ECLI:NL:RBMNE:2022:3786

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
UTR 22/346
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake afwijzing WIA-aanvraag wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt de afwijzing van de WIA-aanvraag van eiser beoordeeld. Eiser, die als medewerker schoonmaak werkte, heeft zich vanaf 23 november 2018 herhaaldelijk ziekgemeld en heeft na 104 weken ziekte een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen op basis van een medische beoordeling die stelde dat eiser niet voor 35% of meer arbeidsongeschikt was. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde de afwijzing. De rechtbank heeft de zaak op 9 juni 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. Eiser betwist de medische beoordeling en stelt dat zijn beperkingen niet correct zijn vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de medische rapporten voldoen aan de vereisten van zorgvuldigheid, consistentie en begrijpelijkheid. Eiser heeft echter niet voldoende medische onderbouwing gepresenteerd om zijn claims te staven. De rechtbank concludeert dat de functie van Snackbereider (handmatig) niet geschikt is voor eiser, omdat deze functie meer trappenlopen vereist dan eiser kan. De rechtbank geeft het Uwv de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan, inclusief die over proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/346

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A. Dinc),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

(gemachtigde: E. Witte).

Inleiding

1.1
Eiser werkte als medewerker schoonmaak bij [werkgever] voor 38 uur per week. Vanaf 23 november 2018 heeft eiser zich diverse perioden kort achter elkaar voor zijn werk ziekgemeld. Na een ziekteperiode van in totaal 104 weken, per 31 december 2020, heeft het eiser bij het Uwv een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Om voor een WIA-uitkering in aanmerking te komen, moet vast komen staan dat eiser per 31 december 2020 zijn eigen werk als medewerker schoonmaak niet kan doen, en voor 35% of meer arbeidsongeschikt is.
1.2
Een verzekeringsarts van het Uwv heeft onderzoek gedaan en beperkingen voor eiser vastgesteld in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens geconcludeerd dat eiser vanwege deze beperkingen, zijn eigen werk als medewerker schoonmaak niet kan doen. Vervolgens heeft hij het maatmaninkomen van eiser vastgesteld (het inkomen dat eiser had voordat hij ziek werd) en drie functies geselecteerd die eiser volgens hem, ondanks zijn beperkingen, wél kan doen. Door het uurloon in de middelste functie af te zetten tegen het maatmanloon heeft de arbeidsdeskundige berekend dat eiser met die functie 94,35% kan verdienen van het inkomen dat hij had voordat hij ziek werd. Voor de overige 5,65% moet eiser arbeidsongeschikt worden beschouwd. Dit is geen 35% of meer. In het besluit van 17 december 2020 (
het primaire besluit) heeft het Uwv de WIAaanvraag van eiser per 31 december 2020 daarom afgewezen.
1.3
Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft heronderzoek gedaan en heeft méér beperkingen voor eiser vastgesteld in een nieuwe FML van 7 juli 2021. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv heeft vervolgens geconcludeerd dat de functies die de eerste arbeidsdeskundige had geselecteerd niet geschikt zijn voor eiser. Hij heeft daarom drie nieuwe functies geselecteerd die eiser volgens hem, wél kan doen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft eenzelfde berekening gemaakt en geconcludeerd dat eiser voor 15,25% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Dit is nog steeds geen 35% of meer. In het besluit van 5 augustus 2021 (
het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser daarom ongegrond verklaard en de afwijzing van eisers WIAaanvraag in stand gelaten.
1.4
Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift met een aanvullend rapport van zijn arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 juni 2022 ingediend. De zaak is op 9 juni 2022 bij de rechtbank op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak gesloten.

Het geschil

2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit, omdat hij vindt dat hij helemaal niet kan werken. Het Uwv blijft bij het bestreden besluit. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser correct heeft vastgesteld op 15,25%. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiser op 31 december 2020.

Beoordeling van het geschil

3. Op de zitting heeft eiser zijn beroepsgrond dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet actueel is, ingetrokken. De rechtbank zal daar hierna daarom niet verder op ingaan.
4. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op medische rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
 op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
 voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet eiser aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan deze drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat de rapporten niet aan de drie voorwaarden voldoen. Om voldoende aannemelijk te maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of een medisch behandelaar noodzakelijk. Dit betekent dat hoe eiser zich zelf voelt zónder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
5. Eiser voert aan van niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de lichamelijke beperkingen die eiser heeft van zijn astma. Dat er geen sprake zou zijn van stemmingswisselingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep enkel gebaseerd op haar waarneming van eiser tijdens de hoorzitting in bezwaar, terwijl de stemmingswisselingen zich (net als eisers lichamelijke klachten) ad hoc voordoen. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen medische informatie opgevraagd bij de behandelend sector, aldus eiser.
6.1
De rechtbank volgt eiser hierin niet, en oordeelt dat de medische beoordeling wél aan de drie voorwaarden voldoet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft haar eigen waarnemingen van eiser heeft betrokken bij haar beoordeling, maar de rechtbank ziet niet dat zij zich enkel daarop heeft gebaseerd, zoals eiser stelt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast het dossier bestudeerd en een uitgebreide anamnese bij eiser afgenomen. Ook heeft zij de informatie van eisers huisarts die in het dossier zit bij haar beoordeling betrokken.
6.2
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om aanvullende medische informatie over eiser op te vragen, en de rechtbank kan haar daarin volgen. Een verzekeringsarts mag in beginsel namelijk varen op zijn eigen oordeel. Dit is alleen anders als er net een behandeling in gang is gezet (of zal worden) die een beduidend effect zal hebben op de arbeidsmogelijkheden van de betrokkene, of als de betrokkene stelt dat zijn behandelaar een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over zijn beperkingen. Deze situaties doen zich bij eiser niet voor. Eiser heeft ook niet concreet gemaakt welke medische informatie er dan zou ontbreken. Bovendien had eiser ook zelf medische informatie kunnen indienen, en dat heeft eiser niet gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de medische beoordeling juist?
7. Eiser voert aan van niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn beperkingen onderschat. Eisers klachten en aandoeningen zijn sinds zijn ziekmelding op 23 november 2018 alleen maar verergerd. Er zijn sindsdien ook nieuwe klachten en aandoeningen bij gekomen. Vanwege zijn astma kan eiser zich niet lang en intensief inspannen, zodat hij door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook beperkt geacht had moeten worden voor trappenlopen, bepaalde nek- en schouderbewegingen, lopen en staan.
8.1
De rechtbank volgt eiser hierin evenmin, en ziet geen reden om de medische beoordeling voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan van COPD en astma met een persisterende obstructie bij eiser. Dat eiser benauwd wordt bij inspanning is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep erkend. Zij heeft eiser om die reden beperkt geacht ten aanzien van koude en hitte, grote temperatuurwisselingen, tocht en vocht. Met de lichamelijke klachten van eiser is rekening gehouden omdat eiser in de FML beperkt is geacht voor zware fysieke arbeid (eiser is licht beperkt geacht voor duwen, trekken, tillen en dragen tijdens werk). De rechtbank ziet verder dat eiser in de FML beperkt is geacht in zijn duurbelasting, waaronder trappenlopen en lopen tijdens werk. Ook op dit punt wordt dus rekening gehouden met de gevolgen die eiser ondervindt van zijn COPD en astma. Tot slot is er een urenbeperking voor eiser in de FML opgenomen.
8.2
Het is de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts om op basis van medisch objectiveerbare klachten, beperkingen vast te stellen. Eiser heeft zijn betoog in beroep niet onderbouwd met nieuwe medische informatie van een arts of medisch behandelaar. Ook heeft eiser niet specifiek gemaakt waarom uit de medische informatie die in het dossier zit, blijkt van meer of verdergaande beperkingen dan in de FML zijn opgenomen. Dat eiser zelf ervaart dat hij meer beperkt is, is op zichzelf niet voldoende tegenover het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (zie overweging 4): dit moet ook blijken uit medische stukken. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
9. Eiser voert aan van niet. De functies zijn allereerst niet geschikt volgens eiser, omdat die eisers opleidingsniveau overschrijden. Eiser is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep namelijk te hoog ingeschaald voor opleidingsniveau 2, terwijl eiser het basisonderwijs helemaal niet heeft afgerond. De functie van Snackbereider (handmatig) (SBC-code 111071) is bovendien niet geschikt, omdat deze functie de belastbaarheid van eiser in reiken en trappenlopen overschrijdt. Dat trappenlopen in deze functie niet dagelijks zou voorkomen snijdt volgens eiser geen hout, omdat de keuken zich op de eerste verdieping bevindt en eiser die elke dag moet kunnen bereiken. Wat betreft het reiken had de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet zonder overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep mogen aannemen dat een hogere frequentie zou worden gecompenseerd door de kortere afstand waarop eiser in de functie moet reiken.
10.1
De rechtbank is niet gebleken dat eiser voor een te hoog opleidingsniveau zou zijn ingeschaald. Volgens de ‘hulpmatrix vaststelling functie-en opleidingsniveau’ uit het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (het CBBS) is voor een inschaling op opleidingsniveau 2 nodig dat de betrokkene moet kunnen lezen, schrijven en rekenen op eind basisschoolniveau. Dit is het geval als iemand in staat is om eenvoudige gebruiksaanwijzingen en instructies te lezen en kan delen en vermenigvuldigen. Voltooid basisonderwijs is hiervoor een indicatie. Dit is dus geen vereiste, zoals eiser doet voorkomen. De rechtbank verwijst hiervoor verder naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2144. Uit het aanvullende rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 juni 2022 volgt dat eiser jarenlang heeft gewerkt en diverse cursussen heeft gevolgd waarvoor hij Nederlands moest spreken, verstaan en op basaal niveau moest kunnen lezen en schrijven. De rechtbank oordeelt dat hiermee voldoende is gemotiveerd dat eisers lees- en rekenvaardigheden voldoende zijn voor opleidingsniveau 2. De rechtbank ziet dan ook niet dat de functies om die reden niet geschikt zouden zijn voor eiser. De beroepsgrond slaagt in zoverre niet.
10.2
De rechtbank ziet ook niet dat eiser de functie van Snackbereider (handmatig) (SBCcode 111071) niet zou kunnen doen vanwege reiken. Eiser is in de FML niet beperkt geacht in reiken. Dat betekent dat eiser maximaal in staat is te reiken tot de normaalwaarde, wat inhoudt dat hij maximaal 1200 keer per uur kan reiken tot een afstand van 70 cm. De functie vereist echter dat eiser 2400 keer per uur moet reiken tot een afstand van 50 cm. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat de functie volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep desondanks passend is. Door de kortere afstand blijven eisers armen dichterbij zijn romp en is het reiken minder belastend. Eiser is dan in staat om te reiken op de hogere frequentie van 2400 keer per uur. De rechtbank kan dit volgen. Eiser heeft niet aangevoerd waarom de functies desondanks niet geschikt zou zijn op dit punt. De beroepsgrond slaagt in zoverre dus evenmin.
10.3
Wat betreft het trappenlopen in de functie van Snackbereider (handmatig) (SBCcode 111071) overweegt de rechtbank echter als volgt. Eiser is in de FML sterk beperkt geacht in trappenlopen. Hij kan tenminste in één keer één trap op
ofaf lopen (in totaal 15 treden). Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat eiser in de functie slechts vier keer per uur een aantal treden zou hoeven lopen en dat dit neerkomt op in totaal één trap. De rechtbank volgt dit niet. In de resultaatfunctiebeoordeling onder 4.18.2 is namelijk specifiek vermeld dat de functie tijdens 2 werkuren eenmaal trappenlopen vereist tot ongeveer 30 treden achtereen. Dit omdat de keuken zich op de eerste verdieping bevindt. De toelichting die verweerder ter zitting heeft gegeven waarbij hij heeft geciteerd uit een interne e-mail die niet aan het dossier is toegevoegd, strookt hier niet mee. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie

11. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat de functie van Snackbereider (handmatig) (SBC-code 111071) geschikt zou zijn voor eiser. De rechtbank doet daarom tussenuitspraak. Met toepassing van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht stelt de rechtbank verweerder in de gelegenheid om dit motiveringsgebrek te herstellen. Dat kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij (voor zover nodig) met een nieuw besluit op bezwaar na of tegelijkertijd met de intrekking van het bestreden besluit.
12. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen moet hij dat zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank laten weten.
13. Als verweerder gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen om daar binnen vier weken op te reageren. In beginsel, ook in de situatie waarin verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting einduitspraak doen in de zaak. Vanwege de goede procesorde zal de rechtbank het partijen in beginsel niet toestaan om na de tussenuitspraak nieuwe geschilpunten of beroepsgronden aan de orde te stellen.
14. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan. Dat betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
 stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het motiveringsgebrek te herstellen, met inachtneming van wat de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen, of, om binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen dat hij geen gebruik maakt van de herstelmogelijkheid;
 houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.K. Boer - de Bruin, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze tussenuitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog géén hoger beroep open. Tegen de tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de eventuele einduitspraak in deze zaak.