ECLI:NL:RBMNE:2022:3578

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
UTR 21/2900
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Wajong-uitkering wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan over de herziening en terugvordering van de Wajong-uitkering van eiser. Eiser ontving sinds 3 februari 2012 een Wajong-uitkering, maar heeft verzuimd om te melden dat hij studiefinanciering ontving. Na meldingen van eiser over zijn stage en voltijdopleiding, heeft het Uwv een onderzoek ingesteld en vastgesteld dat eiser vanaf 1 september 2013 studiefinanciering ontving. Dit leidde tot twee primaire besluiten van 28 januari 2021, waarbij de Wajong-uitkering over de periode van 1 september 2013 tot en met 31 mei 2020 werd herzien en eiser een terugvordering van € 55.483,96 en een boete van € 2.600,- werd opgelegd. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In beroep heeft eiser betoogd dat de herziening en terugvordering beperkt had moeten worden tot de periode van 1 september 2013 tot 5 december 2016, omdat hij op die datum melding had gemaakt van zijn studiefinanciering. De rechtbank oordeelt echter dat eiser ook na 5 december 2016 de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat hij studiefinanciering ontving. De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht de Wajong-uitkering heeft herzien en teruggevorderd over de gehele periode van 1 september 2013 tot en met 31 mei 2020. Eiser krijgt geen gelijk, maar het beroep wordt gegrond verklaard omdat de rechtbank tot een andere motivering komt dan het Uwv. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand, en het Uwv moet het griffierecht en proceskosten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2900

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (het Uwv)
(gemachtigde: W.A. Postma).

Inleiding

Eiser ontvangt sinds 3 februari 2012 een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). De uitkering bedroeg 75% van het wettelijk minimumloon, omdat eiser had doorgegeven dat hij weliswaar studeerde, maar geen studiefinanciering ontving.
Op 9 en 11 juni 2020 heeft eiser via wijzigingsformulieren gemeld dat hij vanaf 15 juni 2020 stage zou gaan lopen en hiervoor een stagevergoeding zou gaan ontvangen. Ook heeft hij gemeld dat hij vanaf 1 september 2020 met een voltijdsopleiding zou gaan beginnen waarvoor hij studiefinanciering zou ontvangen.
Naar aanleiding van deze twee meldingen is door het Uwv een onderzoek ingesteld naar eisers recht op de Wajong-uitkering. Hieruit bleek dat eiser vanaf 1 september 2013 studiefinanciering krijgt. Volgens het Uwv heeft eiser te laat doorgegeven dat hij naast zijn Wajong-uitkering ook studiefinanciering ontvangt. Dit heeft geresulteerd in twee primaire besluiten van 28 januari 2021.
Met het eerste primaire besluit heeft het Uwv beslist dat de Wajong-uitkering van eiser over de periode van 1 september 2013 tot en met 31 mei 2020 wordt herzien en dat hij een bedrag van € 55.483,96 bruto moet terugbetalen.
Met het tweede primaire besluit heeft het Uwv beslist dat aan eiser een boete wordt opgelegd van € 2.600,-.
Eiser heeft tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt. Dat bezwaar heeft het Uwv met het bestreden besluit van 31 mei 2021 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser was daarbij samen met zijn moeder aanwezig en heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Waar gaat deze zaak over?

1. Eiser heeft aangegeven dat zijn beroep alleen is gericht tegen de herziening en terugvordering van de Wajong-uitkering over de periode vanaf 5 december 2016 tot en met 31 mei 2020. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in de periode van 1 september 2013 tot en met 31 mei 2020 naast zijn Wajong-uitkering ook studiefinanciering heeft ontvangen, maar eiser vindt dat het Uwv de herziening en terugvordering had moeten beperken tot de periode van 1 september 2013 tot 5 december 2016. Volgens eiser heeft hij namelijk op 5 december 2016 aan het Uwv gemeld dat hij studiefinanciering krijgt. Vanaf 5 december 2016 kon het eiser niet (langer) redelijkerwijs duidelijk zijn dat hij te veel Wajong-uitkering ontving. Bovendien blijkt uit het dossier dat het Uwv op 17 oktober 2017 al bekend was dat eiser studiefinanciering ontving. Dat eiser nog steeds een te hoge Wajong-uitkering ontving is dus niet aan hem toe te rekenen, maar is een evidente fout van het Uwv geweest door niet direct actie te ondernemen. Door het lang stilzitten van het Uwv heeft eiser nu te maken met een enorme schuld. Eiser meent dan ook dat het Uwv de Beleidsregels schorsing, opschorting, herziening en intrekking uitkeringen 2006 (de Beleidsregels) in zijn geval niet op een consistente wijze heeft toegepast.
2. Het Uwv blijft bij zijn standpunt dat de herziening en terugvordering over de hele periode terecht is geweest. In het bestreden besluit gaat het Uwv ervan uit dat eiser op 5 december 2016 melding heeft gemaakt van het feit dat hij studeerde en studiefinanciering ontvangt. In het verweerschrift is hierop teruggekomen. Op de zitting heeft het Uwv toegelicht dat primair het standpunt is dat eiser (ook) op 5 december 2016 niet heeft gemeld dat hij studiefinanciering ontving. Daarmee is volgens het Uwv voor de gehele periode vanaf 1 september 2013 tot en met 31 mei 2020 sprake van een schending van de inlichtingenplicht. Als er wel van moet worden uitgegaan dat eiser vanaf 5 december 2016 heeft gemeld dat hij studiefinanciering ontvangt, dan is het subsidiaire standpunt van het Uwv dat het eiser redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat hij ook vanaf 5 december 2016 te veel uitkering ontving.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

Herziening
3. De rechtbank overweegt allereerst dat het Uwv de uitkering moet herzien, wanneer achteraf blijkt dat daarop geen recht bestaat. [1] Het rechtszekerheidsbeginsel kan echter in de weg staan aan een herziening met (volledige) terugwerkende kracht. Verweerder heeft hiervoor beleid ontwikkeld dat is neergelegd in de Beleidsregels. Deze beleidsregels zijn in vaste rechtspraak geaccepteerd als begunstigend buitenwettelijk beleid. De rechtbank moet daarom toetsen of de Beleidsregels op consistente wijze zijn toegepast. Uit artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels volgt dat in geval door het schenden van de inlichtingenplicht ten onrechte uitkering wordt verstrekt, de uitkering met volledige terugwerkende kracht wordt herzien tot en met de dag waarop de uitkering zou zijn ingetrokken of herzien als de verzekerde wel volledig aan zijn verplichting zou hebben voldaan.
4. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv in beroep zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser ook in de periode vanaf 5 december 2016 de inlichtingenplicht heeft geschonden. Dat eiser op 5 december 2016 bij het Uwv zou hebben gemeld dat hij studiefinanciering ontvangt, is niet terug te vinden in de aanwezige stukken. Het Uwv heeft in beroep de contacthistorie geraadpleegd en ingebracht. Daaruit blijkt dat het telefonisch contact op 5 december 2016 ging over de verlaging van het uitkeringspercentage van 75% naar 70% per 1 januari 2018, omdat eiser volgens het Uwv over arbeidsvermogen beschikt. Eiser heeft toen gemeld dat hij op dat moment een universitaire studie volgde en daardoor niet naast zijn studie kon werken. Daaruit blijkt echter niet dat eiser ook heeft gemeld dat hij studiefinanciering ontving. Op de zitting heeft eiser gesteld dat het Uwv uit zijn mededeling had kunnen opmaken dat hij ook studiefinanciering ontvangt, omdat hij niet kan werken maar wel een inkomen moet hebben. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Het gaat er om of eiser recht heeft op studiefinanciering. [2] Dat eiser een studie volgt en daarnaast niet werkt, betekent nog niet dat hij voor die studie ook recht heeft op studiefinanciering. Uit de gedane mededelingen van eiser op 5 december 2016, volgt dus niet dat het Uwv had kunnen weten dat eiser recht heeft op studiefinanciering. Ook uit het ingebrachte werkplan van 17 december 2017 blijkt alleen dat eiser op dat moment studeerde, maar niet dat hij recht had op studiefinanciering.
5. Het had voor eiser bovendien redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat studiefinanciering van invloed zou zijn op zijn recht op Wajong-uitkering. Het Uwv had in eerste instantie met het besluit van 11 oktober 2011 aan eiser een Wajong-uitkering voor studerenden toegekend, ter hoogte van 25% van het wettelijk minimumloon. Eiser heeft toen zelf contact met het Uwv opgenomen en aangegeven dat dit onjuist was, omdat hij op dat moment geen studiefinanciering ontving. Naar aanleiding daarvan heeft het Uwv in het gewijzigde besluit van 19 oktober 2011 de Wajong-uitkering van eiser verhoogd naar 75% van het wettelijk minimumloon. Eiser had gelet daarop kunnen en moeten weten dat het ontvangen van studiefinanciering zou leiden tot een lagere uitkering en dat hij – vanaf het moment dat hij wel studiefinanciering ontving maar zijn uitkering ongewijzigd hoog bleef – dus te veel aan uitkering ontving. [3] Voor zover eiser twijfelde over de vraag of hij de studiefinanciering moest melden, had hij daarover op zijn minst navraag kunnen en moeten doen bij het Uwv. Dat heeft eiser niet gedaan.
6. Eiser heeft dus ook over de periode vanaf 5 december 2016 de inlichtingenplicht geschonden door niet bij het Uwv te melden dat hij studiefinanciering ontving. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat het Uwv de Beleidsregels in het geval van eiser niet op consistente wijze heeft toegepast. Dat betekent dat het Uwv terecht de Wajong-uitkering van eiser (ook) over de periode van 5 december 2016 tot en met 31 mei 2020 met terugwerkende kracht heeft herzien.
Terugvordering
7. Het Uwv is wettelijk verplicht de ten onrechte betaalde Wajong-uitkering van eiser terug te vorderen. [4] Dit is alleen anders als er dringende redenen aanwezig zijn om daarvan af te zien. Van dringende redenen is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de hoogste beroepsrechter in dit soort zaken) slechts sprake als deze zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om bijzondere situaties. [5]
8. Eiser heeft ter zitting gewezen op de zeer aanzienlijke schuld die als gevolg van de terugvordering ontstaat. Samen met zijn studieschuld bedraagt die schuld in totaal € 113.523,28. Voor zover eiser hiermee een beroep doet op de aanwezigheid van een dringende reden, kan dit beroep niet slagen. Het is begrijpelijk dat het eiser zwaar valt dat hij tot terugbetaling is gehouden. Dat maakt echter nog niet dat de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor hem heeft. Een moeilijke financiële situatie levert namelijk op zichzelf nog geen dringende reden op om van terugvordering af te zien. Dit komt omdat bij de invordering rekening moet worden gehouden met de regels over de beslagvrije voet. Daarmee is een ondergrens gegarandeerd aan wat iemand bij invordering nog aan inkomen overhoudt. Het Uwv heeft in dat kader een betalingsregeling met eiser getroffen van € 29,30 per maand. Bij de vaststelling van de aflossingscapaciteit is dus al rekening gehouden met de financiële situatie van eiser.
9. Ook de stelling van eiser, dat het Uwv te lang heeft stilgezeten en daarom niet meer tot terugvordering kon overgaan, slaagt niet. Het was immers aan eiser om het Uwv te informeren over de relevante wijzigingen in zijn situatie. Dat heeft hij echter nagelaten.

Wat is de conclusie van de rechtbank?

10. Het Uwv is terecht overgegaan tot herziening en terugvordering van de onverschuldigd betaalde Wajong-uitkering over de gehele periode van 1 september 2013 tot en met 31 mei 2020. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Omdat het Uwv gelijk krijgt, maar op grond van een andere motivering dan in het bestreden besluit staat, zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd. Echter zullen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand worden gelaten, omdat de uitkomst van het bestreden besluit wel juist is.
11. Wel geldt dat – nu het beroep gegrond is – verweerder het griffierecht aan eiser moet vergoeden en eiser ook een vergoeding krijgt voor zijn proceskosten. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 31 mei 2021;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 49,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, voorzitter, en mr. J.R. van Es-de Vries en mr. J. Wolbrink, leden, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2:58, eerste lid, van de Wajong.
2.Zoals blijkt uit de artikelen 2:43 en 2:44 van de Wajong.
3.Zie in soortgelijke zin ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 juli 2020, ECLI:NL:2020:1578.
4.Op grond van artikel 2:59 van de Wajong.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2187.