex.
1.2
Het college heeft de omgevingsvergunning verleend onder toepassing van zijn bevoegdheid uit artikel 2:12, eerste lid, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het besluit is voorbereid met de uniforme uitgebreide voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tegen zo’n besluit kan geen bezwaar worden gemaakt bij de gemeente, maar alleen rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de rechtbank.
1.3
In een informatiebrief van 7 februari 2022 heeft het college echter opgenomen dat er bezwaar kon worden gemaakt tegen het besluit. Ook heeft het college in deze brief een onjuiste besluitdatum van 1 februari 2022 genoemd. Dit heeft tot gevolg gehad dat verzoekers bij het college in bezwaar zijn gegaan tegen een besluit van 1 februari 2022. Het college heeft het bezwaarschrift van verzoekers ter behandeling doorgestuurd naar de rechtbank als rechtstreeks beroep tegen de omgevingsvergunning van 10 maart 2022. De rechtbank heeft het beroep in behandeling genomen en geregistreerd onder zaaknummer UTR 22/1448. Verzoekers hebben hun beroep op 19 april 2022 aangevuld met nadere beroepsgronden.
1.4
Om te voorkomen dat vergunninghouder al start met bouwen voordat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep, hebben verzoekers de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek in behandeling genomen en geregistreerd onder zaaknummer UTR 22/2044.
1.5
Dit is de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening.

Beoordeling van het verzoek

2. De voorzieningenrechter doet uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening zonder het verzoek op een zitting te behandelen. Het verzoek wordt als kennelijk ongegrond, afgewezen. Waarom dat zo is, legt de voorzieningenrechter hierna uit.
3. Een voorlopige voorziening is bedoeld om te voorkomen dat er onomkeerbare dingen gebeuren voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist. De voorzieningenrechter treft dus alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat gelet op de betrokken belangen, vereist. Dit staat in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
4. Vergunninghouder heeft bij brief van 9 juni 2022 verklaard dat hij bereid is om de uitspraak in de beroepsprocedure af te wachten als de mondelinge behandeling van het beroep op de zitting van 23 augustus 2022 om 09:30 uur plaatsvindt. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het beroep vervolgens vervroegd naar 22 augustus 2022 om 10:30 uur. In het licht van de toezegging van vergunninghouder heeft de voorzieningenrechter verzoekers gevraagd wat het spoedeisende belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening.
5. Verzoeker hebben erop gewezen dat de zittingsdatum van 23 augustus 2022 waar de vergunninghouder zijn toezegging aan heeft gekoppeld, niet overeenkomt met de dag waarop het beroep daadwerkelijk op een zitting wordt behandeld, namelijk 22 augustus 2022. Verzoekers kunnen er niet op vertrouwen dat vergunninghouder zijn toezegging nakomt. De toezegging moet worden aangepast. Tot dan hebben verzoekers nog een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers geen spoedeisend belang bij hun verzoek. De voorzieningenrechter heeft geen reden om aan te nemen dat vergunninghouder de uitspraak in de bodemprocedure niet zal afwachten. De toezegging is weliswaar gekoppeld aan 23 augustus 2022, maar de voorzieningenrechter heeft geen enkel aanknopingspunt dat daarin niet ook 22 augustus 2022 is begrepen. Bovendien is de nieuwe zittingsdatum van 22 augustus 2022 met vergunninghouder afgestemd.
7. De voorzieningenrechter heeft op basis van een voorlopige beoordeling van de omgevingsvergunning van 10 maart 2022 tot slot ook geen reden om ernstig aan de rechtmatigheid van het besluit te twijfelen. De dossierstukken en de beroepsgronden die verzoekers hebben aangevoerd geven daar geen aanleiding toe.
8. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Zoals bepaald in artikel 8:82, vierde lid, onder b, van de Awb, zal de griffier het door verzoekers betaalde griffierecht voor het verzoek, aan hen terugbetalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.K. Boer de Bruin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2022.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.