ECLI:NL:RBMNE:2022:3574

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
UTR 22/1523
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om openbaarmaking van stukken in bezwaarprocedure op basis van de Wet openbaarheid van bestuur en de Wet open overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 2 september 2022, staat het verzoek van eiser centraal om openbaarmaking van stukken in het kader van een bezwaarprocedure. Eiser had op 4 augustus 2021 een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om stukken van een hoorzitting van 12 april 2021. Verweerder, de Commissie bezwaarschriften van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, heeft het verzoek deels toegewezen, maar het bezwaar van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn Wob-verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 28 juli 2022 behandeld. Eiser stelde dat verweerder de beslissing op zijn bezwaarschrift te lang had uitgesteld en dat er geen verslag van de hoorzitting was opgemaakt, terwijl dit volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wel verplicht was. De rechtbank oordeelde dat verweerder het bezwaar van eiser tegen het niet tijdig beslissen terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat er al een beslissing was genomen op het Wob-verzoek. De rechtbank vernietigde echter het besluit van 21 februari 2022, omdat verweerder niet volledig had beslist op de bezwaarschriften van eiser.

De rechtbank concludeerde dat het beroep gegrond was en dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van bestuursorganen onder de Wob en de Woo, en de noodzaak om tijdig en volledig te beslissen op verzoeken om openbaarmaking.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1523

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

Commissie bezwaarschriften van de gemeente Utrechtse Heuvelrug (verweerder)

(gemachtigden: mr. R.N. van Dijk en mr. T. van Dulst).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het besluit van verweerder op het verzoek van 4 augustus 2021 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) en het niet tijdig beslissen op dit verzoek door verweerder.
Verweerder heeft het Wob-verzoek van eiser met het besluit van 11 februari 2022 deels toegewezen.
In het besluit van 21 februari 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn Wob-verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld (zaak 22/1523).
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Op 4 juli 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen het Wob-besluit van 11 februari 2022 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [A] als informant en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft op 4 augustus 2021 op grond van de Wob verzocht om stukken van een hoorzitting van 12 april 2021 over een bezwaarprocedure van eiser in het kader van een ander Wob-verzoek. Eiser heeft verzocht om openbaarmaking van i) de geluidsopnamen van de hoorzitting, ii) het verslag van de hoorzitting en iii) het advies van de commissie bezwaarschriften in die zaak.
2. Verweerder moest binnen vier weken beslissen op het verzoek. Dat staat in artikel 6, eerste lid, van de Wob. Eiser heeft op 11 oktober 2021 verweerder in gebreke gesteld en tegen het niet tijdig beslissen van verweerder op zijn verzoek een bezwaarschrift ingediend op grond van artikel 15a, eerste en tweede lid, van de Wob. Verweerder heeft op 20 oktober 2021 laten weten de ingebrekestelling van eiser niet in behandeling te nemen omdat op grond van artikel 15 van de Wob de dwangsom bij het niet tijdig beslissen niet van toepassing is op besluiten op grond van de Wob. Op 22 november 2021 heeft verweerder de ontvangst van het bezwaarschrift van eiser bevestigd.
3. Verweerder heeft op 11 februari 2022 beslist op het Wob-verzoek van eiser. [1] Verweerder heeft daarin besloten de geluidsopname van de hoorzitting openbaar te maken. Verweerder heeft verder overwogen dat eiser het advies inmiddels heeft ontvangen samen met een eerder besluit.
4. Verweerder heeft vervolgens in het besluit van 21 februari 2022 het bezwaar van eiser gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn Wob-verzoek niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels een besluit is genomen op het verzoek.
5. Verweerder heeft op 4 juli 2022 een besluit heeft genomen waarin het bezwaar van eiser tegen het besluit van 11 februari 2022 over zijn Wob-verzoek ongegrond is verklaard. Op de zitting is met beide partijen afgesproken dat de rechtbank in deze zaak (22/1523) ook een oordeel geeft over het besluit op bezwaar van 4 juli 2022.
6. Verweerder heeft in het besluit van 4 juli 2022 overwogen dat er geen verslag van de hoorzitting is opgesteld en er geen verplichting op grond van de Wob of de Wet open overheid (hierna: Woo) bestaat om documenten te vervaardigen die niet in bestaande documenten zijn neergelegd. Verder is de geluidsopname al verstrekt. Het advies van de commissie bezwaarschriften is tot slot uitgebracht aan het college van burgemeester en wethouders van de Utrechtse Heuvelrug (het college) en berust daarom niet meer bij verweerder. Het verzoek om openbaarmaking van eiser op dit punt heeft verweerder daarom doorgezonden naar het college.
7. Eiser voert in beroep samengevat aan dat sprake is van schending van het fair play beginsel doordat verweerder de beslissing op zijn bezwaarschrift niet tijdig beslissen net zo lang heeft uitgesteld totdat er al een besluit was genomen op zijn verzoek. Eiser heeft verder het verslag van de hoorzitting nog steeds niet ontvangen, terwijl verweerder op grond van artikel 7:7 van de Awb wettelijk verplicht is om een verslag van de hoorzitting op te maken. Eiser voert tot slot aan dat het advies van verweerder bij verweerder berust en niet bij het college. Hij verwijst daarvoor naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 19 maart 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AF6023.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
Besluit op bezwaar van 21 februari 2022
9. De rechtbank stelt voorop dat verweerder op grond van artikel 15a, derde lid, van de Wob in samenhang met artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bezwaar niet tijdig beslissen van eiser tegelijkertijd had moeten beoordelen met het bezwaar gericht tegen het besluit van 11 februari 2022. Omdat verweerder dit niet heeft gedaan, heeft verweerder in het besluit van 21 februari 2022 niet volledig beslist op de bezwaarschriften van eiser. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal beoordelen of er aanleiding is om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn Wob-verzoek in het besluit van 21 februari 2022 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verweerder had namelijk op 11 februari 2022 al een beslissing genomen op zijn verzoek, waardoor hij op dat moment geen belang meer had bij zijn bezwaar tegen het niet tijdig beslissen. Omdat het besluit inmiddels al is genomen en er gelet op artikel 15 van de Wob geen dwangsom wordt verbeurd als er niet tijdig op een Wob-verzoek is beslist, kan de rechtbank in deze beroepsprocedure geen consequenties verbinden aan het te laat beslissen op het verzoek van eiser.
Besluit op bezwaar van 4 juli 2022
11. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Staatsblad 2021, 499), zoals gewijzigd bij de Wijzigingswet Woo (Staatsblad 2021, 500) in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft. Verweerder heeft het besluit op bezwaar daarom terecht met inachtneming van de bepalingen van de Woo genomen.
12. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser alleen nog gaat om openbaarmaking van het verslag van de hoorzitting van 12 april 2021 en het advies van verweerder. De geluidsopname van de hoorzitting van 12 april 2021 is namelijk al openbaar gemaakt.
13. Over het verslag van hoorzitting overweegt de rechtbank dat tussen partijen niet in geschil is dat er geen schriftelijk verslag van de hoorzitting is opgemaakt door verweerder. De Wob noch de Woo bevat een verplichting om gegevens te vervaardigen en openbaar te maken die niet in bestaande documenten zijn neergelegd. [2] Verweerder heeft daarom terecht het verzoek van eiser op dit punt afgewezen.
14. Op de zitting is besproken dat eiser als belanghebbende bij de bezwaarprocedure al vóór de hoorzitting heeft verzocht om een schriftelijk verslag van de hoorzitting en dat verweerder gelet op artikel 15, tweede lid, van de Verordening commissie bezwaarschriften gemeente Utrechtse Heuvelrug 2017 dan een verslag behoort op te maken. Verweerder kon het verzoek van eiser op grond van deze Verordening om een schriftelijk verslag op te stellen dus niet weigeren omdat er al een geluidsopname is verstrekt. Verweerder heeft op de zitting toegezegd om op grond van de Verordening alsnog een verslag van de hoorzitting op te stellen.
15. De rechtbank is verder van oordeel dat het advies (nog steeds) bij verweerder als verantwoordelijk bestuursorgaan berust. [3] Op de zitting heeft verweerder ook erkend dat zij nog beschikt over het document. De rechtbank merkt daarbij op dat verweerder, ook als zij feitelijk niet meer over het document zou beschikken, dat document zou moeten opvragen bij het bestuursorgaan waar dat document zich zou bevinden. Verweerder heeft zich echter op het standpunt gesteld dat het advies alleen in samenhang met een daaropvolgend besluit van het college kan worden gelezen en dat het op zichzelf geen waarde heeft. Dat is echter geen geldige reden om een openbaarmakingsverzoek door te sturen naar een ander bestuursorgaan of om het verzoek niet in behandeling te nemen. Verweerder is volgens de Wob en de Woo immers het bestuursorgaan waarbij het advies berust en op wie de plicht tot openbaarmaking rust. Op de zitting is gebleken dat het advies inmiddels door het college openbaar is gemaakt, waardoor eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke uitspraak op dit punt.
16. De rechtbank overweegt tot slot dat de bevoegdheid van de secretaris van verweerder ter sprake is gekomen, omdat zij pas was benoemd nadat de besluiten van 11 februari 2022 en 21 februari 2022 waren genomen. Over het besluit van 21 februari 2022 overweegt de rechtbank dat dit besluit mede is ondertekend door de voorzitter, die op dat moment was aangesteld. Hiermee is dat besluit bevoegd genomen. De rechtbank is verder over het besluit van 11 februari 2022 van oordeel dat voor zover er een bevoegdheidsgebrek was op dat moment, dat gebrek is hersteld met het besluit op bezwaar van 4 juli 2022 omdat dit besluit een heroverweging van het eerdere besluit omvat en wel bevoegd is genomen.

Conclusie en gevolgen

17. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is gelet het oordeel in rechtsoverweging 9 over het formele gebrek in de besluitvorming. De rechtbank vernietigt daarom het besluit van 21 februari 2022. Omdat verweerder ook in het besluit van 4 juli 2022 niet op de beide bezwaren van eiser heeft gereageerd, vernietigt de rechtbank ook dit besluit vanwege dit formele gebrek. Wat betreft de inhoud van deze zaak is de conclusie dat het bezwaar tegen het niet tijdig beslissen terecht niet-ontvankelijk is verklaard, dat verweerder terecht heeft geweigerd om het verslag van de hoorzitting op grond van de Wob en de Woo openbaar te maken en eiser geen belang meer heeft bij een oordeel over de geluidsopname van de hoorzitting en het advies van verweerder. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten. Dit betekent dat er een formeel gebrek zit in de besluiten, maar dat verweerder niet opnieuw hoeft te beslissen.
18. Omdat het beroep gegrond is, komt eiser in aanmerking voor een vergoeding van het door hem betaalde griffierecht van € 184,-. Eiser heeft verder verzocht om vergoeding van zijn reis- en verletkosten in verband met de zitting. Omdat eiser deze kosten heeft onderbouwd heeft hij recht op de vergoeding van de door hem gevraagde € 77,36. Verweerder moet dit aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 21 februari 2022 en 4 juli 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten van 21 februari 2022 en 4 juli 2022 in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 77,36.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2022.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verweerder heeft daarvoor op 9 februari 2022 een besluit met dezelfde strekking genomen namens de burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Omdat dit besluit namens de commissie bezwaarschriften van de gemeente Utrechtse Heuvelrug had moeten worden genomen, heeft verweerder dit alsnog gedaan in het besluit van 11 februari 2022.
2.ABRvS, van 5 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2102 en 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:466.
3.ABRvS, van 19 maart 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AF6023.