Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokken dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaarschrift.
3. Niet in geschil is dat verweerder te laat is met het nemen van een beslissing op het verzoek van eiseres en dat eiseres verweerder in gebreke heeft gesteld. Als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen.De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden.
4. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. Daarom zal de rechtbank in deze uitspraak alsnog de dwangsom vaststellen op het maximale bedrag van € 1.442,-.
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De termijn voor het nemen van een besluit is twee weken na de dag dat deze uitspraak wordt verzonden.De bestuursrechter kan in bijzondere gevallen een andere termijn bepalen voor het bekendmaken van een besluit.
6. Verweerder heeft de rechtbank in dit kader in zijn verweerschrift gevraagd om een termijn van twaalf weken. Verweerder heeft uitgelegd dat hij deze tijd nodig heeft, omdat momenteel sprake is van een vrij uitzonderlijke situatie gelet op het grote aantal aanvragen tot herbeoordeling die verweerder binnenkrijgt. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 31 mei 2022 toegelicht hoe het proces van herbeoordeling eruit ziet. Na het toewijzen van een persoonlijk zaakbehandelaar wordt gedurende een periode van twee weken alle relevante informatie over en met de ouder verzameld over de jaren waarover een verschil van mening bestaat. Hierna moet verweerder verplicht advies vragen aan de Commissie van onafhankelijke deskundigen hersteloperatie toeslagen (de commissie) voor die gevallen waarin verweerder het voornemen heeft om afwijzend te oordelen over vooringenomenheid of opzet/grove schuld. De commissie heeft op haar beurt ook twee weken nodig om tot haar advies te komen. Hierna wordt eiseres over de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek geïnformeerd. Dit gebeurt door middel van een vooraankondiging. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken haar zienswijze hierop te geven. Daarna wordt gedurende een periode van maximaal twee weken de definitieve beschikking gegeven. Gelet op het grote aantal aanvragen is er een vertraging in de afhandeling ontstaan, waardoor verweerder om een termijn van twaalf weken verzoekt.
7. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om geen langere termijn te geven aan verweerder om een beslissing te nemen. Volgens eiseres is verweerder op de hoogte van de termijnoverschrijding en had verweerder al eerder een aanvang kunnen nemen met de beoordeling van de aanvraag van eiseres. Het hoge aantal aanmeldingen is ook al langer bekend. Daarnaast geeft eiseres aan dat als er een langere periode dan twee weken wordt gegeven voor het nemen van een beslissing, er een onvoldoende financiële prikkel is voor verweerder om haast te maken met de beoordeling van het dossier.
8. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het voor eiseres ronduit vervelend is dat zij al erg lang moet wachten op een beslissing en zij als gevolg daarvan kan ervaren andermaal slachtoffer te zijn van de kinderopvangtoeslagenaffaire, ziet de rechtbank ook in dat de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb, voorgeschreven beslistermijn van twee weken voor verweerder te kort is – gezien het grote aantal en de complexiteit van de herbeoordelingen en verweerders uitleg zoals hiervoor weergegeven. De rechtbank overweegt dat zij op basis van het derde lid van artikel 8:55d van de Awb in bijzondere gevallen een andere termijn kan bepalen voor het bekendmaken van een besluit. Gelet op wat verweerder heeft aangevoerd is er volgens de rechtbank sprake van een bijzonder geval. Daarom is er tot op heden aan verweerder in soortgelijke zaken veelal een langere termijn gegund dan de gebruikelijke termijn.
9. Omdat de rechtbank ziet dat verweerder om verschillende termijnen heeft verzocht in voorgaande soortgelijke zaken, en ook de onderbouwing daarvan verschilt, heeft de rechtbank besloten om zelf een vaste termijn te bepalen in reactie op verweerders verzoeken in dergelijke zaken. De rechtbank verleent verweerder in principe een termijn van twaalf weken vanaf de datum van het verweerschrift om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om daarvan af te wijken in bepaalde gevallen. Binnen die twaalf weken kan het gehele door verweerder geschetste proces van herbeoordeling doorlopen worden. In de onderhavige zaak ziet de rechtbank geen aanleiding om van die termijn af te wijken. Gelet op de periode tussen de datum van de ingebrekestelling, van het onderhavige verweerschrift en die van deze uitspraak vindt de rechtbank de hiervoor genoemde termijn van twaalf weken in lijn met de door de Afdelinggestelde eis van een nadere termijn die zodanig moet zijn dat deze in redelijkheid niet onnodig lang is maar ook niet onrealistisch kort. Met andere woorden, de rechtbank acht deze termijn reëel voor verweerder om een beslissing bekend te maken. Verweerder moet daarom uiterlijk 23 augustus 2022 een beslissing bekend maken. Om te voorkomen dat verweerder een rechterlijke dwangsom verbeurt zonder dat hij daaraan iets kan doen, bepaalt de rechtbank dat de gegeven termijn wordt geacht verlengd te zijn met de periode die de ouder de termijn van zes weken voor het indienen van een zienswijze bij verweerder overschrijdt.
10. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
11. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent ook dat eiseres een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).
12. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres betalen.