ECLI:NL:RBMNE:2022:3622

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
UTR 22/1253
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven en beoordeling van eigen aandeel van slachtoffer

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de toekenning van een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiser had een uitkering van € 1.875,- aangevraagd, maar verweerder had deze aanvraag afgewezen op basis van een eigen aandeel van eiser in het geweldsmisdrijf. De rechtbank heeft op 6 september 2022 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat eiser deels gelijk krijgt, omdat het letsel van eiser onterecht onder letselcategorie 2 was ingedeeld. De rechtbank vernietigt het besluit van verweerder en herroept het eerdere besluit, waarbij aan eiser een uitkering van € 7.500,- wordt toegekend, rekening houdend met een korting van 25% vanwege het eigen aandeel van eiser in de confrontatie. De rechtbank concludeert dat eiser zich onterecht in een gewelddadige situatie heeft gebracht, wat leidt tot de beslissing om de uitkering te verlagen. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten en griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1253
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.W.G.J. IJsseldijk),
en

Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (verweerder)

(gemachtigden: mr. H.K.M. Timmermans en mr. M.E.H. Nijp).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven van een bedrag van € 1.875,-.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser voor een uitkering met het besluit van 9 maart 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 november 2021 op het bezwaar van eiser heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard. Verweerder vindt het aannemelijk dat eiser slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf, waarbij eiser letsel heeft opgelopen wat valt binnen letselcategorie 2. Daarbij hoort in principe een uitkering van € 2.500,-, maar aangezien verweerder vindt dat sprake is van een eigen aandeel van eiser, past hij een korting toe van 25%. Er wordt daarom een bedrag van € 1.875,- toegekend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 2 november 2021;
- herroept het besluit van 9 maart 2021;
- bepaalt dat aan eiser een uitkering wordt toegekend van € 7.500,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
-draagt verweerder op om aan eiser het griffierecht van € 181,- te vergoeden.
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.059,- aan proceskosten aan eiser.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank is van oordeel dat eiser deels gelijk krijgt. Zij overweegt hiertoe als volgt.
2. In het verweerschrift heeft verweerder gezegd dat eiser een uitkering behorende bij letselcategorie 4 had moeten ontvangen. Eiser is namelijk doof aan zijn rechteroor en er is sprake van gehoorverlies aan zijn linkeroor. Dit staat verder niet ter discussie tussen partijen. Omdat in het bestreden besluit staat dat het letsel van eiser onder letselcategorie 2 valt, is wel het besluit onjuist. Het beroep is op dit punt dus gegrond.
3. Verweerder heeft verder aangegeven dat hij bij de korting van 25% blijft vanwege het eigen aandeel van eiser. Eiser komt daarom volgens verweerder niet in aanmerking voor een (bij letselcategorie 4 horende) uitkering van € 10.000,-, maar van € 7.500,-. Eiser ziet dit anders en vindt dat er geen sprake is van een eigen aandeel in het geweldsmisdrijf.
4. De rechtbank geeft eiser ongelijk op dit punt. Uit de wet volgt dat een uitkering achterwege kan blijven of op een geringer bedrag kan worden bepaald als de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer is toe te rekenen. [1] In de Beleidsbundel schadefonds geweldsmisdrijven (de Beleidsbundel) heeft het Schadefonds uitgewerkt wanneer sprake is van een eigen aandeel. Onder meer is hier volgens dit beleid sprake van als het slachtoffer zichzelf onnodig in een situatie heeft gebracht waarin hij geweld kon en moest verwachten. Als het slachtoffer de confrontatie met de dader heeft opgezocht of heeft bijdragen aan de escalatie van een situatie dan is het uitgangspunt dat het slachtoffer 25% minder van de uitkering ontvangt. [2] In de rechtspraak is bepaald dat een eigen aandeel niet bewezen hoeft te worden, maar dat het aannemelijk gemaakt moet worden. [3]
5. Dat een slachtoffer dat een eigen aandeel heeft in het geweldsmisdrijf een lagere uitkering krijgt, is ingegeven door de omstandigheid dat het Schadefonds in het leven is geroepen om mensen die buiten hun schuld slachtoffer worden van geweld een financiële tegemoetkoming te bieden in hun schade. Een tegemoetkoming moet dan ook worden gezien als een uiting van solidariteit van de samenleving aan het slachtoffer. Het wordt daarom niet passend geacht om een slachtoffer die een eigen aandeel in het geweld heeft een (volle) tegemoetkoming te geven.
6. De rechtbank is van oordeel dat het aannemelijk is dat eiser een eigen aandeel had. Uit het strafdossier en het strafvonnis volgt dat er op de dag van de confrontatie problemen waren tussen het medeslachtoffer en de verdachte. Tegen middernacht lieten zij zich dreigend tegen elkaar uit. Vervolgens zijn eiser en het medeslachtoffer, rond middernacht, naar de verdachte toegereden. Eiser was hierbij boos en gestrest volgens getuige [getuige] . De vriendin van één van de verdachten had zich volgens eiser kwetsend tegen hem uitgelaten. Getuige [getuige] is bewust niet meegegaan omdat hij er geen goed gevoel bij had en niet uit was op ruzie. De rechtbank vindt dat doordat aannemelijk is dat eiser ’s nachts met een ander de verdachte heeft opgezocht, terwijl eiser gelet op de eerdere bedreigingen kon weten dat in die confrontatie mogelijk geweld gebruikt zou worden, het aannemelijk is dat hij zich onnodig in de situatie heeft gebracht waarin hij geweld kon en moest verwachten. De rechtbank neemt hierbij niet het standpunt van verweerder mee dat ook aannemelijk is dat eiser een mes heeft meegenomen naar de confrontatie. Dit standpunt staat namelijk niet in het besluit en heeft verweerder pas in het verweerschrift en op zitting ingenomen.
7. Dat het beroep op noodweer in de strafzaak van de verdachte niet slaagde maakt dit niet anders. Bij de beoordeling van een beroep op noodweer gaat het in de eerste plaats om de vraag of er sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De strafrechter heeft geoordeeld dat er weliswaar een dreiging van eiser is uitgegaan toe hij uit de auto stapte, maar dat niet aannemelijk is dat eiser, voordat de verdachte het geweldsmisdrijf pleegde, met een mes naar de verdachte heeft uitgehaald of een mes heeft getoond. Bij de beoordeling van het eigen aandeel gaat het echter niet om de vraag of eiser stekende bewegingen heeft gemaakt of een mes heeft getoond aan de verdachte en er daarom sprake was van een ogenblikkelijke wedderrechtelijke aanranding. Het gaat erom of eiser zich onnodig in een situatie heeft gebracht waarin hij geweld kon en moest verwachten. Daarbij zijn dus andere omstandigheden van belang, zoals hierboven is besproken. Dat de zaak tegen eiser is geseponeerd maakt ook niet dat het eigen aandeel niet aannemelijk is. In het strafrecht moet namelijk worden beoordeeld of er wettig en overtuigend bewijs is dat iemand een strafbaar feit heeft begaan, terwijl het in het bestuursrecht slechts aannemelijk hoeft te zijn dat iemand een eigen aandeel had.
8. De rechtbank vindt dan ook dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser een eigen aandeel had. Aangezien eiser daarbij zelf de confrontatie heeft opgezocht (zoals uit de besproken omstandigheden blijkt), past daarbij conform de Beleidsbundel een korting van 25%. De rechtbank realiseert zich dat het geweld dat tegen eiser is gepleegd excessief was, en dat de gevolgen voor eiser groot zijn. Omdat het hier gaat om een uitkering uit het Schadefonds geweldsmisdrijven, waarbij vanuit de maatschappij een uitkering wordt toegekend, is de rechtbank echter van oordeel dat een lagere uitkering vanwege een eigen aandeel op zijn plaats is.
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. De rechtbank zal zelf een beslissing nemen. Er is namelijk nog maar één beslissing mogelijk en dat is het toekennen van een uitkering in letselcategorie 4 met een korting van 25%. Volgens de letsellijst past bij letselcategorie 4 een bedrag van € 10.000,-. De korting van 25% maakt dat aan eiser een bedrag van € 7.500,- moet worden toegekend.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding van zijn griffierecht en zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze proceskosten vloeien voort uit het indienen van bezwaarschrift, een beroepschrift en de deelname aan de zitting van de rechtbank. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 541,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759,-. De vergoeding bedraagt in totaal
€ 2.059,-. [4]
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 5 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven.
2.Beleidsbundel onder C.1.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 10 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2319).
4.Dit is berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.