Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het op 9 december 2021 ingekomen verzoekschrift van [verzoekster] met producties;
- het op 4 januari 2022 ingekomen verweerschrift van [handelsnaam] met producties;
- de op 17 januari 2022 ingekomen aanvullende producties van [verzoekster] ;
- het op 17 januari 2022 ingekomen verweer van [handelsnaam] tegen de aanvullende producties.
2.De feiten
De Payrollkracht [ktr: [verzoekster] ] treedt in dienst van de Werkgever [ktr: [handelsnaam] ] en zal door Werkgever aan de in de Payrollbevestiging opgenomen Opdrachtgever worden ter beschikking gesteld om onder diens toezicht en leiding werkzaamheden te verrichten. Bij deze Opdrachtgever is de CAO voor het Horeca- en Aanverwante Bedrijf van toepassing (hierna: horeca cao). Indien het werk bij deze Opdrachtgever wegvalt, zal Werkgever de Payrollkracht in het kader van de herplaatsing elders plaatsen, waaraan de Payrollkracht dienst medewerking zal verlenen.
De Payrollovereenkomst is een oproepovereenkomst als wordt bedoeld in artikel 1.9 en 1.9a horeca cao, hetgeen betekent dat de Payrollkracht in dienst treedt bij Werkgever op grond van een oproepovereenkomst als invalkracht-nuluren.
De Payrollkracht is een seizoenkracht ex artikel 1.10 en 1.10a horeca cao.
De Payrollkracht is verplicht aan een oproep van de Werkgever of diens Opdrachtgever gevolg te geven. Er is slechts op incidentele basis werk voorhanden. De Payrollkracht heeft om die reden in ieder geval het eerste halfjaar geen recht op loon wanneer er geen werk is (artikel BW 7.628 lid 5). Voor de Payrollkracht als invalkracht-nuluren geldt dat er geen verplichting voor de Werkgever geldt tot betaling van loon als er geen werk beschikbaar is, zowel in de eerste 26 weken als daarna, ook bij opvolgende arbeidsovereenkomsten (conform artikel 4.18 horeca cao).
Deze Payrollovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd, ingaand op 22-02-2021 en derhalve van rechtswege – zonder dat daartoe een opzegging nodig is – eindigende op 10-10-2021.’
3.Het verzoek
€ 1.387,21 bruto, dan wel een ander door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te verminderen met het op 30 december 2021 reeds betaalde bedrag van € 239,61;
4.Het verweer
5.De beoordeling
Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
second opinion) heeft gevoegd. [handelsnaam] heeft niet eerder dan in deze procedure het ziek zijn van [verzoekster] in twijfel getrokken. Zij heeft weliswaar gesteld dat zij de ziekte ook voor deze procedure heeft betwist, maar niet is onderbouwd waar deze betwisting dan uit blijkt. In de brief van 25 augustus 2021 van [handelsnaam] valt dit niet te lezen. [handelsnaam] heeft ook geen enkel onderzoek naar het ziek zijn verricht, bijvoorbeeld door een bedrijfsarts in te schakelen, maar heeft volstaan met een blote betwisting in deze procedure. Van een werkgever mag worden verwacht dat hij, indien hij een ziekmelding in twijfel trekt, daarop actie onderneemt. Dat dit is gebeurd, is gesteld noch gebleken, hetgeen voor risico van [handelsnaam] komt. De kantonrechter is van oordeel dat het overleggen van een deskundigenverklaring onder deze omstandigheden in redelijkheid niet van [verzoekster] kan worden gevergd, zodat de tweede uitzondering uit artikel 7:629a lid 2 van toepassing is.
first opinionmet betrekking tot de ziekmelding ook het oordeel van de werkgever zelf kan zijn (dus niet dat van de bedrijfsarts) en dat de betwisting van de ziekte ook voor het eerst in een procedure kan worden gedaan en daarmee niet tardief is. Deze stelling van [handelsnaam] zou weliswaar de toepasselijkheid van de eerste uitzondering uit artikel 7:629a lid 2 BW kunnen uitsluiten (niet-betwisting door de werkgever van de verhindering), echter doet dit niet af aan het oordeel van de kantonrechter dat de tweede uitzonderingsgrond zich voordoet, namelijk dat onder de voorliggende omstandigheden van [verzoekster] niet kan worden gevergd dat zij een deskundigenverklaring overlegt nu zij uit de verklaringen en gedragingen van [handelsnaam] vóór aanvang van deze procedure niet kon afleiden dat zij de ziekte zou gaan betwisten en [handelsnaam] [verzoekster] ook niet heeft opgeroepen voor de bedrijfsarts. De onderhavige zaak verschilt bovendien van de uitspraak waar [handelsnaam] naar verwijst, nu de werkgever in die zaak de ziekmelding de volgende dag uitdrukkelijk bij brief in beraad heeft gehouden, hetgeen [handelsnaam] niet heeft gedaan.