ECLI:NL:RBMNE:2022:3737

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
UTR 22/1521
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders inzake last onder dwangsom voor verwijderen van inrit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 14 september 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van eiser tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het college, waarin een last onder dwangsom was opgelegd om een inrit te verwijderen en verwijderd te houden. De voorzieningenrechter had eerder, in een tussenuitspraak van 21 juli 2022, het college de gelegenheid gegeven om binnen zes weken het motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het college heeft echter geen uitstelverzoek ingediend en heeft binnen de hersteltermijn geen herstelpoging gedaan.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het motiveringsgebrek niet is hersteld en heeft het beroep van eiser gegrond verklaard. Het bestreden besluit is vernietigd voor zover het college de last onder dwangsom in stand heeft gelaten. De voorzieningenrechter heeft het college opgedragen om binnen zes weken na deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser over de inrit, met inachtneming van de einduitspraak en de eerdere tussenuitspraak.

Om te voorkomen dat eiser in de tussentijd dwangsommen zou verbeuren, heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de eerder getroffen voorziening, die de last onder dwangsom schorste, voortduurt tot zes weken na het nieuwe besluit van het college. Daarnaast is het college veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.518, en moet het college het door eiser betaalde griffierecht van € 184 vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1521
einduitspraak van de voorzieningenrechter van 14 september 2022 op het beroep in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L. Kooijman - Arends)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt

(gemachtigde: S.T. de Graaf).
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:

[derde belanghebbende 1] uit [woonplaats] ,

en

[derde belanghebbende 2] uit [woonplaats] .

Inleiding

1.1
Voor het procesverloop verwijst de voorzieningenrechter naar haar tussenuitspraak van 21 juli 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:2897. In deze tussenuitspraak heeft de voorzieningenrechter het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak het motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen. De tussenuitspraak is op 22 juli 2022 verzonden, zodat de hersteltermijn liep tot en met 2 september 2022.
1.2
Bij brief van 24 augustus 2022 heeft het college de voorzieningenrechter medegedeeld dat hij zijn herstelpoging naar verwachting pas op 7 september 2022 kan toesturen. De griffier heeft het college hierna telefonisch laten weten dat voor uitstel van de hersteltermijn een schriftelijk uitstelverzoek nodig is, waar de voorzieningenrechter vervolgens een beslissing op kan nemen. Het college heeft geen uitstelverzoek ingediend. Het college heeft binnen de hersteltermijn ook geen herstelpoging toegestuurd.
1.3
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat een nadere zitting in de zaak achterwege blijft en heeft het onderzoek op 12 september 2022 gesloten.

Overwegingen

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De voorzieningenrechter blijft bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
3. In de tussenuitspraak heeft de voorzieningenrechter, samengevat, overwogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen concreet zicht bestaat op legalisatie van de uitweg. Zij heeft het college bij de tussenuitspraak in de gelegenheid gesteld om dit motiveringsgebrek binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak te herstellen.
4. Het college heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Dat betekent dat het motiveringsgebrek niet is hersteld. De voorzieningenrechter verklaart het beroep van eiser daarom gegrond. Vanwege een gebrekkige motivering vernietigt zij het bestreden besluit voor zover het college daarin de last onder dwangsom om de inrit te verwijderen en verwijderd te houden, in stand heeft gelaten. Omdat dit deel van het bestreden besluit wordt vernietigd moet het college een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiser over de inrit. Het college moet dat doen met inachtneming van deze einduitspraak en de tussenuitspraak. De voorzieningenrechter stelt hiervoor een termijn van zes weken. Deze termijn begint nadat de hoger beroepstermijn ongebruikt is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
5. Om te voorkomen dat eiser in de tussentijd dwangsommen zou verbeuren heeft de voorzieningenrechter in haar tussenuitspraak de last onder dwangsom geschorst, voor zover eiser daarin is gelast om de uitrit te verwijderen en verwijderd te houden onder verbeurte van een dwangsom. Gelet op het bepaalde in artikel 8:85, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht zou die voorziening met deze einduitspraak vervallen. De voorzieningenrechter bepaalt daarom dat deze voorziening voortduurt tot zes weken nadat het college een nieuw besluit heeft genomen op het bezwaar van eiser over de inrit. Concreet betekent dit dat eiser tot zes weken na het nieuwe besluit op bezwaar geen dwangsommen kan verbeuren voor de inrit.
6. Omdat de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart, veroordeelt zij het college in de door eiser gemaakte proceskosten voor zijn beroep. De kosten voor de verleende rechtsbijstand van de gemachtigde van eiser stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.518, (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759, en een wegingsfactor 1).
7. De voorzieningenrechter bepaalt dat het college het door eiser betaalde griffierecht voor het beroep van € 184, aan eiser vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het college daarin de last onder dwangsom om de inrit te verwijderen en verwijderd te houden, in stand heeft gelaten;
  • draagt het college op om binnen zes weken nadat deze uitspraak gezag van gewijsde heeft gekregen, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser over de inrit, met inachtneming van deze einduitspraak en de tussenuitspraak;
  • bepaalt dat de bij de tussenuitspraak getroffen voorziening dat de last onder dwangsom wordt geschorst voor zover eiser daarin is gelast om de uitrit te verwijderen en verwijderd te houden, voortduurt tot zes weken nadat het college een nieuw besluit heeft genomen op het bezwaar van eiser over de inrit.
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser in beroep tot een bedrag van € 1.518,;
  • bepaalt dat het college het door eiser betaalde griffierecht voor zijn beroep van € 184,-- aan eiser vergoedt;
Deze einduitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is op 14 september 2022 in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.