ECLI:NL:RBMNE:2022:3736

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
UTR 21/4260
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar in bestuursrechtelijke procedure

Op 19 september 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een verzetprocedure van [A] en [B] tegen een eerdere uitspraak van 24 december 2021. [B] is eigenaar van een voormalige hovenierswoning en heeft een omgevingsvergunning gekregen voor restauratie en uitbreiding. Na controle door de gemeente Utrecht bleek dat werkzaamheden waren verricht in afwijking van de vergunning, wat leidde tot een last onder dwangsom. Zowel [A] als [B] hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, maar [B]'s bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen bezwaargronden had ingediend. De rechtbank verklaarde het beroep van [A] niet-ontvankelijk en het beroep van [B] ongegrond.

In het verzet betoogden [A] en [B] dat de eerdere uitspraak onjuist was. [A] stelde dat hij belanghebbende was en dat zijn beroep ontvankelijk had moeten zijn. De rechtbank oordeelde echter dat [A] enkel bezwaar kon maken tegen de last onder dwangsom, maar niet tegen de beslissing op het bezwaar van [B]. [B] voerde aan dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard en dat verweerder niet voldoende had aangetoond dat hij op de hoogte was van de termijn voor het indienen van bezwaargronden. De rechtbank oordeelde dat [B] impliciet had kenbaar gemaakt dat hij per e-mail bereikbaar was en dat hij niet tijdig bezwaargronden had ingediend.

De rechtbank concludeerde dat de eerdere uitspraak van 24 december 2021 terecht in stand bleef en verklaarde het verzet ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4260

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2022 op het verzet van

[A]te [woonplaats] en
[B]uit [woonplaats]
(gemachtigde: mr. S.G. Blasweiler).

Inleiding

1.1
[B] is eigenaar van een voormalige hovenierswoning aan de [adres] . Op 11 juni 2018 heeft hij een omgevingsvergunning gekregen voor het restaureren en uitbreiden van de hovenierswoning en het bouwen van een kas op het perceel. De werkzaamheden zijn verricht door [A] .
1.2
Een inspecteur van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht heeft bij een controle van het perceel geconstateerd dat er werkzaamheden zijn verricht in afwijking van de omgevingsvergunning. Bij besluit van 7 juni 2021 (
het primaire besluit) heeft het college [B] gelast om deze werkzaamheden ongedaan te maken of zó aan te passen dat wordt voldaan aan het vergunde bouwplan. Als [B] hier niet (tijdig) aan voldoet, dan verbeurt hij een dwangsom.
1.3
Zowel [B] als [A] hebben tegen het primaire besluit een pro forma bezwaar ingediend. In het besluit van 15 september 2021 (
het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [B] nietontvankelijk verklaard, omdat [B] geen bezwaargronden heeft ingediend. Zowel [B] als [A] hebben hiertegen beroep ingesteld. Bij uitspraak van 24 december 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:6296, heeft deze rechtbank het beroep van [A] nietontvankelijk verklaard, omdat het bestreden besluit niet aan [A] is gericht. De rechtbank heeft het beroep van [B] ongegrond verklaard, omdat het college het bezwaar van [B] terecht nietontvankelijk heeft verklaard.
1.4
Zowel [B] als [A] hebben tegen de uitspraak verzet gedaan. Zij hebben daarbij niet gevraagd om door de rechtbank op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om hen op een zitting te horen.

Overwegingen

2. De rechtbank heeft de uitspraak van 24 december 2021 gedaan zonder de beroepen op een zitting te behandelen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid, als over de uitkomst van een zaak in redelijkheid geen twijfel mogelijk is. In deze verzetsprocedure is de beoordeling van de rechtbank beperkt tot de vraag of de uitspraak van 24 december 2021 in stand kan blijven. Zo nee, dan is het verzet gegrond en vervalt de eerdere uitspraak. Zo ja, dan is het verzet ongegrond en blijft de eerdere uitspraak in stand.
Het verzet van [A]
3. Volgens [A] is de eerdere uitspraak niet juist, omdat de rechtbank zijn beroep ontvankelijk had moeten verklaren. Volgens [A] is hij belanghebbende bij de last onder dwangsom, zodat hij dat ook is bij een beslissing op het bezwaar van [B] over die last. Anders zou het betekenen dat het college niet op zijn bezwaar heeft beslist, terwijl hij wel bezwaar heeft ingediend en dat ook heeft aangevuld met gronden.
4. De rechtbank ziet hierin niet dat de eerdere uitspraak onjuist zou zijn. Als [A] al belanghebbende zou zijn bij de aan [B] opgelegde last onder dwangsom, dan zou dat enkel meebrengen dat hij daartegen zelf bezwaar kan maken. Dat betekent niet dat [A] ook beroep kan instellen tegen de beslissing op het bezwaar van [B] over de last. Dat zou immers het onwenselijke gevolg hebben dat [A] , als hij verzuimd zou hebben om zelf (tijdig) een ontvankelijk bezwaar in te dienen, de last in beroep alsnog kan aanvechten. Voor zover het college niet (tijdig) op het bezwaar van [A] heeft beslist kan hij dat besluit uitlokken door het college in gebreke te stellen. Als het college in de twee weken daarna nog steeds niet op het bezwaar beslist, staat er beroep open tegen het niet (tijdig) nemen van een besluit. Het betoog slaagt niet.
Het verzet van [B]
5. Volgens [B] is de eerdere uitspraak niet juist, omdat de rechtbank zijn beroep gegrond had moeten verklaren. Volgens [B] heeft het college zijn bezwaar namelijk ten onrechte nietontvankelijk verklaard. Hiervoor heeft [B] verschillende argumenten gegeven.
6.1
Volgens [B] heeft verweerder onvoldoende aangetoond dat de e-mail van 23 juli 2020, waarin verweerder [B] een termijn heeft gesteld voor het indienen van bezwaargronden, daadwerkelijk bij de gemachtigde van [B] is aangekomen. De e-mail kan in de spambox terecht zijn gekomen en spam wordt na 30 dagen automatisch verwijderd. Ten tijde van het bestreden besluit van 15 september 2021 was de e-mail in dat geval sowieso niet meer te raadplegen.
6.2
De rechtbank volgt [B] hierin niet. Uit de verzendadministratie van verweerder blijkt voldoende duidelijk dat de e-mail op 23 juli 2021 naar het juiste emailadres van de gemachtigde van [B] is verstuurd. Het moet er vervolgens voor worden gehouden dat de e-mail ook daadwerkelijk is bezorgd. Het is aan de gemachtigde van [B] om zorg te dragen voor zijn e-mails, inclusief zijn spambox. Het betoog slaagt niet.
7.1
[B] voert verder aan dat verweerder er niet vanuit mocht gaan dat hij per e-mail bereikbaar was. Hij heeft zijn pro forma bezwaar weliswaar zowel per post als per e-mail ingediend, maar verweerder refereert in het bestreden besluit alleen aan de postversie. [B] heeft met zijn e-mails nooit kenbaar willen maken dat hij via de elektronische weg bereikbaar was. Zijn bezwaar heeft hij alleen per e-mail gestuurd om te voorkomen dat hij de bezwaartermijn zou overschrijden, en de stukken heeft hij alleen per e-mail opgevraagd omdat daarvoor in het primaire besluit werd verwezen naar een e-mailadres. Verweerder vraagt in de e-mail van 23 juli 2021 niet voor niets of [B] toestemming geeft om de correspondentie per e-mail voort te zetten.
7.2
De rechtbank ziet ook hierin geen reden om de eerdere uitspraak voor onjuist te houden. Artikel 2:14, eerste lid van de Awb biedt verweerder de mogelijkheid om een bericht elektronisch te verzenden als de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. Kenbaar maken in de zin van dit artikellid, kan zowel expliciet als impliciet. Door zijn bezwaar per e-mail in te dienen en vervolgens ook per email om de stukken te vragen, heeft [B] impliciet kenbaar gemaakt dat hij via de elektronische weg bereikbaar was. Dat hij die intentie niet had heeft hij op dat moment niet duidelijk gemaakt, en had verweerder dus niet kunnen weten. Dat betekent dat aan de voorwaarde voor elektronische verzending uit artikel 2:14, eerste lid van de Awb is voldaan. Dat verweerder refereert aan de postversie van het bezwaar en volledigheidshalve vraagt om toestemming de correspondentie per e-mail voort te zetten, is voor die beoordeling niet van belang. Het betoog slaagt niet.
8.1
[B] voert ook aan dat verweerder hem ten onrechte al een termijn voor het indienen van bezwaargronden heeft gesteld, zonder hem eerst de stukken toe te sturen. Hij heeft in zijn pro forma bezwaar expliciet eerst om de stukken gevraagd.
8.2
De rechtbank ziet hierin evenmin reden om de uitspraak voor onjuist te houden. Als [B] niet aan de gestelde termijn voor het indienen van bezwaargronden kon voldoen, dan had het op zijn weg gelegen om uitstel van die termijn te vragen. Dat [B] de termijn in plaats daarvan ongebruikt heeft laten verstrijken komt voor zijn rekening en risico. Ook dit betoog slaagt niet.
9.1
[B] voert verder aan dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheids- en rechtzekerheidsbeginsel. Uit artikel 6:6 van de Awb volgt namelijk dat verweerder bij zijn beslissing om een bezwaar nietontvankelijk te verklaren alle betrokken belangen moet meewegen. Dat heeft verweerder niet gedaan. Als verweerder al een belangenafweging heeft verricht, is het onbegrijpelijk dat hij niet meer gewicht heeft toegekend aan de belangen van [B] , want er zijn geen derden gemoeid met de last onder dwangsom.
9.2
Ook hierin ziet de rechtbank niet dat de eerdere uitspraak onjuist is. Verweerder heeft alle omstandigheden kenbaar bij het bestreden besluit betrokken. Het betoog dat er geen derden gemoeid zijn met de last onder dwangsom, zodat het college het bezwaar ontvankelijk had moeten verklaren, kan de rechtbank niet plaatsen. Dit komt immers pas aan de orde als verweerder in het kader van een handhavingsprocedure een belangenafweging moet maken: niet in het kader van de vraag of een bezwaar voldoet aan de wettelijke vereisten. Van strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur is dan ook niet gebleken. Het betoog slaagt niet.
10.1
[B] voert tot slot aan dat er in het licht van al zijn argumenten, geen sprake was van kennelijkheid zodat verweerder zijn bezwaar ten onrechte heeft afgedaan zonder hem te horen.
10.2
De rechtbank volgt dit evenmin. Naar het oordeel van de rechtbank was op voorhand immers redelijkerwijs geen twijfel mogelijk dat het bezwaar van [B] nietontvankelijk was. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen had [B] impliciet kenbaar gemaakt dat hij langs de elektronische weg bereikbaar was en heeft hij, ondanks de e-mail van verweerder van 23 juli 2022, niet tijdig bezwaargronden ingediend. Zijn bezwaar voldeed dus niet aan de wettelijke eisen. Omdat het bezwaar daarmee kennelijk nietontvankelijk is, hoefde het college [B] in de bezwaarfase niet te horen. Het betoog slaagt niet.
11. Tot slot treft het betoog van [B] dat hij na ontvangst van het bestreden besluit alsnog binnen een redelijke termijn van twee weken zijn bezwaargronden heeft ingediend, geen doel. Dit argument is namelijk pas relevant als hij redelijkerwijs niet eerder dan ten tijde van het bestreden besluit op de hoogte kon zijn van de gestelde termijn om bezwaargronden in te dienen. Daar is niet van gebleken. Dit betoog slaagt dus evenmin.
Conclusie
12. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank in de uitspraak van 24 december 2021 het beroep van [A] terecht kennelijk nietontvankelijk verklaard en het beroep van [B] terecht kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank verklaart het verzet tegen deze uitspraak daarom ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak van de rechtbank van
24 december 2021 in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is op 19 september 2022 gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. Boer de Bruin, griffier.
de griffier is verhinderd om de rechter
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.