ECLI:NL:RBMNE:2022:3581

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
7 september 2022
Zaaknummer
16/085025-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes; verwerping beroep op noodweer en noodweerexces

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 september 2022 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte heeft op 26 maart 2021 in [plaats] het slachtoffer met een mes in de buik gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een perforatie van de dikke darm. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep op noodweer en noodweerexces van de verdachte niet slaagde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, aangezien zij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat haar handelen zou leiden tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 5.558,95, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoeding aan de benadeelde partij te betalen, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/085025-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [woonplaats 1] ,
gedetineerd te P.I. [verblijfplaats] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: verdachte.
Verdachte wordt bijgestaan door mr. M.C. Coster, advocaat te Laren.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 24 augustus 2022. Daarbij zijn verdachte en haar raadsvrouw verschenen.
De officier van justitie, mr. E. Wiersma, de verdediging en mr. F. ten Berghe, advocaat van de benadeelde partij [slachtoffer] , hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
zij op of omstreeks 26 maart 2021 te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in de dikke darm en/of in de (rechterzijde van de) buik, althans in het bovenlichaam, heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
zij op of omstreeks 26 maart 2021 te [plaats] , althans in Nederland, aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder meer) een geperforeerde dikke darm en/of een (diepe) steekwond en/of een snijwond en/of letsel waarvoor meerdere hechtingen nodig waren om de wond te dichten en/of een of meerdere blijvende littekens op de buik, althans het bovenlichaam, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in de dikke darm en/of in de (rechterzijde van de) buik, althans in het bovenlichaam, te steken/ te snijden;
meer subsidiair:
zij op of omstreeks 26 maart 2021 te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in de dikke darm en/of in de (rechterzijde van de) buik, althans in het bovenlichaam, heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4.
De waardering van het bewijs [1]
De rechtbank gaat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft aangifte gedaan van een poging tot doodslag, gepleegd door verdachte op 26 maart 2021 in of nabij de woning van [slachtoffer] , gelegen aan de [adres 2] te [woonplaats 2] . [2]
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat zij [slachtoffer] op 26 maart 2021 te [plaats] met een mes onderhands heeft gestoken. Tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak heeft verdachte ook tegenover de rechtbank verklaard [slachtoffer] met een mes te hebben gestoken. [3]
Getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) heeft, onder meer, verklaard dat zij op 26 maart 2021 aan de [straat] te [plaats] een vrouw [de rechtbank begrijpt: verdachte] op de stoeprand ter hoogte van het portiek zag zitten. Volgens [getuige] waren de mond, het shirt en de benen van deze vrouw bebloed. [getuige] heeft verder verklaard dat zij tussen de benen van de vrouw op straat een mes zag liggen. Op het mes zaten wat bloedspetters, maar het mes zag er niet gebruikt uit. [getuige] dacht dat de spetters bloed op het mes van de vrouw zelf waren. Het mes had een snijvlak van circa 8 à 10 centimeter en een breedte van 2 centimeter. Toen [getuige] aan de vrouw vroeg of zij de politie voor haar moest bellen, hoorde zij de vrouw zeggen dat zij dit moest doen. Toen [getuige] 112 belde hoorde zij de vrouw diverse malen zeggen “Hij heeft mij voor het leven verminkt.” [4] [getuige] hoorde de vrouw steeds harder roepen, terwijl zij aan het bellen was. Vervolgens zag [getuige] dat de vrouw opstond en met het mes en haar telefoon naar het portiek liep. [getuige] zag de vrouw met de beide handen, inclusief telefoon en mes, op de portiekdeur slaan en zag haar op de deurbel drukken.
Kort hierop zag [getuige] de deur van het portiek opengaan en zij zag dat de vrouw hard het portiek in rende. Kort hierop, toen [getuige] nog met 112 aan het bellen was, zag [getuige] een man [de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ] naar buiten uit hetzelfde portiek komen lopen. Zij zag de man met zijn handen op zijn buik lopen en zij zag op dat moment bloed aan de handen van de man. Zij hoorde de man zeggen: “Zij heeft mij gestoken.” Kort hierop zag [getuige] de eerder genoemde vrouw ook naar buiten komen lopen. [5]
Op 26 maart 2021 om 20:30 uur heeft M.J. Hondius (hierna: Hondius), forensisch arts, een letselonderzoek bij [slachtoffer] uitgevoerd. Uit de informatie die zij van de arts-assistent chirurgie/traumatologie UMCU heeft ontvangen blijkt dat [slachtoffer] op de spoedeisende hulp is binnengebracht met een steekwond aan de rechterkant van de buik en dat door deze wond een stuk darm naar buiten kwam. Er heeft een spoedlaparotomie (chirurgisch openen van de buik) ter inspectie van de buikholte plaatsgevonden. Daarbij werd een perforatie van de dikke darm vastgesteld ter grootte van ongeveer 1,5 centimeter. Herstel van de dikke darm heeft plaatsgevonden door overhechten en herstel van de steekwond middels hechtingen. [6]
Hondius heeft het letsel van [slachtoffer] beoordeeld als ernstig. Zij heeft tijdens het letselonderzoek het volgende uitwending letsel waargenomen bij [slachtoffer] : een chirurgisch met vier hechtingen herstelde steekwond op de buik. Daarnaast heeft zij letsel gezien dat passend is door medisch handelen, namelijk een operatiewond in de lengterichting op het midden van de buik, passend bij een zogeheten mediane laparotomie. [7] Volledigheidshalve wordt door Hondius opgemerkt dat scherp trauma ter hoogte van de buikregio steeds als potentieel levensbedreigend moet worden aangezien, omwille van de vitale structuren aldaar. Gezien de plaats van de steekwond hadden ook onder andere de rechternier en de grote bloedvaten van de buik geraakt kunnen worden, hetgeen onder andere had kunnen leiden tot dodelijke bloedingen en ernstige orgaanbeschadiging. [8]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde, omdat volgens haar niet bewezen kan worden dat sprake was van een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij [slachtoffer] .
Het oordeel van de rechtbank
Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte willens en wetens heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven, met andere woorden dat zij vol opzet had op de dood van [slachtoffer] .
De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte wel voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer] , nu verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door haar handelen zou komen te overlijden.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan een zodanige kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt dat verdachte met een mes, met een lemmet van minstens 8 centimeter, [slachtoffer] in de rechterkant van zijn buik heeft gestoken. Dat verdachte daarbij met kracht het mes in de buik van [slachtoffer] heeft gestoken, leidt de rechtbank af uit het feit dat een stuk van de darm van [slachtoffer] uit zijn buik stak en uit het feit dat sprake was van een perforatie van de dikke darm. De rechtbank heeft niet de overtuiging dat verdachte vaker dan één keer heeft gestoken.
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de buik vitale structuren bevinden. Daarnaast blijkt uit de letselrapportage dat gezien de plaats van de steekwond ook de rechternier en de grote bloedvaten in de buik van [slachtoffer] geraakt hadden kunnen worden, wat onder meer tot een dodelijke bloeding had kunnen leiden. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat de kans dat [slachtoffer] als gevolg van de krachtige messteek in zijn buik zou komen te overlijden aanmerkelijk was.
Het met kracht met een mes, met een lemmet van minstens 8 centimeter, steken in de buik van [slachtoffer] is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op de dood van [slachtoffer] , dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is niet gebleken.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven, door hem met een mes in zijn buik te steken.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
-
op 26 maart 2021 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] eenmaal met kracht met een mes in de dikke darm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, zodat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Immers, toen verdachte haar spullen wilde pakken bij de voordeur van de woning, stond [slachtoffer] in de deuropening op haar te wachten. Daar ontstond opnieuw een worsteling, waarbij verdachte is geduwd en geslagen en [slachtoffer] haar op enig moment bij de keel greep. Op dat moment was sprake van een noodweersituatie. Verdachte zag geen andere uitweg dan zich te verdedigen en zij heeft [slachtoffer] toen gestoken. Haar handelen dient te worden aangemerkt als verdediging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat op het moment van steken door verdachte geen sprake meer was van een noodweersituatie, zodat het beroep om die reden niet kan slagen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt bij de beoordeling van het door de verdediging gedane beroep op noodweer het volgende tot uitgangspunt.
Als door of namens verdachte een beroep op noodweer is gedaan, moet de rechter (i) de feitelijke grondslag van dat beroep onderzoeken, (ii) beoordelen of aan voorwaarden voor aanvaarding van het verweer is voldaan en (iii) een gemotiveerde beslissing geven op het verweer. Bij het onderzoek naar de feitelijke grondslag van het beroep kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens verdachte aangevoerde argumenten. De last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag mag echter niet uitsluitend op verdachte worden gelegd. (…) Voor aanvaarding van een beroep is onder meer vereist dat de rechter de feitelijke grondslag ervan aannemelijk acht. Voor vaststelling van de feiten en omstandigheden waarop dat beroep steunt, geldt (anders dan voor beslissing over bewezenverklaring) niet als maatstaf dat deze feiten en omstandigheden zich ‘buiten redelijke twijfel’ hebben voorgedaan. Bij de beoordeling van feitelijke grondslag van een beroep op noodweer gaat het er slechts om dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens verdachte is aangevoerd en in het licht van verhandelde ter terecht zitting, voldoende aannemelijk is geworden. Aan het oordeel dat de gestelde feitelijke grondslag voldoende aannemelijk is geworden, staat enige onzekerheid over de precieze feitelijke toedracht niet in de weg. Wanneer de rechter de feitelijke toedracht van het beroep niet aannemelijk geworden acht, verwerpt hij het beroep. Ook wanneer hij oordeelt dat de door hem aannemelijk geachte feitelijke toedracht het beroep niet kan doen slagen omdat niet aan de voorwaarden voor aanvaarding van dat beroep is voldaan, verwerpt hij het beroep. De rechter kan overigens onderzoek naar de feitelijke grondslag van het beroep achterwege laten, als hij tot het oordeel komt dat (veronderstellenderwijs uitgaand van aannemelijkheid van de gestelde feitelijke toedracht) het beroep niet kan slagen. Wel moet uit de uitspraak volgen op welke grond de verwerping berust. [9]
Voorts is voor een geslaagd beroep op noodweer vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van iemands eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Verdediging hiertegen moet noodzakelijk en geboden zijn door de omstandigheden.
De rechtbank overweegt op basis van het dossier als volgt. Uit de verklaring van [getuige] en de in de woning aangetroffen DNA-sporen leidt de rechtbank af dat zich voorafgaand aan het steken door verdachte in de woning een ruzie tussen verdachte en [slachtoffer] heeft voorgedaan. [slachtoffer] heeft verdachte bij die ruzie tenminste één klap op haar lip gegeven, waardoor een bloedende wond aan haar lip is ontstaan. Daarnaast heeft verdachte op enig moment een mes uit de keuken gepakt en heeft zij de woning van [slachtoffer] verlaten. Verdachte is toen voor de ingang van het portiek op de stoep gaan zitten en zij heeft het uit de woning meegenomen mes tussen haar benen op de stoep gelegd. Gelet op de verklaring van [getuige] over het mes en de verklaring van verdachte zelf gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte tijdens deze eerste confrontatie in de woning van [slachtoffer] niet met het mes heeft gestoken.
[getuige] heeft verklaard dat, toen verdachte op de stoep zat, verdachte steeds harder ging roepen dat ‘hij’ haar voor het leven had verminkt. Daarna is verdachte met het mes en de telefoon in haar hand opgestaan en naar de portiekdeur gerend, waar verdachte op de bel heeft gedrukt en vervolgens terug naar boven is gerend. Terwijl [getuige] nog steeds met 112 aan het bellen was, kwam [slachtoffer] naar buiten gerend, waarbij hij riep dat hij was gestoken.
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte [slachtoffer] bijna onmiddellijk moet hebben gestoken nadat zij naar boven is gerend, gelet op het korte tijdsverloop tussen het moment dat verdachte met het mes terug naar boven rende en het moment dat [slachtoffer] naar buiten kwam.
Gelet op deze vaststelling en de omstandigheid dat alleen verdachte heeft verklaard dat zij bij de voordeur bij haar keel zou zijn vastgepakt, acht de rechtbank niet aannemelijk dat zich, nadat verdachte terug naar boven is gerend, een situatie heeft voorgedaan waarbij sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf door [slachtoffer] , waartegen verdachte zich (met het mes) mocht verdedigen.
De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer. Voor het overige zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
-
poging tot doodslag

7.De strafbaarheid van verdachte

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte een geslaagd beroep kan doen op noodweerexces, nu bij verdachte sprake was een hevige gemoedsbeweging als gevolg van het handelen van [slachtoffer] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het beroep op noodweerexces faalt, nu van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte geen sprake is geweest.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt bij de beoordeling van het door de verdediging gedane beroep op noodweerexces het volgende tot uitgangspunt.
Voor noodweerexces geldt in alle gevallen dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging alleen sprake kan zijn als:
a. de verdachte de haar verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor haar de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was,
dan wel als
b. op het tijdstip van de haar verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), maar haar gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Uit het wettelijke vereiste dat de gedraging het ‘onmiddellijk gevolg’ moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de op die wijze veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan als de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid jegens het slachtoffer.
Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het hier bedoelde ‘onmiddellijk gevolg’, kan betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Verder kan het tijdsverloop tussen de aanranding en de verdedigingshandeling van belang zijn. (Vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456.).
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte in de woning in ieder geval een keer door [slachtoffer] is geslagen, waardoor zij een wond aan haar lip had. Verdachte heeft een mes uit de keuken gepakt en zij heeft de woning van [slachtoffer] verlaten, waarna zij voor het portiek op de stoep is gaan zitten.
De rechtbank overweegt dat, op het moment dat verdachte door [slachtoffer] werd geslagen, sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen zij zich mocht verdedigen. Deze noodweersituatie was echter beëindigd toen verdachte op de stoep voor het portiek zat, nu [slachtoffer] haar niet naar buiten was gevolgd. Met andere woorden, verdachte was op dat moment veilig.
Dat de noodweersituatie was geëindigd, betekent echter niet zonder meer dat om die reden het beroep op noodweerexces niet kan slagen, gelet op wat hiervoor bij punt b is vermeld. Voorwaarde is dat de verweten gedraging het onmiddellijke gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank overweegt dat uit de verklaring van [getuige] blijkt dat verdachte al op de stoep zat toen [getuige] kwam aanfietsen. Vervolgens is [getuige] van haar fiets gestapt, is zij naar verdachte gelopen en heeft zij verdachte gevraagd hoe het met haar ging en of zij 112 moest bellen. [getuige] heeft naar aanleiding van de reactie van verdachte 112 gebeld. Terwijl [getuige] in gesprek was met een medewerker van 112, is verdachte opgestaan en naar de deur van de portiekhal gelopen. Toen de deur van de portiekhal openging, is zij naar boven gegaan, waarna zij [slachtoffer] met het mes heeft gestoken.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze opeenvolging van gebeurtenissen sprake moet zijn geweest van een meer dan gering tijdsverloop tussen de eerdere aanranding (klap tegen de lip) in de woning van [slachtoffer] en het uiteindelijke moment waarop verdachte [slachtoffer] met het mes heeft gestoken. Gelet op dit tijdsverloop kan niet meer gezegd worden dat de verweten gedraging het onmiddellijke gevolg is geweest van de door die aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
Hierom faalt het beroep op noodweerexces. Voor het overige is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.De oplegging van straf

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd om aan het voorwaardelijk deel de volgende bijzondere voorwaarden te koppelen: (1) een meldplicht bij Reclassering Nederland en
(2) toezicht en begeleiding door Doenersdreef Zorg, in afstemming met Reclassering Nederland vorm te geven, gedurende de proeftijd of zolang de reclassering dit nodig vindt.
Tot slot heeft de officier van justitie op grond van artikel 38v Sr gevorderd tot oplegging van een contact- en locatieverbod met [slachtoffer] , voor de duur van twee jaar, en voor het geval verdachte de maatregel overtreedt een vervangende hechtenis van een week, met een maximum van 6 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het nooit de bedoeling van verdachte is geweest om [slachtoffer] pijn te doen en dat het nooit had mogen gebeuren. Verdachte heeft zelf hulp gezocht en zij wordt op dit moment begeleid door Doenersdreef Zorg. Het opleggen van bijzondere voorwaarden brengt het risico met zich dat verdachte wordt overvraagd. Verdachte heeft een blanco strafblad. Verdachte heeft een stabiel leven opgebouwd, zij heeft een eigen woning. Als haar een langdurige gevangenisstraf wordt opgelegd, zal ze dit alles kwijtraken. Daar is verdachte alsook de maatschappij niet mee geholpen. Het opleggen van een contact- en locatieverbod is niet noodzakelijk en te ingrijpend.
Verdachte en [slachtoffer] hebben na het incident geen contact meer gehad, ook niet gedurende de periode dat de voorlopige hechtenis van verdachte was geschorst.
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank te volstaan met een straf gelijk aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. In aansluiting daarop verzoekt zij opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft een vriend van haar met een mes in zijn buik gestoken. Verdachte heeft met zoveel kracht op het slachtoffer ingestoken, dat zijn dikke darm was geperforeerd. Het letsel was dusdanig ernstig, dat met spoed een operatie bij het slachtoffer moest worden uitgevoerd. Volgens de medische verklaring was sprake van letsel dat dodelijk had kunnen zijn. Op de foto’s in het dossier zijn twee littekens op de buik van het slachtoffer zichtbaar. Deze littekens zullen het slachtoffer de rest van zijn leven blijven herinneren aan wat er is gebeurd. Uit de schriftelijke verklaring van het slachtoffer blijkt welke impact de steekpartij vandaag de dag nog heeft op hem. Verdachte heeft met haar handelen dan ook een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 15 juli 2022 blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door drs. T. ’t Hoen, gezondheidszorg-psycholoog, op 28 oktober 2021 opgemaakte Pro Justitia rapport over verdachte.
Volgens de deskundige voldoet verdachte aan voldoende criteria om te spreken van een persoonlijkheidsstoornis met vooral cluster B-trekken (borderline en narcistische trekken), welke stoornis eveneens aanwezig was ten tijde van het plegen van het delict. De deskundige kan onvoldoende uitspraken doen over de doorwerking van de bij verdachte geconstateerde persoonlijkheidspathologie en het tenlastegelegde, zodat de deskundige zich onthoudt van een advies van ten aanzien van de mate van toerekenen. Of er een verhoogd risico is dat verdachte opnieuw in een vergelijkbaar agressief delict vervalt, is onvoldoende te onderbouwen. De deskundige overweegt tot slot dat hoewel hij van mening is dat hulpverlening gezien de persoonlijkheidspathologie van verdachte zeker aangewezen is (gericht op het versterken van haar coping, de emotieregulatie en het versterken van haar ‘sociale antennes’ maar ook gericht op praktische hulp), het gezien het als beperkt ingeschatte recidiverisico niet noodzakelijk is om dit op te leggen vanuit een dwingend juridisch kader. Hierbij is volgens de deskundige ook van belang dat verdachte de hulp vanuit Doenersdreef Zorg op vrijwillige basis wil voortzetten.
De rechtbank heeft tot slot kennis genomen van de door Reclassering Nederland opgemaakte stukken, waaronder het reclasseringsadvies van 21 december 2021. Daarin adviseert de reclassering om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: (1) een meldplicht bij de reclassering, (2) ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling, (3) een contactverbod met het slachtoffer en (4) meewerken aan het vinden van dagbesteding.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten geen recht doet aan de aard en ernst van het feit.
De eis van de officier van justitie houdt echter naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende rekening met de omstandigheden van het geval.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf rekening gehouden met wat er voorafgaand aan de steekpartij in de woning van [slachtoffer] is gebeurd. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de door de deskundige bij verdachte vastgestelde persoonlijkheidsstoornis. Hoewel de deskundige geen uitspraak heeft gedaan over de doorwerking van de stoornis en het door verdachte gepleegde delict, acht de rechtbank het aannemelijk dat gelet op de aard van de stoornis sprake is geweest van enige doorwerking. Tot slot heeft de rechtbank laten meewegen dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De rechtbank ziet onvoldoende meerwaarde om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen met daaraan te koppelen de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden.
Ter terechtzitting heeft een medewerker van de reclassering als deskundige verklaard dat verdachte enerzijds hulp en begeleiding nodig heeft, maar dat zij die anderzijds al ontvangt via Doenersdreef Zorg. De reclassering ziet dan ook onvoldoende meerwaarde in toezicht van haar kant.
De rechtbank is op grond van wat de deskundige naar voren heeft gebracht van oordeel dat bijzondere voorwaarden in de vorm van toezicht en begeleiding door de reclassering geen meerwaarde zullen bieden.
Contact- en locatieverbod
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie tot oplegging van een contact- en locatieverbod af. Niet is gebleken dat verdachte tijdens haar schorsing contact met [slachtoffer] heeft gezocht of daartoe in de buurt van zijn woning is geweest. Daarnaast wordt de kans op herhaling ingeschat als laag. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank oplegging van de maatregel niet proportioneel.

9.De vordering van de benadeelde partij

De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. [slachtoffer] vordert een bedrag van € 943,95 aan materiële schade en een bedrag van € 25.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering tot vergoeding van de materiële schade toewijsbaar is tot een bedrag van € 608,96 en dat de vordering tot vergoeding van de immateriële schade toewijsbaar is tot een bedrag van € 5.000,-. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering. De toe te wijzen bedragen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedings-maatregel dient te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat de vordering tot vergoeding van de materiële schade dient te worden afgewezen althans dat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, met uitzondering van de vordering tot vergoeding van de reis- en parkeerkosten, welke vordering voor matiging in aanmerking komt. Wat betreft de vordering tot vergoeding van de immateriële schade heeft de raadsvrouw gesteld dat gelet op de toegewezen bedragen in vergelijkbare zaken het bedrag gematigd dient te worden tot € 3.000,- en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om af te zien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel en te bepalen dat verdachte het toe te wijzen bedrag in termijnen mag voldoen.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat [slachtoffer] als gevolg van het primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden.
Materiële schade
De rechtbank wijst de vordering toe tot een bedrag van € 558,95. Dit bedrag ziet op de vergoeding van de volgende schadeposten: eigen bijdrage ziektekosten 2021 (€ 385,00), daggeld vergoeding 4 dagen ziekenhuis (€ 124,00), reiskosten (€ 42,75) en parkeerkosten (€ 7,20). Wat betreft het gevorderde bedrag aan gemaakte reis- en parkeerkosten overweegt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is dat [slachtoffer] deze kosten heeft gemaakt en dat deze kosten verband houden met het door verdachte gepleegde strafbare feit. De rechtbank zal [slachtoffer] wat betreft de vergoeding van de eigen bijdrage ziektekosten 2022 niet-ontvankelijk verklaren, nu hij dit deel niet heeft onderbouwd terwijl het hiertoe alsnog de gelegenheid bieden een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] als gevolg van het bewezen verklaarde feit zowel lichamelijk als psychisch letsel heeft opgelopen. [slachtoffer] is in zijn buik gestoken, als gevolg waarvan een deel van zijn darm naar buiten is gekomen. Op de foto’s in het dossier zijn op de buik van [slachtoffer] twee (forse) littekens zichtbaar, een litteken van de steekverwonding en een litteken als gevolg van het openen van zijn buik. Voorts heeft de advocaat van [slachtoffer] ter terechtzitting de gevolgen voor [slachtoffer] in de eerste maanden na het incident nader toegelicht. Ook blijkt uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] dat hij psychisch nog steeds last heeft van wat hem is overkomen en dat hij EMDR-therapie heeft geprobeerd voor zijn klachten. Gelet op dit alles heeft [slachtoffer] op de voet van artikel 6:106, eerste lid, onder B, van het Burgerlijk Wetboek recht op een naar billijkheid vast te stellen bedrag aan schadevergoeding.
De rechtbank acht gelet op bedragen toegewezen in soortgelijke zaken een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schade billijk. De rechtbank zal [slachtoffer] wat betreft de vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De slotsom is dat de rechtbank de vordering tot het bedrag van € 5.558,95 zal toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 maart 2021 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om te bepalen dat verdachte het toe te wijzen bedrag in termijnen mag voldoen.
De rechtbank zal eveneens overgaan tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat de raadsvrouw haar stelling dat oplegging van die maatregel enkel zou leiden tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis op geen enkele manier heeft onderbouwd.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan [slachtoffer] .

10.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 5.558,95, (bestaande uit
€ 558,95 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2021 tot aan de dag van algehele betaling;
- veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] ;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 5.558,95 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 63 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. S. Ourahma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Troostheide, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 september 2022.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed en/of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal uit het proces-verbaal van politie eenheid Midden-Nederland, district Utrecht Stad, Documentcode 2021093709C (onderzoek 03STEIN21), gesloten d.d. 20 juli 201, doorgenummerd van pag. 1 t/m 261.
2.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 176.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 196; het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 augustus 2022.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 28.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 29.
6.Letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD regio Utrecht van 26 maart 2022, pagina 102.
7.Letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD regio Utrecht van 26 maart 2022, pagina 103.
8.Letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD regio Utrecht van 26 maart 2022, pagina 104.
9.Hoge Raad 29 maart 2022, ECLI:HR:2022:417