ECLI:NL:RBMNE:2022:3678

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
9892594
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hulpverlening aan een vastgelopen schip en de kwalificatie van gevaar en hulploon

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 september 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser], h.o.d.n. [handelsnaam], en [gedaagde]. De zaak betreft hulpverlening aan een schip dat vastgelopen was op de bodem van het Hollands Diep. [eiser] heeft hulp verleend aan het schip van [gedaagde], dat door een defect aan de stuurinstallatie onbestuurbaar was geworden. De hulpverlening heeft plaatsgevonden op 26 september 2021, waarbij [eiser] met twee hulpverleningsvaartuigen het schip heeft losgetrokken en naar de jachthaven heeft gesleept. [eiser] vorderde een hulploon van € 2.722,50, dat door een deskundige was vastgesteld, en bijkomende kosten voor expertisekosten en buitengerechtelijke incassokosten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een in gevaar verkerend schip, zoals bedoeld in artikel 8:551 sub a BW, en dat de hulpverlening met gunstig gevolg is verleend, ondanks de schade die aan het schip is ontstaan. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] aansprakelijk is voor het hulploon en heeft de vordering van [eiser] toegewezen. De vordering van [gedaagde] in reconventie, waarin hij schadevergoeding eiste wegens onzorgvuldige hulpverlening, is afgewezen. De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het gevorderde hulploon, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten aan de zijde van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
zaaknummer: 9892594 LC EXPL 22-1060 A/45353
Vonnis van 21 september 2022
inzake
[eiser] , h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J.V. Blokland, werkzaam bij Klant Incasso & Debiteurenbeheer,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. E.J.W. Van den Berg, werkzaam bij DAS.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 mei 2022 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, waarbij de zaak is verwezen naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling van deze zaak is gehouden op 23 augustus 2022. [eiser] , voornoemd, is verschenen, bijgestaan door mr. Blokland. [gedaagde] , voornoemd, is ook verschenen, bijgestaan door mr. Van den Berg. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert onder de naam [handelsnaam] een sleep- en hulpverleningsbedrijf op het water.
2.2.
[gedaagde] was eigenaar van een schip (een jacht) van het merk Cascaruda met de naam [naam 1] (hierna: het schip).
2.3.
Op 26 september 2021 heeft de Nederlandse kustwacht een verzoek om een bergingsvaartuig op het Hollands Diep (in de [.] ) ontvangen. Het bleek daarbij te gaan om het schip van [gedaagde] , dat op dat moment door hem was verhuurd via verhuurplatform [onderneming 1] .
2.4.
De kustwacht heeft het verzoek om hulp doorgestuurd naar [eiser] . Een werknemer van [eiser] is met het hulpverleningsvaartuig [naam 2] naar de locatie van het schip gevaren en heeft aan de huurder de diensten van [eiser] aangeboden. Dit is door de huurder geaccepteerd.
2.5.
Het schip was door een defect aan de stuurinstallatie onbestuurbaar geworden. Daardoor is het schip buiten de vaargeul terecht gekomen en op de bodem vast komen te liggen, achter één of meerdere strekdammen.
2.6.
Hulpverleningsvaartuig [naam 2] bleek over onvoldoende vermogen te beschikken om het schip los te trekken. Vervolgens is [eiser] zelf ter plaatse gekomen met hulpverleningsvaartuig [naam 3] (met meer vermogen). Dit vaartuig heeft het schip losgetrokken en naar jachthaven [jachthaven] gesleept. Het schip bleek water te maken en is leeggepompt. Uiteindelijk is het schip op de wal getakeld. De hulpverlening heeft geduurd van circa 15:00 uur tot circa 21:30 uur.
2.7.
[eiser] heeft ter zake de door hem verleende diensten en vaststelling van het aan hem toekomende hulploon een expertiserapport laten opstellen door [onderneming 2] B.V. In dit rapport van 1 november 2021 is het volgende opgenomen:
‘Bevindingen:op basis van het door [handelsnaam] [kantonrechter: [eiser] ] opgestelde Hulpverleningsrapport kunnen wij u, met betrekking tot de feiten en omstandigheden van het gebeuren, berichten dat de [naam 1] d.d. 23-09-2021 met huurders aan boord op het Hollandsch Diep voer.
Omstreeks 15:00 uur heeft [handelsnaam] een melding van de Kustwacht ontvangen; "MHV verzoek gehuurd motorjacht [naam 1] op Hollands Diep. Jacht heeft roer verloren en ligt voor anker". Naar aanleiding van deze melding is [handelsnaam] uitgevaren met het salvagevaartuig [naam 2] .
Bij de boot aangekomen heeft men de huurder haar professionele diensten aangeboden, welke geaccepteerd zijn. Er bleek sprake van een kapotte hydrauliekslang van de stuurinstallatie waardoor de boot stuurloos was geraakt. Ten gevolge de wind was zij over 2 strekdammen in ondiep water verdaagd.
De [naam 2] heeft een sleepverbinding tot stand gebracht en is begonnen met voorzichtig trekken. Daar na enkele pogingen daartoe de boot niet vrij kwam is een tweede salvagevaartuig opgeroepen (met meer vermogen). Nadat de [naam 3] ter plaatse was gekomen is wederom een sleepverbinding
gemaakt. Na verloop van tijd kreeg de [naam 3] de boot weer vlot en kon zij naar dieper water gebracht worden. Middels behulp van beide salvagevaartuigen is de [naam 1] afgesleept naar de haven van [jachthaven] en aldaar gehellingd. Nadien hebben partijen de hulpverleningsovereenkomst opgemaakt en ondertekend.
De weers-/windomstandigheden waren goed, windsterkte 3 Beaufort uit zuidzuidwestelijke
richting. De gehele dienstverlening heeft omstreeks 5 uur en 30 minuten in beslag genomen (inclusief aan- en afvaart en administratieve afhandeling ter plaatse).
Dienstverlening:gelet op onze vorenstaande bevindingen staat vast dat de [naam 1] vastgevaren was en niet meer in staat was zelfstandig vlot te komen. Zij was derhalve aangewezen op de -professionele- hulp van derden. Dit impliceert dat de boot rechtens 'in gevaar' is geweest en hier derhalve sprake is van hulpverlening ex art. 8:1010 jo° 8:551 BW, in samenhang met de heersende jurisprudentie.
[handelsnaam] heeft daarom recht op een redelijk en billijk hulploon.
Kwalificatie: hulpverlening na het vastvaren door navigatiefout.
Hulploon: gelet op de omstandigheden van het geval en met inachtneming van de hiertoe relevante factoren ex art. 8:563 BW, hebben wij onderstaand hulploon vastgesteld. Hierbij zijn wij met name uitgegaan van de noodzaak van de hulpverlening, haar succesvol en professioneel verloop, inzet van twee salvagevaartuigen, alsmede een geschatte economische waarde van het gereddene van circa
€ 10.000,--.
- hulploon € 2.250,00
21 % btw472,50
totaalsom€ 2.722,50
2.8.
Bij factuur van 2 november 2021 heeft [eiser] een bedrag van € 3.067,35 inclusief btw bij [gedaagde] in rekening gebracht, bestaande uit een bedrag van € 2.722,50 inclusief btw ter zake de hulpverlening aan het schip van [gedaagde] en € 344,85 inclusief btw ter zake de kosten van voornoemd expertiserapport.
2.9.
[gedaagde] is, ondanks sommaties, niet tot betaling van deze factuur overgegaan.

3.3. Het geschil

In conventie
3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om aan [eiser] te voldoen € 3.512,20 (bestaande uit € 3.067,35 aan hoofdsom, € 13,11 aan rente tot en met 1 februari 2022 en € 431,74 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 2 februari 2022 tot de voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten inclusief nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiser] – kort gezegd – het volgende. Op 26 september 2021 heeft hij hulp verleend aan het schip van [gedaagde] . Hij heeft daarom recht op hulploon. Op grond van artikel 8:563 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is uitsluitend de eigenaar van het schip aansprakelijk voor het hulploon. [eiser] heeft de hoogte van het hulploon laten vaststellen door een deskundige op een bedrag van € 2.722,50 inclusief btw, waarbij rekening is gehouden met de factoren als bedoeld in artikel 8:563 lid 2 BW. [eiser] maakt ook aanspraak op de kosten van de door hem ingeschakelde deskundige van € 344,85 inclusief btw. Hij maakt ten slotte aanspraak op de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten nu [gedaagde] in verzuim is geraakt, respectievelijk [eiser] de vordering uit handen heeft moeten geven.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
[gedaagde] baseert zijn verweer – kort weergegeven – op het volgende. Ten eerste heeft hij [eiser] geen opdracht tot hulpverlening gegeven en is daardoor niet gebonden aan de door [eiser] met de huurder van het schip gesloten hulpverleningsovereenkomst. Daarnaast heeft te gelden dat het schip (veilig) voor anker lag, niet kon wegdrijven en er geen gevaar bestond voor andere vaartuigen. Er bestond geen noodzaak het schip pechhulp te verlenen en af te slepen. Bij hoogwater had [gedaagde] het schip zelf kunnen (laten) lostrekken en wegslepen. Er was dus geen sprake van een ‘in gevaar verkerend schip’ als bedoeld in artikel 8:551 sub a BW, hetgeen een voorwaarde is voor een vordering tot betaling van ongevraagde pechhulpverlening. Ten derde is er, gelet op de aan het schip veroorzaakte en in reconventie gevorderde schade, geen sprake van het ‘met gunstig gevolg’ verlenen van hulp als bedoeld in artikel 8:561 lid 1 BW. Ook is het gevorderde bedrag aan hulploon niet aan te merken als redelijk hulploon in de zin van art. 8:563 BW. Wat betreft de gevorderde expertisekosten heeft te gelden dat het in deze procedure niet gaat om een vordering tot schadevergoeding, maar om een vordering tot betaling van hulploon. De wetgever heeft niet bedoeld dat (expertise)kosten ex artikel 6:96 lid 2 sub b BW ook verschuldigd zijn bij andere vorderingen dan die strekken tot schadevergoeding. [gedaagde] maakt ook bezwaar tegen de gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten. Ten slotte beroept hij zich op verrekening met zijn reconventionele vordering, voor zover op hem wel een betalingsverplichting zou rusten.
In reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert in reconventie bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [eiser] om aan [gedaagde] te voldoen een schadevergoeding van
€ 2.980,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de conclusie van antwoord en met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.6.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [gedaagde] – kort gezegd – het volgende. [eiser] heeft de hulpverlening niet deugdelijk uitgevoerd. Het schip is bij hoogwater buiten de vaargeul geraakt. [eiser] heeft het schip bij laagwater losgetrokken en vervolgens over een krib getrokken. Daarbij is de onderzijde van het schip ernstig beschadigd geraakt. [eiser] heeft niet gewacht op hoogwater en heeft ook niet middels ultrasone apparatuur de situatie onder het schip geïnspecteerd. [eiser] is daardoor toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, namelijk het met zorg uitvoeren van de hulpverlening (artikel 8:560 lid 1 sub a BW), dan wel heeft hij onrechtmatig gehandeld. [gedaagde] heeft de schade door een deskundige laten vaststellen op € 2.980,00 inclusief btw.
3.7.
[eiser] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.8.
[eiser] baseert zijn verweer – kort weergegeven – op het volgende. Hij verleent al elf jaar hulp in het betreffende gebied en is bekend met de kribben ter plaatse. Die kribben zijn ook zichtbaar bij laagwater, maar waren bij de hulpverlening niet te zien. Er was geen sprake van laagwater, zodat het niet nodig was om te wachten tot hoogtij. Binnen drie uur na de melding werd het schip al naar de haven gesleept. Een cyclus van verval en tij duurt twaalf uur, zodat in een tijdsbestek van drie uur geen laagwater kan zijn ontstaan. Bovendien is het verschil tussen hoog- en laagwater ter plaatse slechts 25 cm. In het betreffende gebied kan van alles onder de waterlijn liggen, zodat de schade aan het schip ook kan zijn ontstaan toen het is vastgelopen. [eiser] kon niet wachten met het verlenen van hulp, omdat je nooit weet hoe een schip ‘valt’ en hoe de druk over de bodem wordt verdeeld. Voor medevaarweggebruikers was het veilig, maar voor de opvarenden en het schip niet. Van direct gevaar was daarom wel degelijk sprake.

4.De beoordeling

In conventie
Inleiding
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de hulpverleningsvaartuigen van [eiser] het schip van [gedaagde] hebben losgetrokken op het Holland Diep en hebben weggesleept naar jachthaven [jachthaven] . De in conventie voorliggende vraag is of [gedaagde] hiervoor hulploon aan [eiser] verschuldigd is en, zo ja, hoeveel.
4.2.
Als vast komt te staan dat [eiser] aanspraak kan maken op hulploon, dan is [gedaagde] op grond van artikel 8:563 lid 3 BW daarvoor aansprakelijk. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] zijn primaire verweer, inhoudende dat hij als niet-contractspartij niet aansprakelijk kan zijn voor het hulploon, prijsgegeven.
In gevaar verkerend schip
4.3.
De eerste vraag die beantwoord moet worden, is of er sprake is geweest van hulpverlening in de zin van artikel 8:551 sub a BW. Dit artikel definieert hulpverlening als
‘iedere daad of werkzaamheid, verricht om hulp te verlenen aan een in bevaarbaar water of in welk ander water dan ook in gevaar verkerend schip of andere zaak’.
4.4.
Partijen twisten over de vraag of het schip van [eiser] in gevaar verkeerde. In gevolge de uitspraak van de Hoge Raad van 9 februari 1996 (ECLI:NL:HR:1996:ZC1985) is er sprake van gevaar wanneer een toestand bestaat van dreigend verlies, althans van ernstig nadeel, waaruit het schip zich niet door eigen kracht, niet zonder hulp van buiten, kan redden. Ook een betrekkelijk geringe mate van gevaar kan voldoende zijn om het bestaan van gevaar aan te nemen. De vraag of er gevaar bestond, moet worden beoordeeld naar het moment waarop met de dienstverlening is begonnen. De hulpverlening duurt voort zolang sprake is van gevaar (HR 12 juni 1981, ECLI:NL:PHR:1981:AG4207).
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat het schip in gevaar verkeerde op het moment dat de dienstverlening door [eiser] een aanvang nam. Voldoende is vast komen te staan dat het schip was vastgelopen op de bodem. [gedaagde] heeft weliswaar gesteld dat het schip voor anker lag, maar dit sluit niet uit dat het schip op de bodem was vastgelopen en daardoor losgetrokken moest worden, hetgeen hij ook niet heeft betwist. De huurder van het schip heeft de kustwacht ingeschakeld omdat het schip stuurloos was geraakt en was vastgelopen buiten de vaargeul. Het schip kon zich dus niet uit eigen kracht, zonder hulp van buiten, redden. Volgens [eiser] was het gevaar mede gelegen in de omstandigheid dat het schip vastlag op de bodem, waarbij niet zichtbaar was hoe daarbij de druk over de bodem van het schip was verdeeld. Ter zitting heeft [eiser] desgevraagd toegelicht dat het schip met die kiel op de bodem lag en dat er als gevolg van het vastliggen (of nog verder vast komen te liggen) lekkage kan ontstaan door puntbelasting op de romp, bijvoorbeeld door stenen of andere obstakels. [gedaagde] heeft dit niet betwist. Daarmee staat vast dat er door het vastlopen een gevaar bestond voor dreigend verlies of ernstig nadeel aan het schip. Vast staat ook dat het schip nadat het was losgetrokken water bleek te maken, zodat gedurende het slepen naar de haven en het takelen op de wal ook nog sprake was van gevaar.
4.6.
De stelling van [gedaagde] dat met de hulpverlening gewacht had kunnen worden tot hoogwater, totdat hij het schip zelf (zonder schade) had kunnen (laten) wegslepen, doet niet af aan de hiervoor weergegeven conclusie dat het schip als gevolg van het vastlopen zelf in gevaar verkeerde, zodat directe hulpverlening door [eiser] gerechtvaardigd was.
Hulpverlening met gunstig gevolg
4.7.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat de hulpverlening niet met gunstig gevolg als bedoeld in artikel 8:561 lid 1 BW is uitgevoerd, omdat er bij de hulpverlening schade aan het schip is ontstaan. [eiser] zou daarom geen aanspraak kunnen maken op hulploon.
4.8.
De kantonrechter overweegt als volgt. Feit is dat het schip is losgetrokken, veilig naar een jachthaven is gesleept en daar op de wal is getakeld. Dit blijkt ook uit het expertiserapport van [onderneming 2] B.V. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarmee vast komen te staan dat de hulp met gunstig gevolg is verleend. Dat er bij de hulpverlening schade aan het schip zou zijn ontstaan, doet daar – wat daar verder ook van zij – niet aan af. De vraag of [eiser] de hulp met voldoende zorg heeft verleend en de daarmee samenhangende vraag of [gedaagde] aanspraak kan maken op schadevergoeding, betreft een afzonderlijke discussie en wordt hieronder in reconventie beoordeeld.
Hoogte hulploon
4.9.
Nu vaststaat dat [eiser] de hulp met gunstig gevolg heeft verleend, heeft hij op grond van artikel 8:561 lid 1 BW recht op hulploon. [eiser] vordert een bedrag van € 2.722,50 inclusief btw. Partijen hebben de hoogte van het hulploon niet bij overeenkomst vastgelegd, zodat de kantonrechter het hulploon moet vaststellen. In artikel 8:563 lid 2 BW is bepaald dat het hulploon wordt vastgesteld met het oog op het aanmoedigen van hulpverlening en dat daarbij verder rekening wordt gehouden met een tiental in het artikellid opgesomde criteria.
4.10.
Vast staat dat de door [eiser] ingeschakelde deskundige, [onderneming 2] B.V., het hulploon heeft begroot aan de hand van criteria zoals opgesomd in voornoemd artikellid. Zo heeft de deskundige belang gehecht aan de aard van het gevaar, het verloop van de hulpverlening, de tijdsduur daarvan, de ingezette hulpverleningsvaartuigen en de waarde van het schip. In dat licht bezien lag het op de weg van [gedaagde] om te onderbouwen welk criterium ten onrechte, onjuist of ten onrechte niet is toegepast. [gedaagde] heeft dit niet dan wel onvoldoende gedaan. Van gevaar was, anders dan [gedaagde] stelt, wel degelijk sprake. Ook het wachten op hoogwater was (daarom) geen optie. De kantonrechter zal de hoogte van het gevorderde hulploon daarom als onvoldoende gemotiveerd betwist als vaststaand aannemen. [gedaagde] wordt veroordeeld het bedrag van € 2.722,50 aan [eiser] te betalen.
Expertisekosten, buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente
4.11.
[eiser] vordert een bedrag van € 344,85 inclusief btw ter zake de kosten van de door hem ingeschakelde deskundige [onderneming 2] B.V. De werkzaamheden van de deskundige zien op het vaststellen van de omvang van het hulploon. [eiser] baseert deze vordering op artikel 6:96 lid 2 sub b BW. Daarin is opgenomen dat als vermogensschade mede voor vergoeding in aanmerking komen de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Het gaat in dat artikel dus om schadevergoeding. Het veronderstelt dat er een wettelijke verplichting tot schadevergoeding bestaat. [gedaagde] stelt terecht dat [eiser] geen schadevergoeding, maar hulploon vordert. De expertisekosten betreffen niet de vaststelling van schade en aansprakelijkheid, maar de vaststelling van de omvang van een redelijk hulploon. De vordering van [eiser] komt op deze grondslag dan ook niet voor toewijzing in aanmerking. De expertisekosten komen dus voor zijn eigen rekening.
4.12.
[eiser] heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de kantonrechter de gevorderde vergoeding van € 431,74 aan buitengerechtelijke kosten zal toewijzen.
4.13.
[eiser] vordert een bedrag van € 13,11 aan verschenen wettelijke rente tot en met 1 februari 2022. De vordering is op de wet gegrond en door [gedaagde] niet inhoudelijk weersproken, zodat deze vordering wordt toegewezen. Voorts wordt de wettelijke rente over het hulploon toegewezen vanaf 2 februari 2022 tot de voldoening.
Proceskosten
4.14.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 107,22
- griffierecht € 244,00
- salaris gemachtigde €
436,00(2 punten x tarief € 218,00)
Totaal € 787,22
4.15.
De nakosten en de wettelijke rente over de proces- en nakosten zullen op de hieronder weergeven wijze worden begroot respectievelijk toegewezen.
In reconventie
4.16.
In reconventie vordert [gedaagde] een bedrag van € 2.980,00 aan schadevergoeding. Hij heeft daar – kort samengevat – aan ten grondslag gelegd dat [eiser] de hulpverlening niet zorgvuldig heeft uitgevoerd door het schip bij laagwater los te trekken, waardoor er schade aan de bodem van het schip is ontstaan.
4.17.
De kantonrechter overweegt als volgt. Veronderstellenderwijs uitgaande van de situatie dat de schade aan het schip is ontstaan bij het lostrekken daarvan (en dus niet reeds bij het vastlopen daarvan), betekent het enkele feit dát er schade is opgetreden bij het lostrekken nog niet dat [eiser] ook onzorgvuldig heeft gehandeld en dus is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. Hiervoor is immers vastgesteld dat het schip in gevaar verkeerde op het moment dat de hulpverlening aanving. [eiser] is op dat moment dus terecht tot hulpverlening (lees: lostrekken) overgegaan. De stelling van [gedaagde] dat hij zelf op een later moment het schip zonder schade had los kunnen trekken is – nog afgezien van de vraag of dit inderdaad zo is – een gepasseerd station, nu [eiser] terecht zonder te wachten is overgegaan tot hulpverlening. [gedaagde] heeft bij deze stand van zaken onvoldoende onderbouwd in welk opzicht [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn zorgplicht, bijvoorbeeld door aan te geven dat (en zo ja, hoe) het lostrekken van het schip op dat moment anders had moeten worden uitgevoerd. De kantonrechter is, anders dan [gedaagde] , van oordeel dat van [eiser] niet hoefde te worden verwacht dat hij eerst de onderzijde van het schip met sonarapparatuur had geïnspecteerd, te meer nu [eiser] onweersproken heeft gesteld dat hij dergelijke apparatuur op zijn schepen niet aanwezig had.
4.18.
De conclusie is dat de vordering van [gedaagde] wordt afgewezen.
4.19.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op
€ 218,00 (1 punt x tarief € 218,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen:
- € 2.722,50inclusief btw aan hulploon;
- € 431,74 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- € 13,11 aan wettelijke rente tot en met 1 februari 2022;
- de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 2.722,50 vanaf 2 februari 2022 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 787,22, waarin begrepen € 436,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 109,00 aan salaris gemachtigde
,vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie:
5.6.
wijst de vordering af;
5.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 218,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 september 2022.