Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[eiser sub 1] ,
2.[eiser sub 2] ,
3.[eiser sub 3] ,
1.[gedaagde sub 1] ,
2.[gedaagde sub 2] ,
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
150,00(2 punten x tarief € 75,00)
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak vorderden de eisers, [eiser sub 1] c.s., een verklaring voor recht dat de overeengekomen kale aanvangshuur van € 970,00 per maand een redelijke huur is. De gedaagden, [gedaagde sub 1] c.s., hebben de Huurcommissie verzocht de aanvangshuur te toetsen, die in haar uitspraak van 8 december 2021 het puntenaantal van de woonruimte op 118 punten heeft vastgesteld. De Huurcommissie oordeelde dat de overeengekomen huurprijs niet redelijk was en stelde een huurprijs van € 574,94 per maand voor. De eisers betwistten dit en stelden dat de Huurcommissie ten onrechte de minimum WOZ-waarde had gehanteerd, en dat de WOZ-waarde van € 153.000,00 met peildatum 1 januari 2017 als uitgangspunt moest worden genomen, wat leidde tot een puntentelling van 154 punten, boven de liberalisatiegrens.
De kantonrechter oordeelde dat de aanvangshuurprijs van € 970,00 per maand redelijk was. De rechter volgde de overwegingen van de Hoge Raad over de toepassing van het woningwaarderingsstelsel en concludeerde dat de beslissing van de Huurcommissie op basis van de minimum WOZ-waarde niet kon standhouden. De kantonrechter stelde vast dat de relevante waarde van het gehuurde op objectieve wijze moest worden vastgesteld, en dat de WOZ-waarde op 1 januari 2016, rekening houdend met een jaarlijkse waardestijging van 5%, op € 145.714,29 moest worden vastgesteld. Dit leidde tot een herziening van het puntenaantal naar 147, wat boven de liberalisatiegrens ligt. De vordering van de eisers werd toegewezen, en de gedaagden werden veroordeeld in de proceskosten.