In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in een incident tot het treffen van een voorlopige voorziening in een kort geding. De eiser, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, heeft verzocht om een voorlopige maatregel voor de duur van het geding. De gedaagden, waaronder een andere besloten vennootschap en een natuurlijke persoon, hebben verweer gevoerd tegen dit verzoek. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vordering ontvankelijk is, maar heeft deze afgewezen op basis van een belangenafweging tussen partijen. De rechter heeft geoordeeld dat de eiser onvoldoende belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening, aangezien de hoofdzaak in een kort geding al snel zal worden behandeld. De rechter heeft daarbij verwezen naar relevante jurisprudentie en benadrukt dat een stapeling van voorlopige voorzieningen niet wenselijk is. De eiser is veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 563,00. De mondelinge behandeling van de hoofdzaak is gepland op 15 februari 2022.