ECLI:NL:RBMNE:2022:3612

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
C/16/524696 / HA ZA 21-492
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en geschil over meerwerk in aannemingsovereenkomst

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft eiseres, een installatiebedrijf, gedaagde aangeklaagd voor betaling van openstaande facturen die voortvloeien uit een aannemingsovereenkomst voor de installatie van domotica in de woning van gedaagde. De overeenkomst werd op 8 augustus 2011 gesloten, waarbij een totale aanneemsom van € 82.500,00 was overeengekomen. Eiseres vorderde in totaal € 205.637,97 aan openstaande facturen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat de vordering was verjaard en dat de werkzaamheden onder de overeenkomst vielen, waardoor geen recht op meerwerk bestond.

De rechtbank oordeelde dat gedaagde in verzuim verkeerde met betrekking tot de betaling van de facturen en dat de vordering van eiseres niet was verjaard. De rechtbank concludeerde dat de gefactureerde werkzaamheden voor het merendeel als meerwerk konden worden aangemerkt, waarvoor eiseres recht had op een prijsverhoging. De rechtbank wees de vordering van eiseres toe voor een totaalbedrag van € 160.114,79, inclusief btw, en veroordeelde gedaagde tot betaling van de wettelijke rente vanaf 4 juli 2019. Gedaagde's tegenvordering in reconventie werd afgewezen, omdat eiseres haar verplichting tot het verstrekken van toegangscodes had opgeschort vanwege gedaagdes betalingsverplichtingen.

De proceskosten werden aan gedaagde opgelegd, aangezien hij grotendeels in het ongelijk was gesteld. De rechtbank benadrukte dat de verplichtingen van beide partijen voortvloeien uit dezelfde overeenkomst, wat de opschorting van de toegangscodes door eiseres rechtvaardigde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/524696 / HA ZA 21-492
Vonnis van 7 september 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. C.A. Hage te Ede (Gelderland),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. T.S. Cnossen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de akte overleggen producties van [eiseres] , met producties 1-36
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, met producties
1-37
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • de akte overleggen producties van [gedaagde] , met producties 38 en 39
  • de (niet genummerde) productie die op de mondelinge behandeling is overgelegd door [eiseres] .
1.2.
Vervolgens heeft op 9 juni 2022 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt. De advocaten hebben spreekaantekeningen overhandigd en voorgedragen. Er is geen regeling getroffen en om een vonnis gevraagd. Daarna is bepaald dat door de rechtbank uitspraak zal worden gedaan.
1.3.
De rechtbank moet eerst een beslissing nemen over de productie die [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling heeft overgelegd, omdat [gedaagde] hier bezwaar tegen heeft gemaakt. De rechtbank laat de productie toe. Van strijd met de goede procesorde is geen sprake. De productie van [eiseres] betreft niet meer dan een schematische opsomming van het door [eiseres] gestelde meerwerk, met daarbij een aanduiding van welke bedragen er reeds door [gedaagde] zijn betaald. De productie is kortom (zeer) beperkt in omvang en bevat geen nieuwe informatie.

2.Waar gaat de zaak over?

De feiten

2.1.
[eiseres] is een installatiebedrijf dat zich onder meer bezighoudt met de installatie en programmering van domotica, oftewel installaties die processen in en rond het huis automatiseren.
2.2.
Op 29 juli 2011 heeft [eiseres] aan [gedaagde] een offerte uitgebracht (hierna: “de offerte”) voor het installeren van domotica in de nog te bouwen woning van [gedaagde] . In de offerte is onder meer het volgende opgenomen:
“Offerte is:
  • Deelprijs 1: Elektrotechnische installatie € 41.591,00
  • Deelprijs 2: Inbraakbeveiliging installatie € 14.975,00
  • Deelprijs 3: KNX Bussysteem € 33.500,00
Bij opdracht voor de drie deelprijzen kunnen wij u de installatie aanbieden voor
€ 82.500,00.
Een overzicht van de stelposten is toegevoegd.
(…)
Bovengenoemde prijs is exclusief de geldende btw, bouwkundige aanpassingen, sparingen groter dan 20 mm, graafwerkzaamheden, opties, kosten m.b.t. nutsbedrijven.”
2.3.
De offerte beslaat in totaal 32 pagina’s. In de offerte wordt per onderdeel/deelprijs gespecificeerd welke werkzaamheden voor die deelprijs worden verricht.
2.4.
Op 8 augustus 2011 hebben partijen een aannemingsovereenkomst gesloten (hierna: “de overeenkomst”), waarvan de offerte met bijlagen deel uitmaakt. Partijen hebben afgesproken dat [eiseres] werkzaamheden zal verrichten overeenkomstig de offerte en de bijlagen. [eiseres] zou kortom de volgende werkzaamheden uitvoeren: (i) installatie van elektrotechnica , (ii) installatie van een inbraakbeveiligingssysteem, en (iii) installatie van een zogenaamd KNX bussysteem, oftewel het besturingssysteem dat de verschillende domotica in en rond het huis aanstuurt. De overeengekomen door [gedaagde] te betalen aanneemsom bedraagt € 82.500,00, te betalen in negen termijnen.
2.5.
In het laatste kwartaal van 2011 is [eiseres] begonnen met de uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden. In 2013 heeft [gedaagde] een nieuwe (binnenhuis)architect ingeschakeld, namelijk [onderneming 1] . [onderneming 1] heeft vervolgens nieuwe bouwtekeningen aangedragen voor het project, die als producties 2.1-2.11 bij de dagvaarding zijn gevoegd. [eiseres] heeft (mede) uitvoering gegeven aan de gewijzigde plannen van [onderneming 1] . Naar aanleiding van deze gewijzigde plannen, heeft in 2014 een afrekening van meerwerk plaatsgevonden op grond van een overzicht meer/minderwerk dat door [eiseres] is opgesteld.
2.6.
[eiseres] heeft op 31 december 2015 de laatste termijnen van de overeengekomen aanneemsom gefactureerd aan [gedaagde] . [gedaagde] heeft deze laatste termijnen voldaan op 20 juni 2018.
2.7.
[eiseres] heeft haar werkzaamheden in 2018 (grotendeels) afgerond. In mei 2018 heeft [eiseres] een overzicht verstrekt aan [gedaagde] van de werkzaamheden die zij heeft verricht en waarvoor nog niet is betaald. [eiseres] meent dat deze werkzaamheden aanvullend zijn verricht en dus niet onder de (oorspronkelijke) overeenkomst vallen. In het overzicht zijn diverse bedragen opgenomen die [gedaagde] nog aan [eiseres] verschuldigd zou zijn voor deze werkzaamheden. Op 18 maart 2019 heeft [gedaagde] hierop gereageerd in een e-mailbericht, waarin hij heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen de door [eiseres] opgegeven meerkosten. Op 19 juni 2019 heeft [eiseres] vervolgens aan [gedaagde] facturen verzonden voor de werkzaamheden die volgens [eiseres] niet onder de overeenkomst vallen. [gedaagde] heeft geweigerd om deze facturen te betalen.
2.8.
Op 16 september 2019 heeft [gedaagde] per e-mail [eiseres] verzocht om aan hem de toegangscodes en wachtwoorden te verstrekken van de installaties die [eiseres] heeft opgeleverd. [eiseres] heeft hier geen gehoor aan gegeven.
2.9.
Op 17 oktober 2019 hebben partijen overlegd om tot een regeling te komen. Dit is niet gelukt. Vervolgens heeft [eiseres] op 8 en 20 april 2020 [gedaagde] gesommeerd om tot betaling over te gaan. [gedaagde] heeft hier niet aan voldaan. Op 15 september 2020 heeft de advocaat van [eiseres] nogmaals [gedaagde] gesommeerd om tot betaling over te gaan. Bij deze laatste sommatie is namens [eiseres] ook aangegeven dat zij verdere werkzaamheden voor [gedaagde] opschort, alsook de verplichting om de toegangscodes en wachtwoorden aan [gedaagde] te verstrekken. Ook na deze laatste sommatie is [gedaagde] niet overgegaan tot betaling. De advocaat van [gedaagde] heeft als reactie op 1 oktober 2020 [eiseres] gesommeerd om aan [gedaagde] de toegangscodes en wachtwoorden te verstrekken.
2.10.
Omdat [gedaagde] de facturen van [eiseres] tot op heden niet heeft voldaan, is [eiseres] deze procedure gestart.
De vorderingen en de verweren
2.11.
[eiseres] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 205.637,97 aan openstaande facturen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover,
€ 6.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
2.12.
Als grondslag voor deze vordering voert [eiseres] aan dat zij in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht die niet in de overeenkomst zijn begrepen en dus niet onder de aanneemsom vallen. Het gaat om werkzaamheden als gevolg van de gewijzigde plannen van [onderneming 1] en andere aanvullende wensen van [gedaagde] , die door haar op regiebasis zijn verricht. [gedaagde] heeft deze in rekening gebrachte werkzaamheden niet binnen de afgesproken betalingstermijn voldaan en ondanks sommaties onbetaald gelaten.
2.13.
[gedaagde] betwist dat hij het gevorderde aan [eiseres] verschuldigd is. Hij voert als verweer aan dat de vordering van [eiseres] is verjaard. Verder stelt [gedaagde] dat geen sprake is van werk op regiebasis. Het gaat volgens [gedaagde] om werkzaamheden die onder de overeenkomst vallen (en waarvoor [gedaagde] dus heeft betaald). Voor zover de werkzaamheden kunnen worden aangemerkt als meerwerk, dan geldt dat op grond van de overeenkomst alleen meerwerk in rekening kan worden gebracht waarover vooraf overeenstemming is bereikt over de prijs. Dat is hier niet het geval. Bovendien heeft [eiseres] niet gewaarschuwd voor de (aanzienlijke) prijsverhoging als gevolg van het meerwerk.
2.14.
[gedaagde] heeft daarnaast een tegenvordering ingesteld. Hij vordert in reconventie dat [eiseres] wordt veroordeeld tot betaling van € 29.292,46 en vergoeding van de proceskosten en nakosten in reconventie. Als grondslag voert [gedaagde] aan dat [eiseres] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen tot het verstrekken van de toegangscodes van de door haar geïnstalleerde apparatuur en het goed afstellen van deze apparatuur. [gedaagde] stelt hierdoor schade te hebben geleden, omdat hij een derde heeft moeten inschakelen om de apparatuur opnieuw te laten programmeren en werkzaam te krijgen en dat [eiseres] de daarvoor gemaakte kosten aan haar moet vergoeden.
2.15.
[eiseres] voert als verweer aan dat zij haar verplichting tot het afgeven van de toegangscodes heeft opgeschort, omdat [gedaagde] niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Daarnaast betwist [eiseres] dat de door haar opgeleverde apparatuur niet goed functioneerde en dat [gedaagde] de opgevoerde schade heeft geleden.

3.De beoordeling in conventie

3.1.
In conventie gaat het om de vraag of [gedaagde] moet betalen voor de werkzaamheden die door [eiseres] zijn uitgevoerd en die volgens [eiseres] geen onderdeel zijn van de initieel overeengekomen werkzaamheden. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] moet betalen voor het grootste deel van de gefactureerde werkzaamheden. Verder vindt de rechtbank dat de gefactureerde bedragen een redelijke prijs vormen, zodat [gedaagde] een groot deel van de uitstaande facturen moet betalen. Hierna wordt uitgelegd hoe en waarom de rechtbank tot dit oordeel is gekomen.
Het verjaringsverweer
3.2.
[gedaagde] voert aan dat de vordering van [eiseres] is verjaard, omdat veel van de facturen die [eiseres] op 19 juni 2019 heeft verzonden betrekking hebben op werkzaamheden die meer dan vijf jaar voor die datum zijn verricht. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Aangezien [gedaagde] zich op verjaring beroept, is het aan [gedaagde] om feiten te stellen – en bij betwisting te bewijzen – waaruit blijkt dat de vordering van [eiseres] is verjaard. [gedaagde] heeft hiertoe enkel aangevoerd dat de werkzaamheden van [eiseres] pas meer dan vijf jaar na uitvoering zijn gefactureerd. Mede in het licht van de betwisting van [eiseres] , is dat onvoldoende. Het blijft onduidelijk wanneer [gedaagde] meent dat de verjaringstermijn is gaan lopen. Uit de stellingen van [gedaagde] kan de rechtbank namelijk niet opmaken wanneer volgens hem die uitvoering heeft plaatsgevonden (en belangrijker, wanneer die uitvoering dan voltooid was). Reeds daarom faalt het beroep op verjaring.
3.3.
Maar ook wanneer de rechtbank veronderstellenderwijs aanneemt dat vijf jaar zijn verstrekken tussen voltooiing van de specifieke werkzaamheden en de datum waarop de facturen zijn verzonden, kan het beroep op verjaring niet slagen. De betalingsverplichting van de opdrachtgever – in dit geval [gedaagde] – ontstaat pas op het moment dat het werk tot stand is gebracht en opgeleverd. Dit is anders wanneer partijen afspraken hierover hebben gemaakt, maar daarvan is hier niet gebleken. Dat verschillende deelwerkzaamheden zijn afgerond, maakt niet dat het overeengekomen werk als zodanig klaar en opgeleverd was. Partijen twisten over de vraag of die oplevering in 2015 ( [gedaagde] ) of in 2018 ( [eiseres] ) heeft plaatsgevonden. De rechtbank kan dit in het midden laten, omdat ook wanneer [gedaagde] gelijk zou hebben, de facturen binnen vijf jaar zijn toegestuurd. Van verjaring is kortom geen sprake.
Zijn de gefactureerde werkzaamheden verricht op regiebasis?
3.4.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat de werkzaamheden waarvan zij betaling vordert verricht zijn op regiebasis. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Bij aanneming van werk geldt dat er in beginsel een vaste aanneemsom wordt overeengekomen. Indien de aannemer zich op het standpunt stelt dat het werk (in afwijking van dit uitgangspunt) is uitgevoerd op regiebasis, is het aan de aannemer om feiten en omstandigheden te stellen waaruit dat blijkt. In deze zaak staat vast dat partijen aanvankelijk een vaste aanneemsom zijn overeengekomen, zoals blijkt uit de overeenkomst. Niet is gebleken dat partijen gaandeweg uitdrukkelijk hebben afgesproken om op regiebasis verder te gaan. Ook uit de feitelijke gang van zaken blijkt niet van een dergelijke afspraak. Het had dan namelijk voor de hand gelegen dat [eiseres] periodiek (bijvoorbeeld wekelijks) overzichten aan [gedaagde] zou sturen van de door haar gewerkte uren en gemaakte materiaalkosten. Vast staat dat dit niet is gebeurd. Daarom kan niet worden aangenomen dat er sprake was van werkzaamheden op regiebasis.
Zijn de gefactureerde werkzaamheden aan te merken als meerwerk waarvoor een prijs is verschuldigd?
3.5.
Nu de gefactureerde werkzaamheden niet zijn verricht op regiebasis, moet de rechtbank de vraag beantwoorden of deze werkzaamheden zijn aan te merken als meerwerk waarvoor [eiseres] aanspraak kan maken op een prijsverhoging. De rechtbank zal die vraag hierna per afzonderlijke factuur beantwoorden, waarbij zij de volgorde en rubricering aanhoudt van [eiseres] in haar dagvaarding. Voordat de rechtbank op de afzonderlijke facturen ingaat, zal zij hierna eerst het algemene toetsingskader schetsen dat de rechtbank hanteert bij haar beantwoording van deze vraag.
Het toetsingskader
3.6.
Voor zover de rechtbank hierna tot het oordeel komt dat de gefactureerde werkzaamheden geen onderdeel vormden van de initiële afspraken, gaat het om meerwerk. Op grond van artikel 7:755 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een aannemer slechts dan een verhoging van de prijs wegens dergelijk meerwerk vorderen, indien hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een uit dat meerwerk voortvloeiende prijsverhoging. De “tenzij-regel” van dit artikel bepaalt echter dat geen waarschuwingsplicht bestaat indien de opdrachtgever de noodzaak van prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen. Daarbij is niet van belang of de opdrachtgever ook inzicht had in de omvang van de prijsverhoging dan wel de (concreet) te verwachten meerkosten. Het is aan de opdrachtgever om zich, nadat hij tijdig door de aannemer is gewezen op de noodzaak van een prijsverhoging of indien hij die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen, desgewenst te verstaan met de aannemer omtrent de omvang van de prijsverhoging en vervolgens te beslissen of hij de gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk wil opdragen. [1]
De contractuele afspraak over meerwerk
3.7.
[gedaagde] beroept zich op een bepaling die in de overeenkomst is opgenomen als punt 6 onder het kopje “Vergoeding”. Hierin is bepaald dat wijzigingen in de werkzaamheden van [eiseres] voorafgaand aan de verwerking op basis van een vast bedrag door partijen schriftelijk overeen dienen te worden gekomen. Voor zover sprake is van meerwerk, stelt [gedaagde] dat de prijs van dit meerwerk niet vooraf schriftelijk is overeengekomen. [eiseres] heeft voor dit meerwerk daarom geen recht op een prijsverhoging, ook niet – zo begrijpt de rechtbank – als wel voldaan is aan het vereiste van artikel 7:755 BW.
3.8.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Gebleken is dat partijen bij de uitvoering van de overeenkomst niet de hand hebben gehouden aan voornoemde afspraak. Zo zijn partijen het erover eens dat in 2014 een afrekening van meerwerk heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een nacalculatie van [eiseres] . Bij dit meerwerk was er dus geen sprake van voorafgaande schriftelijke overeenstemming tussen partijen over de prijs daarvan. [gedaagde] heeft hier destijds geen bezwaar tegen gemaakt. Verder is van belang dat – zoals hierna nog zal blijken – het gaat om omvangrijke aanvullende werkzaamheden van uiteenlopende aard over een lange periode (van meerdere jaren), waarbij steeds contact is geweest tussen [gedaagde] en [eiseres] . Het moet [gedaagde] gelet hierop duidelijk zijn geweest dat deze werkzaamheden (grotendeels) buiten de reikwijdte van de overeenkomst vielen. [gedaagde] heeft desalniettemin herhaaldelijk opdracht gegeven aan [eiseres] tot het verrichten van werkzaamheden zonder daarbij te verzoeken om een voorafgaande prijsopgave, waarna [eiseres] deze werkzaamheden is gaan uitvoeren. [gedaagde] heeft hiertegen ook achteraf (tijdens of na de uitvoering) geen bezwaar gemaakt. Uit het voorgaande volgt dat partijen de afspraak in de overeenkomst bij de uitvoering hebben losgelaten, althans is bij [eiseres] het gerechtvaardigd vertrouwen ontstaan dat dit het geval was. Maar ook los daarvan is de rechtbank van oordeel dat een beroep van [gedaagde] op deze contractuele bepaling onder de hiervoor genoemde omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (en dus afstuit op artikel 6:248 lid 2 BW).
Welke prijs moet [gedaagde] betalen voor het meerwerk?
3.9.
Zoals hierna zal blijken, komt de rechtbank tot de slotsom dat [eiseres] recht heeft op een prijsverhoging voor het merendeel van de gefactureerde werkzaamheden. Wanneer partijen voor deze werkzaamheden vooraf een prijs hebben afgesproken, moet [gedaagde] die prijs betalen. Maar in veel gevallen is het niet tot voorafgaande prijsafstemming gekomen. In die gevallen is [gedaagde] voor de betreffende werkzaamheden een redelijke prijs verschuldigd op grond van artikel 7:752 BW. [2] Bij de bepaling van die prijs wordt rekening gehouden met de door de aannemer ten tijde van het sluiten van de overeenkomst (voor het meerwerk) gewoonlijk bedongen prijzen en met de door hem ter zake van de vermoedelijke prijs gewekte verwachtingen.
3.10.
Tenzij hierna bij de behandeling van een specifieke factuur anders aangegeven, gaat de rechtbank ervan uit dat de gefactureerde bedragen een redelijke prijs vormen als bedoeld in artikel 7:752 BW. De facturen van [eiseres] bevatten een gedetailleerde opsomming van de verrichte werkzaamheden, het arbeidsloon, en de kosten van de gebruikte materialen. Indien [gedaagde] van mening is dat de gefactureerde bedragen niet redelijk zijn, had het op zijn weg gelegen om aan te geven welke van de gefactureerde posten volgens hem niet redelijk zijn en waarom. [gedaagde] heeft dat niet gedaan. Dit betekent dat [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de gefactureerde bedragen redelijk zijn.
De beoordeling per factuur
3.11.
De rechtbank zal hierna per factuur beoordelen (a) of sprake is van meerwerk, en (b) of voor dit meerwerk is voldaan aan de toets die artikel 7:755 BW voorschrijft.
Factuur 238688 (productie 9.1 [eiseres] )
3.12.
Deze factuur bedraagt € 9.581,40 inclusief btw en heeft betrekking op werkzaamheden voor het aanbrengen van (aansluitingen voor) de binnenverlichting. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie tussen partijen blijkt dat [eiseres] voor deze werkzaamheden een nieuwe prijsopgave heeft gedaan, waarna [gedaagde] de opdracht heeft gegeven om deze werkzaamheden te verrichten en met de prijsopgave akkoord is gegaan (zie de e-mails van 3 januari 2013 op pagina 1-3 van productie 9.3 bij de dagvaarding). Deze e-mailwisseling ziet op de “
brick in the wall” armaturen op de factuur. Voor dat gedeelte van de factuur mag [eiseres] daarom een kostenverhoging in rekening brengen.
3.13.
Met betrekking tot de ledlijst die [eiseres] heeft aangebracht in de traphal, is echter niet gebleken dat [gedaagde] hiertoe opdracht heeft gegeven. [eiseres] heeft aan [gedaagde] gevraagd of [gedaagde] akkoord ging met deze werkzaamheden, maar er is niet gebleken dat [gedaagde] hierop heeft gereageerd (zie de e-mail van [eiseres] van 25 maart 2013 in productie 9.5 bij de dagvaarding). [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen rgb-ledstrip heeft besteld (zoals door [eiseres] gefactureerd), maar juist een witte ledstrip. Ter onderbouwing hiervan heeft [gedaagde] gewezen op zijn e-mail van 20 maart 2013, waarin hij heeft aangegeven “voor de meest economische oplossing te gaan” en een prijs heeft genoemd van ongeveer € 2.650,00 (zie pagina 2 van productie 9.5 bij de dagvaarding). Uit de prijsopgave van [eiseres] volgt dat dit bedrag hoort bij de “ledstrip warm/wit”. Daaruit leidt de rechtbank af dat [gedaagde] aan [eiseres] de opdracht heeft gegeven om een witte ledstrip te monteren en niet een rgb-ledstrip. De rechtbank acht daarom ter zake de ledstrip slechts de opgegeven prijs voor een witte ledstrip toewijsbaar. Blijkens de prijsopgave van [eiseres] is het prijsverschil tussen de witte ledstrip en de rgb-ledstrip
€ 932,68, waarbij de witte ledstrip minder kost. Dit bedrag zal daarom in mindering worden gebracht op het factuurbedrag.
3.14.
Met betrekking tot de lampen in de speelkamer geldt dat [gedaagde] volgens [eiseres] zelf deze lampen heeft voorgesteld en heeft verzocht om deze te plaatsen. [gedaagde] heeft dit niet weersproken. De rechtbank leidt hieruit af dat het voor [gedaagde] duidelijk is geweest dat dit een prijsvermeerdering zou opleveren, omdat hij deze lampen zelf heeft voorgesteld aan [eiseres] en vaststaat dat lampen (net als armaturen) buiten de overeenkomst vielen. Dit gedeelte van de factuur is daarom toewijsbaar.
3.15.
Het factuurbedrag zal daarom worden toegewezen, met aftrek van € 932,68 exclusief btw voor de gefactureerde rgb-ledstrip. Daarom wordt ter zake factuur 238688 een bedrag van € 8.452,85 inclusief btw toegewezen.
Factuur 238689 (productie 10.1 [eiseres] )
3.16.
Deze factuur bedraagt € 3.810,29 inclusief btw en heeft betrekking op door [eiseres] verrichte werkzaamheden vanwege de wens van [gedaagde] de om ander schakelmateriaal te gebruiken. [eiseres] stelt dat [gedaagde] mondeling heeft aangegeven dat hij een andere kleur schakelmateriaal wenste dan door [eiseres] geoffreerd. Volgens [eiseres] moet het voor [gedaagde] duidelijk zijn geweest dat dit meerkosten zou opleveren, omdat in de overeenkomst is bepaald dat aanpassing van het schakelmateriaal een meer/minderprijs met zich mee kan brengen (zie “Bijlage 27-32” bij de overeenkomst).
3.17.
De rechtbank overweegt het volgende. In de overeenkomst is enkel bepaald dat afwijkend schakelmateriaal consequenties
kanhebben voor de door [gedaagde] te betalen prijs. [eiseres] heeft niet gesteld dat zij aan [gedaagde] duidelijk heeft gemaakt dat een andere kleur schakelwerk een meerprijs zou opleveren en dat is ook niet gebleken. Omdat het niet gaat om meer schakelwerk, maar om hetzelfde schakelwerk in een andere kleur, was dit onvoldoende kenbaar voor [gedaagde] . Daarmee is niet voldaan aan de vereisten om een meerprijs te kunnen vorderen op grond van artikel 7:755 BW. Het gedeelte van de vordering dat ziet op factuur 238689 wordt daarom afgewezen.
Factuur 238690 (productie 11.1 [eiseres] )
3.18.
Deze factuur bedraagt € 30.723,59 inclusief btw en heeft betrekking op werkzaamheden die [eiseres] heeft verricht naar aanleiding van de plannen van [onderneming 1] en – in het verlengde hiervan – de beslissing van [gedaagde] om een carport/fietsenstalling te bouwen, die in de overeenkomst niet was voorzien. [eiseres] stelt dat de tekeningen van [onderneming 1] zodanig afweken van het bouwplan waar in de overeenkomst vanuit werd gegaan, dat het voor [gedaagde] duidelijk moet zijn geweest dat [eiseres] hierdoor veel meer werk zou hebben dan afgesproken. [gedaagde] betwist dit. Volgens [gedaagde] betreffen de wijzigingen die [onderneming 1] heeft aangebracht slechts ondergeschikte punten.
3.19.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit de bouwtekeningen die [onderneming 1] heeft gehanteerd (zie producties 2.1-2.11 bij de dagvaarding), vergeleken met de bouwtekeningen waar in de overeenkomst vanuit werd gegaan (zie de laatste pagina van productie 1 bij de dagvaarding), concludeert de rechtbank dat [onderneming 1] ingrijpende wijzigingen in het project heeft doorgevoerd. Zo maakte ook een carport/fietsenstalling uit van de nieuwe tekeningen, terwijl deze in de oude tekeningen niet was opgenomen. Ook het verlichtingsplan op alle verdiepingen van de woning ziet er anders uit. Bij de e-mail van [eiseres] aan [gedaagde] van 25 februari 2015 (productie 2.12 bij de dagvaarding) is verder een uitgebreide opsomming opgenomen van werkzaamheden die opnieuw afgestemd dienden te worden als gevolg van de wijzigingen van [onderneming 1] . Ook hieruit blijkt dat de plannen van [onderneming 1] resulteerden in veel (extra) werk voor [eiseres] . Dat moet ook voor [gedaagde] duidelijk zijn geweest.
3.20.
[eiseres] heeft niet uitdrukkelijk aan [gedaagde] te kennen gegeven dat deze wijzigingen zouden leiden tot een prijsverhoging. Maar vanwege de ingrijpende aard van de door [onderneming 1] doorgevoerde wijzigingen (zoals de toevoeging van een fietsenstalling/carport), had [gedaagde] uit zichzelf moeten begrijpen dat deze wijzigingen een prijsverhoging van [eiseres] met zich mee zouden brengen. Dat geldt des te meer nu het overgrote deel van de (elektrotechnische) werkzaamheden al was verricht op het moment dat [onderneming 1] werd ingeschakeld. Naast een uitbreiding van de werkzaamheden, hadden de plannen van [onderneming 1] dus ook tot gevolg dat een aanzienlijk deel van het werk opnieuw (want: anders) moest worden uitgevoerd. Ook op basis hiervan moet het voor [gedaagde] duidelijk zijn geweest dat er nog een prijsverhoging zou volgen met het oog op nog te verrichten meerwerk.
3.21.
[eiseres] kan gelet op het voorgaande een prijsverhoging vorderen op grond van artikel 7:755 BW voor de gefactureerde werkzaamheden. Nu [eiseres] de verschillende factuurposten niet (gemotiveerd) heeft betwist, zal het volledige bedrag van factuur 238690 worden toegewezen.
Facturen 238691, 238692 en 238725 (productie 12.1 [eiseres] )
3.22.
Deze facturen zien op de tuinverlichting. [eiseres] heeft erop gewezen dat in de overeenkomst met betrekking tot de tuinverlichting enkel is afgesproken dat [eiseres]
50 meter kabel zou leveren (zie “Bijlage 5-32” van productie 1 bij de dagvaarding). Op
24 februari 2014 heeft [gedaagde] [eiseres] gevraagd om ook armaturen te bestellen, voor een totaalbedrag van € 24.637,00. [eiseres] heeft hiermee ingestemd onder de voorwaarde dat zij ook de montage van de armaturen mocht verzorgen (zie de e-mail van [eiseres] van 5 maart 2014 in productie 12.2 bij de dagvaarding). [gedaagde] heeft uiteindelijk minder armaturen hebben afgenomen, waarna [eiseres] de factuur heeft gecrediteerd. Later heeft [eiseres] de armaturen op verzoek van [gedaagde] nog gedimd, omdat [gedaagde] deze te fel vond (zie productie 12.4 bij de dagvaarding).
3.23.
Factuur 238691 bedraagt in totaal € 23.528,16 inclusief btw. Daarvan bestaat een bedrag van € 1.845,00 uit arbeidsloon, voor het installeren van de hiervoor genoemde armaturen. Het overige deel heeft betrekking op de prijs van de hiervoor genoemde armaturen, waarmee [gedaagde] dus vooraf heeft ingestemd. Weliswaar zijn de kosten voor arbeid niet in de prijsopgave opgenomen, maar [eiseres] heeft in de correspondentie duidelijk te kennen gegeven dat zij de armaturen ook zelf wenste te installeren en dat dit zou leiden tot extra arbeidskosten (zie de hiervoor genoemde e-mail van 5 maart 2014). Het was [gedaagde] kortom duidelijk dat deze werkzaamheden niet onder het bereik van de initiële overeenkomst vielen en zouden leiden tot een prijsverhoging. Het bedrag van factuur 238691wordt daarom toegewezen.
3.24.
Factuur 238692 heeft ook betrekking op de tuinverlichting en bedraagt
€ 18.100,79 inclusief btw. [gedaagde] heeft in 2016 te kennen gegeven dat hij de plannen met betrekking tot de tuinverlichting had gewijzigd, nadat de hiervoor genoemde werkzaamheden van [eiseres] voor de tuinverlichting al waren uitgevoerd. Op 20 juli 2016 heeft volgens [eiseres] een door [gedaagde] ingeschakelde ontwerper, namelijk [onderneming 2] , namens [gedaagde] de opdracht gegeven aan [eiseres] om de gefactureerde werkzaamheden uit te voeren. [gedaagde] heeft dit niet weersproken. Daarmee staat vast dat sprake is van meerwerk, waartoe [gedaagde] opdracht heeft gegeven. Mede gelet op de eerdere gang van zaken bij het aanleggen van de tuinverlichting, moet [gedaagde] hebben begrepen dat dit gepaard zou gaan met een prijsverhoging. De werkzaamheden genoemd in de factuur zien op het uitvoeren van dit meerwerk. De rechtbank zal het volledige bedrag van factuur 238692 dan ook toewijzen.
3.25.
Factuur 238725 heeft betrekking op de tuinverlichting KNX en bedraagt
€ 3.758,26 inclusief btw. [eiseres] heeft dit gedeelte van haar vordering onderbouwd met een verwijzing naar de e-mailcorrespondentie die is opgenomen als productie 12.4 bij de dagvaarding. Onderdeel van deze correspondentie is een e-mail van [eiseres] aan de echtgenote van [gedaagde] van 11 februari 2015, waarin [eiseres] heeft toegezegd
“een opzetje te zullen maken van de kosten”voor het dimbaar maken van de door [gedaagde] bestelde armaturen. Op 16 september 2019 heeft [gedaagde] aan [eiseres] te kennen gegeven dat hij dit opzetje nooit heeft ontvangen. Het moet voor [gedaagde] op basis van de e-mail van [eiseres] van 11 februari 2015 echter duidelijk zijn geweest dat er een prijsverhoging zou volgen voor het dimbaar maken van de lampen. Op basis van artikel 7:755 BW heeft [eiseres] daarom recht op een prijsverhoging. Het volledige bedrag van factuur 238725 wordt gelet hierop toegewezen.
Factuur 238693 (productie 13.1 [eiseres] )
3.26.
Factuur 238693 heeft betrekking op herstelwerkzaamheden die [eiseres] heeft verricht naar aanleiding van werkzaamheden van een door [gedaagde] ingeschakelde hovenier. De werkzaamheden van deze hovenier hebben tot schade voor [gedaagde] geleid, die door [eiseres] is hersteld. [eiseres] vordert betaling van € 3.471,08 inclusief btw, ter vergoeding van de werkzaamheden die zij zelf heeft verricht en de kosten die zij heeft gemaakt voor het inschakelen van een onderaannemer.
3.27.
Deze werkzaamheden zijn niet aan te merken als meerwerk onder de overeenkomst, omdat het niet gaat om toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk. Wel betreft het kostenverhogende omstandigheden die niet aan de aannemer kunnen worden toegerekend. Artikel 7:753 lid 1 en 3 BW bepalen dat [eiseres] vanwege dergelijke omstandigheden een prijsverhoging kan vorderen, mits [eiseres] bij het bepalen van de prijs geen rekening heeft behoeven te houden met de kans op zulke omstandigheden en zij [gedaagde] zo spoedig mogelijk voor de noodzaak van een prijsverhoging heeft gewaarschuwd.
3.28.
Zoals blijkt uit de e-mailcorrespondentie die als productie 13.2 bij de dagvaarding is overgelegd, heeft [eiseres] op 30 juni 2014 aan [gedaagde] te kennen gegeven dat er een factuur van een onderaannemer ( [onderneming 3] ) in rekening zal worden gebracht aan [gedaagde] endat deze factuur € 1.100,00 exclusief btw bedraagt. Daarnaast heeft [eiseres] in deze mail aangegeven dat er “
een grote post”aan kosten gefactureerd zou worden ter zake werkzaamheden van [eiseres] zelf. Aangezien de door de hovenier aangerichte schade geen omstandigheid is waar [eiseres] bij het bepalen van de prijs rekening mee diende te houden en [gedaagde] is gewaarschuwd voor de noodzaak van een prijsverhoging, kan [eiseres] een prijsverhoging vorderen. Gelet hierop, zal het volledige bedrag van factuur 238693 worden toegewezen.
Factuur 238694 (productie 14.1 [eiseres] )
3.29.
Factuur 238694 ziet op de installatie van audio- en videoapparatuur en bedraagt
€ 7.419,72 inclusief btw. Uit de e-mailcorrespondentie die als productie 14.2 bij de dagvaarding is gevoegd, blijkt dat [gedaagde] dit gedeelte van de vordering op 16 september 2019 heeft erkend in een e-mail aan [eiseres] . Het bedrag van factuur 238694 wordt daarom toegewezen.
Factuur 238695 (productie 15.1 [eiseres] )
3.30.
Factuur 238695 ziet op twee extra afstandsbedieningen die [gedaagde] heeft besteld en bedraagt € 2.514,38 inclusief btw. [eiseres] heeft hiervoor ook programmeerwerkzaamheden verricht. Uit productie 15.2 bij de dagvaarding blijkt dat [eiseres] op 3 december 2015 per e-mail een prijsopgave heeft gedaan, waar [gedaagde] op
6 december 2015 mee heeft ingestemd. Er is dus door [gedaagde] vooraf ingestemd met deze meerkosten. Het bedrag van factuur 238695 wordt daarom toegewezen.
Factuur 238696
3.31.
[eiseres] heeft deze factuur gecrediteerd en vordert hiervan geen betaling. Deze factuur hoeft de rechtbank daarom niet te beoordelen.
Factuur 238697 (productie 16.1 [eiseres] )
3.32.
Deze factuur bedraagt € 3.426,78 inclusief btw en ziet op de afmontage van de schakelaars voor de domotica. [eiseres] stelt dat zij hierbij op verzoek van [gedaagde] gebruik heeft gemaakt van zowel gegraveerde als (tijdelijke) niet gegraveerde afdekplaatjes, in afwachting van de gegraveerde afdekplaatjes. De tijdelijke niet gegraveerde afdekplaatjes waren noodzakelijk, omdat [gedaagde] pas in een laat stadium heeft gekozen voor gegraveerde afdekplaatjes en deze niet meer op tijd geleverd konden worden. [gedaagde] heeft dit niet betwist. [eiseres] heeft een voorafgaande prijsopgave aan [gedaagde] gestuurd van de materiaalkosten die dit met zich mee zou brengen, zoals blijkt uit de e-mail van [eiseres] van 2 december 2015 (zie productie 16.2 bij de dagvaarding). [eiseres] kan daarom een prijsverhoging vorderen voor de gefactureerde materiaalkosten. Voor het gefactureerde arbeidsloon geldt het volgende. Hiervoor heeft [eiseres] geen voorafgaande prijsopgave gedaan. Maar [gedaagde] moet uit zichzelf hebben begrepen dat het gebruik van tijdelijke afdekplaatjes ertoe zou leiden dat [eiseres] meer arbeidsuren zou maken. Er moesten immers tweemaal afdekplaatjes gemonteerd worden, omdat de niet gegraveerde afdekplaatjes later werden vervangen door de beoogde gegraveerde afdekplaatjes. Ook voor het arbeidsloon kan [eiseres] dus een prijsverhoging vorderen op grond van artikel 7:755 BW. Het volledige bedrag van factuur 238697 zal gelet hierop worden toegewezen.
Facturen 238698, 238701 en 238704 (productie 17.1 [eiseres] )
3.33.
Deze facturen zien op respectievelijk uitbreiding van de KNX-installatie, uitbreiding van de intercominstallatie en afstandsbediening van de auto’s van [gedaagde] . De facturen komen overeen met de offertes die [eiseres] aan [gedaagde] heeft gedaan per e-mail op 10 december 2013, zoals blijkt uit productie 17.2 bij de dagvaarding. Factuur 238698 bedraagt € 16.194,80 inclusief btw. Uit de e-mailcorrespondentie die is overgelegd als productie 17.4 bij de dagvaarding blijkt dat [gedaagde] geen bezwaar heeft tegende offerte waar deze factuur op is gebaseerd, maar dat hij enkel een uitsplitsing van de kosten wenst. Bovendien heeft [eiseres] onder randnummer 52 van haar dagvaarding onweersproken gesteld dat deze werkzaamheden grotendeels (en noodzakelijkerwijs) zijn verricht als gevolg van de keuze van [gedaagde] om de in de overeenkomst voorziene binnenpost te integreren in het overige schakelmateriaal. Gelet hierop, concludeert de rechtbank dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven voor deze werkzaamheden en dat het hem duidelijk was dat die werkzaamheden extra kosten met zich mee zouden brengen (gelet op de vooraf toegestuurde offerte). Om deze redenen wordt het volledige bedrag van factuur 238698 toegewezen.
3.34.
Factuur 238701 bedraagt € 13.102,90 inclusief btw en factuur 238704 bedraagt
€ 3.037,71 inclusief btw. Uit de genoemde e-mailcorrespondentie blijkt dat [gedaagde] op
2 juni 2014 per e-mail aan [eiseres] kenbaar heeft gemaakt dat hij de bedragen van deze facturen te hoog vindt en dat hij hierover eerst met [eiseres] wenste te overleggen, alvorens [eiseres] zou overgaan tot het verrichten van deze werkzaamheden. Dat [eiseres] vervolgens deze werkzaamheden heeft verricht zonder dat dit overleg heeft plaatsgevonden, komt voor haar eigen rekening. Gelet op de inhoud van de e-mail van [gedaagde] lag het namelijk op de weg van [eiseres] om hier bij [gedaagde] op terug te komen en eerst overeenstemming te bereiken over de te verrichten werkzaamheden. Nu dit niet is gebeurd, is niet komen vast te staan dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven tot het verrichten van deze werkzaamheden. [gedaagde] hoeft daarom ook niet te betalen voor deze werkzaamheden. De facturen 238701 en 238704 worden afgewezen.
Factuur 238699 (productie 18.1 [eiseres] )
3.35.
Deze factuur bedraagt € 1.035,83 inclusief btw en ziet op de werkzaamheden die [eiseres] heeft verricht om een televisiesignaal te krijgen in de woning van [gedaagde] . Volgens [eiseres] was het hiervoor noodzakelijk om het televisiesignaal van een naastgelegen woning te vertakken naar de woning van [gedaagde] , omdat de telecomprovider niet tijdig voor een eigen aansluiting van [gedaagde] had gezorgd. [gedaagde] heeft [eiseres] verzocht om op deze manier tijdelijk voor een televisiesignaal te zorgen. Dit levert meerwerk op, omdat in de overeenkomst was voorzien dat de telecomprovider voor een eigen aansluiting zou zorgen en [eiseres] dus enkel de aansluiting binnenshuis hoefde te regelen. [eiseres] heeft hiervoor geen voorafgaande prijsopgave gestuurd aan [gedaagde] . Het moet voor [gedaagde] echter duidelijk zijn geweest dat deze werkzaamheden aanvullende kosten met zich mee zouden brengen, nu er bij het sluiten van de overeenkomst rekening mee was gehouden dat er in de woning al een televisiesignaal zou zijn. [eiseres] kan voor deze werkzaamheden daarom een prijsverhoging vorderen op grond van artikel 7:755 BW. Gelet hierop zal de rechtbank het bedrag van factuur 238699 toewijzen.
Factuur 238700
3.36.
[eiseres] heeft deze factuur gecrediteerd en vordert hiervan geen betaling. De rechtbank hoeft deze factuur daarom niet te behandelen.
Factuur 238702 (productie 19.1 [eiseres] )
3.37.
Deze factuur bedraagt € 440,44 inclusief btw en ziet op werkzaamheden die [eiseres] heeft verricht om de beveiligingscamera’s van [gedaagde] aan te sluiten op de meldkamer van een derde partij ( [onderneming 4] ). Deze aansluiting maakte geen onderdeel uit de van de (oorspronkelijke) overeenkomst. Uit de e-mailcorrespondentie van 9 februari 2016 die is opgenomen als productie 19.2 bij de dagvaarding, blijkt dat [onderneming 4] heeft voorgesteld om deze (aanvullende) werkzaamheden door [eiseres] te laten uitvoeren en dat [gedaagde] daarmee heeft ingestemd. [eiseres] heeft niet uitdrukkelijk gewaarschuwd dat dit meerkosten zou opleveren. Maar [gedaagde] moet zich ervan bewust zijn geweest dat [eiseres] arbeidskosten zou maken om de camera’s te programmeren. Op grond van artikel 7:755 BW mag [eiseres] voor deze werkzaamheden dus een prijsverhoging vorderen. Het bedrag van factuur 238702wordt gelet hierop toegewezen.
Facturen 238703, 238715 en 238716 (productie 20.1 [eiseres] )
3.38.
Deze facturen bedragen cumulatief in totaal € ‭12.232,37‬ inclusief btw en ‬zien op respectievelijk draadloze actoren voor de schemerlampen, beweegbare onderdelen zoals de televisielift en aansturing van de ledverlichting. ‬ [eiseres] stelt dat (ook) deze werkzaamheden een uitvloeisel zijn van de wijzigingen die [onderneming 1] heeft aangebracht in het project, zoals hiervoor besproken onder 3.19 en verder. [gedaagde] heeft dit niet weersproken, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van deze stelling. De rechtbank heeft hiervoor onder3.19 en verder uitgelegd waarom zij vindt dat deze werkzaamheden meerwerk betreffen waarvoor [eiseres] een prijsverhoging kan vorderen. Het totaalbedrag van de facturen 238703, 238715 en 238716 toegewezen.‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
Factuur 238705 (productie 21 [eiseres] )
3.39.
Deze factuur ziet op de aansturing van de verwarming. Volgens [eiseres] is in de overeenkomst uitgegaan van een verwarmingssysteem met 30 kleppen, terwijl [eiseres] uiteindelijk werkzaamheden heeft moeten verrichten aan een verwarmingssysteem met 57 kleppen. [eiseres] heeft deze factuur van € 7.771,83 inclusief btw gecrediteerd voor een bedrag van € 3.469,07 inclusief btw, waarna zij dus nog betaling vordert van € 4.302,76 inclusief btw.
3.40.
De rechtbank overweegt het volgende. [eiseres] heeft [gedaagde] niet gewaarschuwd voor de noodzaak van een prijsverhoging met betrekking tot deze werkzaamheden. [gedaagde] had ook niet uit zichzelf behoren te begrijpen dat deze werkzaamheden noodzakelijke meerkosten met zich mee zouden brengen. [eiseres] heeft hierover namelijk in het geheel niet gecorrespondeerd met [gedaagde] , terwijl het gaat om werkzaamheden die initieel binnen de reikwijdte van de overeenkomst vielen. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om aan [gedaagde] duidelijk te maken dat het verwarmingssysteem complexer was dan voorzien en dat [eiseres] hierdoor meer werk zou moeten verrichten. Nu [eiseres] dit niet heeft gedaan, kan zij niet op grond van artikel 7:755 BW een prijsverhoging vorderen. Dit gedeelte van de vordering wordt daarom afgewezen.
Factuur 238706 (productie 22.1 [eiseres] )
3.41.
Deze factuur bedraagt € 907,50 inclusief btw en ziet op het aanbrengen van een extra beveiligingscamera bij de garage. Uit productie 22.2 bij de dagvaarding blijkt dat [eiseres] op 2 december 2015 per e-mail een offerte aan [gedaagde] heeft gezonden voor deze werkzaamheden, waarin de prijs voor de camera is vermeld. Deze prijs is in overeenstemming met de factuur. Op dezelfde dag heeft [gedaagde] per e-mail ingestemd met deze offerte. De factuur bevat ook arbeidsloon. Hoewel hiervoor niet door [eiseres] is gewaarschuwd, had [gedaagde] uit zichzelf moeten begrijpen dat [eiseres] arbeidsuren zou maken om de camera te installeren en dat hier dus een prijsverhoging mee gemoeid zou zijn. Het volledige bedrag van factuur 238706 wordt daarom toegewezen.
Facturen 238707, 238709 en 238710 (productie 23.1 [eiseres] )
3.42.
Deze facturen zien op respectievelijk de telefonie, de router en het netwerk/de wifi. Factuur 238707 bedraagt € 2.635,38, factuur 238709 bedraagt € 1.869,45 en factuur
238710 bedraagt € 7.790,59 inclusief btw. Een deel van deze werkzaamheden is door [eiseres] geoffreerd en door [gedaagde] akkoord bevonden. Bovenop het geoffreerde bedrag vordert [eiseres] in totaal € 4.733,50 inclusief btw aan meerkosten. Deze meerkosten zien op materiaalkosten voor twee Cisco switches en arbeidsloon voor de plaatsing hiervan en een wifimeting.
3.43.
Uit productie 23.3 blijkt dat [gedaagde] de facturen 238707 en 238709 heeft erkend in zijn e-mail van 16 september 2019. Deze twee facturen zullen daarom worden toegewezen.
3.44.
Over de wifimeting, die wordt gefactureerd in factuur 238710, zijn partijen het echter niet eens geworden. Op 7 oktober 2015 heeft [gedaagde] per e-mail aan [eiseres] laten weten dat hij de wifimeting te duur vond (zie productie 23.2 bij dagvaarding). Daaruit valt af te leiden dat [gedaagde] deze wifimeting niet wilde. [gedaagde] heeft dus geen opdracht gegeven tot deze wifimeting, waardoor [eiseres] hiervoor ook geen prijsverhoging kan vorderen. Het bedrag van € 785,00 exclusief btw voor de wifimeting wordt daarom afgewezen.
3.45.
In voornoemde e-mail van 7 oktober 2015 heeft [gedaagde] aangegeven dat de offerte van [eiseres] verder akkoord is. Die offerte bevatte de Cisco switches die zijn gefactureerd in factuur 238710, inclusief een bedrag aan arbeidsloon. Dit gedeelte van factuur 238710, te weten € 4.733,50 exclusief btw, is daarom toewijsbaar. [eiseres] vordert echter in factuur 238710 naast het geoffreerde arbeidsloon van € 1.080,00 exclusief btw nog eens een bedrag aan arbeidsloon van € 3.091,00 exclusief btw voor “netwerk/wifi” en
€ 546,00 exclusief btw voor het plaatsen van de Cisco switches. Hiervoor heeft [eiseres] niet gewaarschuwd. [gedaagde] hoefde deze meerkosten niet uit zichzelf te begrijpen, omdat in de offerte waarin de Cisco switches werden aangeboden slechts een arbeidsloon van
€ 1.080,00 werd geoffreerd. [gedaagde] mocht erop vertrouwen dat [eiseres] voor deze prijs het netwerk in orde zou maken en de Cisco switches zou plaatsen. Het aanvullende arbeidsloon voor “netwerk/wifi” en het plaatsen van de Cisco switches wordt daarom afgewezen.
3.46.
Het verweer van [gedaagde] dat deze facturen niet door hem, maar door zijn B.V. moeten worden betaald, slaagt niet. [gedaagde] heeft immers in privé aan [eiseres] opdracht gegeven om de werkzaamheden te verrichten. De werkzaamheden vonden ook plaats aan de privéwoning van [gedaagde] . [gedaagde] is kortom de contractuele wederpartij van [eiseres] , ook ten aanzien van het meerwerk. Dat [gedaagde] achteraf heeft verzocht om bepaalde facturen naar zijn B.V. te sturen, maakt dit niet anders.
3.47.
In totaal wordt voor de facturen 238707, 238709 en 238710 daarom een bedrag van € 6.950,85 inclusief btw toegewezen. Dit betreft de volledige bedragen van factuur 238707 en 238709, alsmede een bedrag van € 2.446,02 voor factuur 238710.
Factuur 238708 (productie 24.1 [eiseres] )
3.48.
Deze factuur bedraagt € 6.384,32 inclusief btw en ziet op de werkzaamheden die [eiseres] heeft verricht aan de carport. De (oorspronkelijke) plannen waarop de overeenkomst is gebaseerd, voorzagen niet in de bouw van een carport. Dit is een uitvloeisel van de latere plannen van [onderneming 1] , zie hierover ook randnummer 3.19 en verder hiervoor. Uit productie 24.3 bij de dagvaarding blijkt dat [gedaagde] op 29 december 2014 per e-mail [eiseres] heeft verzocht om werkzaamheden te verrichten met betrekking tot de elektra rond de carport. [eiseres] heeft [gedaagde] niet gewaarschuwd voor de noodzaak van een prijsverhoging. Maar dat deze werkzaamheden tot een prijsverhoging zouden leiden, moet voor [gedaagde] duidelijk zijn geweest. Immers wijst [gedaagde] in zijn e-mail van 29 december 2014 zelf op de bouwtekeningen van [onderneming 1] “
waar alles op staat”. Dat duidt erop dat [gedaagde] zich bewust is geweest van de gewijzigde bouwplannen en de omvang hiervan. [eiseres] kan dus een prijsverhoging vorderen op grond van artikel 7:755 BW. Het bedrag van factuur 238708wordt gelet hierop toegewezen.
Facturen 238711 en 238724 (productie 25.1 [eiseres] )
3.49.
Deze facturen bedragen respectievelijk € 3.410,99 en € 1.392,71 inclusief btw en zien op de zonwering. Hiervoor heeft [eiseres] op 14 september 2015 een offerte uitgebracht, waarin een bedrag van € 2.752,00 exclusief btw is geoffreerd
“om op alle benodigde plekken de zonwering aan te sturen via KNX”. Daaruit mocht [gedaagde] afleiden dat het genoemde bedrag, dat nagenoeg overeenkomt met het bedrag van factuur 238711, een totaalbedrag betrof voor de werkzaamheden die [eiseres] hier factureert. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven tot het verrichten van meerwerk ten opzichte van de offerte. [eiseres] kan daarom geen aanspraak maken op een bedrag dat hoger is dan de vooraf overeengekomen prijs. Dit betekent dat alleen factuur 238711 toegewezen wordt, omdat het bedrag van deze factuur nagenoeg overeenstemt met de offerte. Factuur 238724 hoeft [gedaagde] dus niet te betalen. De rechtbank wijst voor deze facturen daarom een bedrag toe van in totaal € 3.410,99 inclusief btw. Voor het overige worden deze facturen afgewezen.
Factuur 238712 (productie 26.1 [eiseres] )
3.50.
Deze factuur ziet op de levering en montage van een Honeywell draadloze gong en bedraagt € 1.182,41 inclusief btw. [eiseres] stelt dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven tot deze werkzaamheden als aanvulling op de beveiligingsinstallatie en ondersteuning van het belsignaal. [gedaagde] heeft dit niet betwist. [eiseres] heeft niet gewaarschuwd voor de noodzaak van een prijsverhoging. Aangezien [gedaagde] aan [eiseres] opdracht heeft gegeven om een product te leveren waar de overeenkomst in het geheel niet in voorziet, moet het voor [gedaagde] echter duidelijk zijn geweest dat dit tot noodzakelijke meerkosten zou leiden. [eiseres] kan hiervoor dus een prijsverhoging vorderen op grond van artikel 7:755 BW. Gelet hierop, zal de rechtbank het volledige bedrag van factuur 238712 toewijzen.
Factuur 238713 (productie 27.1 [eiseres] )
3.51.
Deze factuur bedraagt € 732,05 inclusief btw en ziet op de tv-lift en de aansturing hiervan. Uit productie 27.2 bij de dagvaarding blijkt dat [eiseres] het benodigde materiaal op 21 december 2015 heeft geoffreerd voor een bedrag van € 265,00 exclusief btw. Uit dezelfde productie blijkt dat [gedaagde] hiermee heeft ingestemd op 21 december 2015. De materiaalkosten zijn daarmee toewijsbaar. [eiseres] vordert daarnaast betaling van vier uur arbeid. [eiseres] heeft op dit punt niet gewaarschuwd voor de noodzaak van een prijsverhoging. Maar [gedaagde] had uit zichzelf moeten begrijpen dat de opdracht aan [eiseres] voor de tv-lift gepaard zou gaan met installatiekosten. [eiseres] kan daarom ook voor de arbeidskosten een prijsverhoging vorderen. Het volledige bedrag van factuur 238713wordt daarom toegewezen.
Factuur 238714
3.52.
[eiseres] heeft deze factuur gecrediteerd en vordert hiervan geen betaling. De rechtbank hoeft deze factuur daarom niet te beoordelen.
Factuur 238717 (productie 28 [eiseres] )
3.53.
Deze factuur bedraagt € 816,75 inclusief btw en ziet op werkzaamheden die [eiseres] heeft verricht om een storing te verhelpen aan de detectielus van een versterker. [eiseres] stelt dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven voor deze werkzaamheden. Dat is door [gedaagde] niet betwist. Er is echter niet gesteld of gebleken dat [eiseres] heeft gewaarschuwd voor de noodzaak van een prijsverhoging of dat de tenzij-clausule van artikel 7:755 BW van toepassing is. Deze factuur wordt daarom afgewezen.
Facturen 238718 en 238726 (productie 29.1 [eiseres] )
3.54.
Deze facturen bedragen respectievelijk € 3.878,05 en € 4.898,88 inclusief btw en zien op werkzaamheden van [eiseres] aan het draaiplateau in de garage. Factuur 238718 ziet specifiek op het realiseren van de aansturing van de draaischijf, zodat deze over alle door [gedaagde] gewenste functionaliteiten beschikt. [eiseres] stelt dat [gedaagde] hiertoe opdracht heeft gegeven en dat deze werkzaamheden niet onder de overeenkomst vallen. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] deze werkzaamheden pas na het sluiten van de overeenkomst aan [eiseres] opgedragen, omdat het door een derde partij te realiseren draaiplateau niet aan alle eisen van [gedaagde] bleek te voldoen. [gedaagde] heeft dit niet betwist, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid hiervan. [eiseres] heeft geen voorafgaande prijsopgave verstrekt voor deze werkzaamheden. [gedaagde] moet echter uit zichzelf hebben begrepen dat dit werk noodzakelijkerwijs tot meerkosten zou leiden, nu het werkzaamheden betreft waarvan het bij het sluiten van de overeenkomst niet de bedoeling was dat deze door [eiseres] uitgevoerd zouden worden. [eiseres] kan dus aanspraak maken op een prijsverhoging.
3.55.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij de factuur voor de draaischijf niet hoeft te betalen, omdat niet hij maar de B.V. van zijn vader opdrachtgever is. Uit de e-mailcorrespondentie die als producties 29.3–29.5 bij de dagvaarding is gevoegd, blijkt dat tussen [eiseres] en [gedaagde] (en niet: zijn vader) contact heeft plaatsgevonden over het realiseren van de draaischijf. Daarbij komt dat de draaischijf onderdeel was van de verbouwing van de woning van [gedaagde] , waarover [eiseres] een overeenkomst heeft gesloten met [gedaagde] . Onder die omstandigheden, mocht [eiseres] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat [gedaagde] zelf opdracht gaf tot het meerwerk, net als bij alle andere opdrachten tot meerwerk. De enkele opmerking van [gedaagde] dat zijn vader contact met [eiseres] zal opnemen om een en ander af te stemmen (zie de e-mail van [gedaagde] van 26 mei 2015), maakt dit niet anders. Er is ook niet gebleken van andere omstandigheden die erop wijzen dat de door [gedaagde] genoemde B.V. de opdrachtgever zou zijn. Dit betoog van [gedaagde] slaagt dus niet, wat betekent dat [gedaagde] zelf heeft te gelden als opdrachtgever.
3.56.
De conclusie is dat het volledige bedrag van factuur 238718 wordt toegewezen.
3.57.
Factuur 238726 ziet op herstelwerkzaamheden die [eiseres] heeft verricht aan het draaiplateau naar aanleiding van waterschade. Vast staat dat [gedaagde] hiertoe opdracht heeft gegeven nadat het werk door [eiseres] reeds was opgeleverd. Deze werkzaamheden kunnen daarom niet worden aangemerkt als meerwerk in de zin van artikel 7:755 BW. De opdracht tot het verrichten van deze werkzaamheden moet worden aangemerkt als een zelfstandige, nieuwe overeenkomst tussen [gedaagde] en [eiseres] . De rechtbank vindt het gefactureerde bedrag een redelijke prijs (ook hiervoor geldt wat in randnummer 3.10 en 3.11 in algemene zin is opgemerkt voor het meerwerk waarbij geen prijs vooraf is afgesproken). Het volledige bedrag van factuur 238726 wordt daarom toegewezen.
Factuur 238719 (productie 30 [eiseres] )
3.58.
Deze factuur bedraagt € 440,44 inclusief btw en ziet op werkzaamheden die [eiseres] heeft verricht om de homeserver aan te passen, zodat het menu voor gasten ook te begrijpen is. [eiseres] heeft op dit punt niet gewaarschuwd voor de noodzaak van een prijsverhoging. [gedaagde] behoorde deze noodzaak ook niet uit zichzelf te begrijpen, aangezien de homeserver zelf kennelijk onderdeel uitmaakte van de overeenkomst. Voor [gedaagde] was het dus niet zonder meer duidelijk dat deze aanpassingen door [eiseres] als meerwerk zouden worden aangemerkt. [eiseres] kan op dit punt dus geen prijsverhoging vorderen op grond van artikel 7:755 BW. Factuur 238719 wordt daarom afgewezen.
Factuur 238720 (productie 31.1 [eiseres] )
3.59.
Deze factuur bedraagt € 6.593,98 en ziet op door [eiseres] gesteld meerwerk met betrekking tot de beveiliging. Vast staat dat de beveiligingsinstallatie zelf onderdeel uitmaakt van de overeenkomst en dus is inbegrepen in de vaste aanneemsom (zie productie 1 bij dagvaarding, onderdeel “Inbraakbeveiliging installatie”). [eiseres] heeft deze factuur onderbouwd middels een e-mailbericht van [gedaagde] van 12 april 2018 (zie productie 31.2 bij de dagvaarding), waarin [gedaagde] een opsomming heeft gegeven van problemen die hij ervaart met de beveiligingsinstallatie die [eiseres] heeft geïnstalleerd. In tegenstelling tot wat [eiseres] stelt, valt hieruit geen opdracht tot meerwerk af te leiden. Uit deze e-mail blijkt juist dat [gedaagde] (nog) niet geheel tevreden was over de door [eiseres] opgeleverde beveiligingsinstallatie en dat hij [eiseres] heeft verzocht om ervoor te zorgen dat de installatie werkt zoals bij het sluiten van de overeenkomst werd beoogd. Omdat [eiseres] op grond van de overeenkomst gehouden was om een deugdelijke beveiligingsinstallatie te realiseren, kunnen deze werkzaamheden niet worden aangemerkt als meerwerk. Factuur 238720 wordt daarom afgewezen.
Factuur 238721 (productie 32.1 [eiseres] )
3.60.
Deze factuur bedraagt € 6.215,60 inclusief btw en ziet op door [eiseres] gesteld meerwerk aan de verwarmings- en klimaatbeheersingsinstallatie. Op pagina 29 van de overeenkomst (zie productie 1 bij dagvaarding) is bepaald dat [eiseres] aansturing zal regelen voor een verwarmingsinstallatie die bestaat uit een vloerverwarming in combinatie met convectoren. [eiseres] heeft op dit punt in de overeenkomst vier verwarmingsactoren met 6 groepen, 30 kleppen van 230 volt en een niet gespecificeerde hoeveelheid arbeid geoffreerd. [eiseres] heeft in punt 90 van de dagvaarding aangegeven dat de in factuur 238721 genoemde viervoudige actoren en bijbehorende arbeid zien op het aansturen van de convectoren. Nu in de overeenkomst is bepaald dat de aansturing van de convectoren onder de overeengekomen werkzaamheden valt, is in zoverre geen sprake van meerwerk. Voor de door [eiseres] verrichte werkzaamheden aan de verwarmingsinstallatie en de aansturing van de convectoren geldt het volgende. [eiseres] heeft een 230 volt relais met binaire ingang geplaatst en geprogrammeerd om een probleem met de verwarmingsinstallatie te verhelpen. De aansturing van de verwarming, inclusief 230 volt relais, maakte deel uit van de overeenkomst. [eiseres] heeft niet aan [gedaagde] kenbaar gemaakt dat zij deze werkzaamheden als gevolg van de storing aanmerkte als meerwerk. Omdat [gedaagde] niet zonder meer kon begrijpen dat deze werkzaamheden niet onder de overeenkomst vielen, kan ook niet gezegd worden dat [gedaagde] uit zichzelf moest begrijpen dat dit tot een prijsverhoging zou leiden. De in de factuur genoemde posten “relais 230v + voet”, “binaire ingang”, “analoge actor 4 voudig”, “arbeid installatie”, “arbeid programmeren KNX” en “arbeid programmeren homeserver” worden daarom afgewezen.
3.61.
Verder stelt [eiseres] dat zij meerwerk heeft verricht naar aanleiding van de wijzigingen van [onderneming 1] . Zoals onder 3.19en verder werd overwogen, leveren de werkzaamheden die [eiseres] heeft moeten verrichten als gevolg van de wijzigingen van [onderneming 1] inderdaad meerwerk op, waarvoor [eiseres] een prijsverhoging mag vorderen op grond van artikel 7:755 BW. [eiseres] heeft onweersproken gesteld dat zij in verband met deze wijzigingen een schakelactor in de badkamer van het gastenverblijf heeft geplaatst. De rechtbank wijst de kosten van deze schakelactor (€ 89,00 exclusief btw) daarom toe, inclusief één uur arbeid aan installatie (€ 45,00 exclusief btw) en één uur arbeid aan programmeren (€ 85,00 exclusief btw). De rechtbank schat dat [eiseres] de schakelactor binnen die tijd heeft moeten kunnen installeren en programmeren. Met betrekking tot factuur 238721 wordt daarom een bedrag van € 264,99 inclusief btw toegewezen. Voor het overige wordt deze factuur afgewezen.
Factuur 238722 (productie 33.1 [eiseres] )
3.62.
Deze factuur bedraagt € 205,70 inclusief btw en ziet op de verlichting van de afzuigkap. Uit productie 33.2 bij de dagvaarding blijkt dat [gedaagde] op 6 oktober 2016 aan [eiseres] opdracht heeft gegeven om deze werkzaamheden te verrichten. Daaraan voorafgaand heeft [eiseres] per e-mail aan [gedaagde] laten weten dat dit
“wel een klusje”zou worden. Hoewel [eiseres] niet expliciet heeft gewaarschuwd voor een prijsverhoging, had het [gedaagde] op basis van de e-mailcorrespondentie duidelijk moeten zijn dat het om meerwerk ging dat extra kosten met zich zou meebrengen. Het gaat hier immers om van de overeenkomst losstaande werkzaamheden die pas in een (veel) later stadium aan bod zijn gekomen. [eiseres] mag daarom op dit punt een prijsverhoging vorderen. Het volledige bedrag van factuur 238722wordt gelet hierop toegewezen.
Factuur 238723 (productie 34.1 [eiseres] )
3.63.
Deze factuur bedraagt € 1.473,78 inclusief btw en ziet op de koppeling van de sproei-installatie aan de inbraakbeveiliging. De opdracht tot het verrichten van deze werkzaamheden is op 16 april 2015 per e-mail gegeven door de echtgenote van [gedaagde] , zoals blijkt uit productie 34.2 bij de dagvaarding. In deze e-mail is [eiseres] verzocht om de beveiligingsinstallatie te koppelen aan de verlichting en de watersproeiers. Vast staat dat de beveiligingsinstallatie onderdeel uitmaakte van de overeenkomst, zoals hiervoor is overwogen onder 3.26. [eiseres] heeft niet gereageerd op het verzoek van de echtgenote van [gedaagde] . [eiseres] heeft dus niet aan [gedaagde] kenbaar gemaakt dat zij deze werkzaamheden zou gaan verrichten en dat dit tot een prijsverhoging zou leiden. [gedaagde] hoefde niet uit zichzelf te begrijpen dat deze werkzaamheden tot een prijsverhoging zouden leiden, aangezien het enkel ging om de softwarematige koppeling van de al gerealiseerde installaties die binnen het bestek van de overeenkomst vielen. [eiseres] heeft daarom geen recht op een prijsverhoging. Deze factuur wordt afgewezen.
Conclusie facturen
3.64.
Gelet op het voorgaande worden de volgende bedragen (inclusief btw) toegewezen:
- factuur 238688 € 8.452,85
- factuur 238690 30.723,59
- factuur 238691 23.528,16
- factuur 238692 18.100,79
- factuur 238725 3.758,26
- factuur 238693 3.471,08
- factuur 238694 7.419,72
- factuur 238695 2.514,38
- factuur 238697 3.426,78
- factuur 238698 16.194,80
- factuur 238699 1.035,83
- factuur 238702 440,44
- factuur 238703 2.822,20
- factuur 238715 3.976,06
- factuur 238716 5.434,11
- factuur 238706 907,50
- factuur 238707 2.635,38
- factuur 238709 1.869,45
- factuur 238710 2.446,02
- factuur 238708 6.384,32
- factuur 238711 3.410,99
- factuur 238712 1.182,41
- factuur 238713 732,05
- factuur 238718 3.878,05
- factuur 238726 4.898,88
- factuur 238721 264,99
- factuur 238722 205,70 +
Totaal € 160.114,79
De wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten
3.65.
In totaal wordt de vordering van [eiseres] dus voor een bedrag van € 160.114,79 inclusief btw toegewezen. Dit betreft de hoofdsom. [eiseres] vordert daarover de wettelijke rente vanaf 3 of 4 juli 2019. Artikel 6:119 lid 1 BW bepaalt dat de schuldenaar de wettelijke rente is verschuldigd vanaf de datum dat hij in verzuim verkeert. Aangezien de facturen gedateerd zijn op 19 juni 2019 en een betalingstermijn van 14 dagen is overeengekomen, was de vervaldatum van de facturen 3 juli 2019. [gedaagde] verkeert daarom in verzuim sinds 4 juli 2019. [gedaagde] is vanaf die datum de wettelijke rente verschuldigd.‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
3.66.
[eiseres] vordert daarnaast vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Die vordering wijst de rechtbank af. [gedaagde] is aan te merken als een consument in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW. Dit betekent dat [eiseres] alleen aanspraak kan maken op buitengerechtelijke incassokosten, indien sprake is van een schriftelijke aanmaning die voldoet aan de vereisten van 6:96 lid 6 BW (de zogenaamde ‘veertiendagenbrief’). [eiseres] heeft niet gesteld dat een dergelijke brief is verstuurd. [eiseres] heeft als productie 8 wel een aanmaning overgelegd, maar die voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen (waarover Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704). In de aanmaning wordt namelijk een termijn aangezegd van 13 dagen na dagtekening van de brief. Vereist is echter de aanzegging van een betalingstermijn van 14 dagen ingaande de dag na ontvangst van de aanmaning.
De proceskosten
3.67.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [eiseres] worden op basis van het toegewezen bedrag begroot op:
- explootkosten € 89,44
- griffierecht 4.200,00
- salaris advocaat
3.540,00(2,0 punten × tarief € 1.770,00)
Totaal € 7.829,44
4. De beoordeling in reconventie
4.1.
In reconventie gaat het om de vraag of [eiseres] de kosten moet vergoeden die [gedaagde] heeft gemaakt voor werkzaamheden aan de apparatuur die [eiseres] heeft opgeleverd en voor het verkrijgen van de toegangscodes tot deze apparatuur. De rechtbank oordeelt dat [eiseres] deze kosten niet hoeft te vergoeden. Hierna wordt dit oordeel uitgelegd.
De standpunten van partijen
4.2.
[gedaagde] stelt dat [eiseres] op twee punten toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst. Ten eerste heeft [eiseres] bepaalde werkzaamheden niet goed uitgevoerd, waardoor een deel van de opgeleverde installaties niet goed werkte. Ten tweede heeft [eiseres] ten onrechte de toegangscodes tot de installaties niet aan [gedaagde] verstrekt, waardoor [gedaagde] niet volledig gebruik kon maken van deze installaties. [gedaagde] heeft [eiseres] op 1 oktober 2020 in gebreke gesteld met betrekking tot het niet verstrekken van de toegangscodes (productie 36 bij de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie). Ook na deze ingebrekestelling heeft [gedaagde] de toegangscodes niet verstrekt. [gedaagde] heeft schade geleden, omdat hij kosten heeft moeten maken om de tekortkomingen te laten herstellen door twee andere aannemers. Volgens [gedaagde] bedragen deze kosten in totaal € 29.292,46 en moet [eiseres] dit bedrag vergoeden.
4.3.
[eiseres] betwist dat zij (een deel van) haar werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd. [eiseres] stelt dat zij per e-mail op 14 augustus 2018 aan [gedaagde] kenbaar heeft gemaakt dat de laatste punten van de
“to do-lijst”zijn afgerond (zie productie 6 bij dagvaarding). [gedaagde] heeft niet geklaagd over de prestaties van [eiseres] en haar ook niet in gebreke gesteld op dit punt. Met betrekking tot het verstrekken van de toegangscodes stelt [eiseres] haar verplichting hiertoe te hebben opgeschort op 20 april 2020 (zie productie 8 bij dagvaarding). [eiseres] was hiertoe gerechtigd, omdat [gedaagde] in verzuim verkeerde ter zake zijn betalingsverplichting.
De beoordeling door de rechtbank
4.4.
Met betrekking tot de door [gedaagde] gestelde ondeugdelijke uitvoering van de werkzaamheden door [eiseres] overweegt de rechtbank het volgende. Niet gesteld of gebleken is dat nakoming door [eiseres] (in de vorm van het alsnog deugdelijk verrichten van de werkzaamheden) blijvend onmogelijk was op het moment dat [gedaagde] besloot om een derde partij in te schakelen. Dat betekent dat [eiseres] op grond van artikel 6:74 lid 2 BW pas schadeplichtig is vanaf het moment dat zij in verzuim verkeert. Dat [eiseres] op dit punt in verzuim verkeert, is niet gesteld of gebleken. Of [eiseres] haar werkzaamheden wel of niet deugdelijk heeft uitgevoerd, kan daarom in het midden blijven. [eiseres] hoeft dus niet de kosten te vergoeden die [gedaagde] heeft gemaakt voor het herstellen van de installaties die [eiseres] heeft opgeleverd.
4.5.
Met betrekking tot het niet verstrekken van de toegangscodes staat vast dat op [eiseres] de verplichting rustte om deze codes aan [gedaagde] te verstrekken en dat [eiseres] dit niet heeft gedaan. [gedaagde] heeft [eiseres] op dit punt op 1 oktober 2020 in gebreke gesteld, zoals blijkt uit productie 36 bij de conclusie van antwoord. Vast staat dat [eiseres] ook na deze ingebrekestelling de toegangscodes niet heeft verstrekt. Of [eiseres] hiermee in verzuim is geraakt, hangt af van de vraag of haar beroep op opschorting slaagt. Indien [eiseres] zich kan beroepen op opschorting, is zij namelijk niet in verzuim geraakt en hoeft zij dus ook niet de schade van [gedaagde] te vergoeden.
4.6.
De rechtbank overweegt het volgende. Zoals hiervoor bij de beoordeling in conventie is overwogen, heeft [gedaagde] een betalingsverplichting jegens [eiseres] uit hoofde van de overeenkomst. Deze verbintenis van [gedaagde] staat tegenover de verbintenis van [eiseres] om de toegangscodes te verstrekken, aangezien beide verbintenissen voortvloeien uit dezelfde overeenkomst. [gedaagde] heeft zijn betalingsverplichting niet (volledig) voldaan. Vast staat dat dit op 20 april 2020 ook al het geval was, aangezien de facturen van [eiseres] zijn vervallen op 3 juli 2019. Omdat [gedaagde] haar verbintenis tot betaling niet nakwam, mocht [eiseres] op 20 april 2020 haar daartegenover staande verbintenis tot het verstrekken van de toegangscodes opschorten. De omvang van de niet nagekomen betalingsverplichting rechtvaardigt deze opschorting ook. Omdat [eiseres] haar verplichting om de toegangscodes te verstrekken dus terecht heeft opgeschort, is zij ook op dit punt niet in verzuim geraakt. [eiseres] hoeft daarom niet de kosten te vergoeden die [gedaagde] heeft gemaakt doordat [eiseres] deze codes niet heeft verstrekt. De vordering van [gedaagde] wordt afgewezen.
De proceskosten
4.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 721,00 aan salaris advocaat (2 x 0,5 punten x tarief € 721,00).

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van
€ ‭160.114,79, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 4 juli 2019 tot de dag van volledige betaling;‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op vandaag begroot op € 7.829,44;
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op vandaag begroot op € 721,00;
5.7.
verklaart dit vonnis in reconventie voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. ter Meulen en in het openbaar uitgesproken door
mr. J.K.J. van den Boom op 7 september 2022.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 1 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:989, r.o. 3.1.3.
2.Zie Hoge Raad 1 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:989, r.o. 3.2.3.