201701573/1/A3.
Datum uitspraak: 14 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 januari 2017 in zaak nr. 16/3692 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2015 heeft de korpschef het verzoek van [appellant] om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) afgewezen.
Bij besluit van 29 juni 2016 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 januari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef en [belanghebbende] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en [belanghebbende] hebben toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. S. Maas en M. Telderman-Veltman, zijn verschenen.
Overwegingen
Het Wob-verzoek
1. [appellant] bezit een aantal percelen grond in Loenen aan de Vecht. Op de percelen wordt sinds een aantal jaren gejaagd waardoor [appellant] en zijn gezin zonder aankondiging worden geconfronteerd met jagers op hun percelen, terwijl dit ook wandelgebied is. [appellant] is daarom geïnteresseerd in documenten waaruit blijkt op welke juridische basis deze jacht kan plaatsvinden.
1.1. In de brief van 22 september 2015 verwoordt [appellant] zijn Wob-verzoek als volgt: "Gezien het bovenstaande verzoek ik u om binnen de wettelijk voorgeschreven periode van vier weken kenbaar te maken op welke percelen, met een totale omvang van minstens 40 aaneengesloten hectares, [belanghebbende] de legitimiteit van zijn jachtakte baseert. U kunt volstaan met het mededelen van de kadastrale aanduidingen van de percelen."
1.2. In het bezwaarschrift heeft [appellant] het verzoek uitgebreid. Hierin staat dat hij wil weten of de naburige percelen zijn verpacht aan een jager, en zo ja aan wie. Omdat hij het vermoeden heeft dat [belanghebbende] op alle naburige percelen jaagt, heeft hij hem in zijn Wob-verzoek genoemd, maar het verzoek is breder. [appellant] wil weten:
- of er op de percelen rondom zijn eigen perceel (E729) jachtrecht rust;
- wie er op de percelen rondom zijn eigen percelen jaagt.
Subsidiair heeft [appellant] het verzoek nog verder uitgebreid. Ter controle van het beleid van de korpschef om enkel een jachtakte te verlenen indien er sprake is van 40 hectare aaneengesloten jachtgronden, verzoekt [appellant] om aan te geven van welk cluster van percelen van samen ten minste 40 hectare zijn perceel (E729) deel uitmaakt, dan wel meer subsidiair aan te geven welke clusters van welke percelen van 40 hectare er bestaan in de eenheid Midden-Nederland.
1.3. In de aangevallen uitspraak staat dat [appellant] zijn verzoek voor zover dat ziet op informatie over [belanghebbende] heeft ingetrokken. [belanghebbende] heeft [appellant] zelf (rechtstreeks) informatie verstrekt over (onder meer) zijn jachtrechten en [appellant] wil met de aan de korpschef gevraagde informatie toetsen of deze informatie klopt. Hij handhaaft zijn verzoek om informatie aan de korpschef voor zover dat ziet op de vragen:
a) Is het op het perceel van [appellant] rustende jachtrecht doorgegeven en zo ja, aan wie;
b) Van welk cluster van percelen van samen ten minste 40 hectare maakt het perceel van [appellant] deel uit;
c) Welke clusters van welke percelen van 40 hectare bestaan er in de regionale eenheid Midden-Nederland?
Het besluit op bezwaar
2. In het besluit op bezwaar staat wat betreft het Wob-verzoek zoals weergegeven onder 1.3 het volgende.
a) De vraag wie jachtrecht op de percelen van [appellant] heeft kan door hemzelf worden beantwoord. Het is immers [appellant] die met jagers een jachthuurovereenkomst kan sluiten en het jachtrecht kan overdragen. [appellant] heeft ook aangegeven dat de vraag of zijn perceel verpacht is niet van belang is. Deze informatie is hoe dan ook reeds in zijn bezit. Wellicht dat [appellant] zich verder tot zijn jachthouder kan wenden met de vraag of deze gastjagers laat jagen op de percelen;
b en c) De vraag of er op de percelen rondom het perceel van [appellant] jachtrecht rust kan slechts worden beantwoord indien alle jagers in het land worden nagetrokken. Immers, in theorie kan een jager uit bijvoorbeeld Maastricht beschikken over een jachtrecht in Loenen aan de Vecht. De eenheid Midden-Nederland beschikt niet over een bestand of document waaruit per perceel blijkt of daar jachtrecht op rust. Evenmin beschikt de korpschef over een bestand of document waaruit blijkt welke clusters van 40 hectare er bestaan in de eenheid Midden-Nederland en van welk cluster van percelen het perceel van [appellant] deel uitmaakt. Deze informatie kan dan ook niet worden geopenbaard. De Wob kent niet de verplichting een document te vervaardigen.
De aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van 1 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1494) overwogen dat het vaste jurisprudentie van de Afdeling is dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat documenten niet of niet meer onder hem berusten en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene is die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat documenten toch onder het bestuursorgaan berusten. De door de korpschef gegeven toelichting ter zitting dat hij niet beschikt over documenten of bestanden waarin de door [appellant] gevraagde informatie is opgenomen, komt de rechtbank niet ongeloofwaardig voor. De korpschef heeft volgens de rechtbank gemotiveerd toegelicht hoe er wordt omgegaan met aanvragen voor jachtaktes en aangegeven dat niet wordt geregistreerd of en aan wie het jachtrecht op een perceel wordt doorgegeven, tot welk cluster een perceel behoort en welke clusters er in de regionale politie-eenheid Midden-Nederland zijn. Hoewel er geen sprake is van een waterdicht controlesysteem en dat in de ogen van [appellant] wellicht een onwenselijke gang van zaken is, ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van de korpschef. Ook uit het aanvraagformulier, waar [appellant] ter zitting naar heeft verwezen, kan de rechtbank niet afleiden dat er informatie beschikbaar zou zijn bij de korpschef die onder het verzoek van [appellant] valt en die desondanks niet openbaar is gemaakt door de korpschef. De korpschef heeft immers toegelicht dat er op het aanvraagformulier weliswaar om informatie wordt gevraagd, zoals de vermelding van de kadastrale aanduiding van het (beoogde) jachtveld of overlegging van een kaart, maar dat er in de praktijk niet altijd wordt voldaan aan alle vereisten en dit ook niet, althans niet altijd voldoende, wordt gecontroleerd, aldus de rechtbank. 3.1. Verder heeft de rechtbank onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling (de uitspraken van 5 juni 2013; ECLI:NL:RVS:2013:CA2102 en van 26 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1138) overwogen dat de korpschef er terecht op heeft gewezen dat de Wob geen verplichting bevat om gegevens te vervaardigen die niet in bestaande documenten zijn neergelegd, ongeacht de mate van inspanning. De korpschef heeft gemotiveerd toegelicht dat de informatie die er wel is over afgegeven jachtrechten, is verspreid over de verschillende eenheden en dat het verzoek van [appellant] pas zou kunnen worden ingewilligd na het doornemen van ieder afzonderlijk dossier en het maken van een overzicht, hetgeen gelijkgesteld kan worden met het vervaardigen van documenten die niet in bestaande documenten zijn neergelegd. Het hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de korpschef de door hem verzochte informatie kan afleiden uit de aanvraagformulieren voor een jachtakte en uit de jachthuurovereenkomsten die bij de regionale politie-eenheid Midden-Nederland zijn ingediend. In dit kader voert hij aan dat jagers jaarlijks hun jachtakte dienen te verlengen en dat op het aanvraagformulier het jachtveld nauwkeurig dient te worden omschreven. Het standpunt van de korpschef dat in de praktijk aanvragen om een jachtakte niet altijd voldoen aan alle vereisten en dat dit niet altijd wordt gecontroleerd, betreft een aanname waaraan geen onderzoek ten grondslag ligt, zodat hier niet vanuit mag worden gegaan. Verder hoeft de korpschef, anders dan hij stelt, niet alle aanvragen in het gehele land te controleren, maar alleen de aanvragen die bij de regionale politie-eenheid Midden-Nederland zijn ingediend om vast te stellen welke percelen binnen deze eenheid behoren tot het jachtveld. Voorts voert [appellant] aan dat als de korpschef al niet beschikt over een overzicht, hij in ieder geval de al dan niet geanonimiseerde jachthuurovereenkomsten openbaar had moeten maken zodat [appellant] zelf het door hem gewenste overzicht kan vervaardigen. Ten slotte betoogt [appellant] dat de korpschef de door hem verzochte informatie had moeten vorderen bij de lokale Wildbeheereenheid en/of de lokale Faunabeheereenheid.
Oordeel van de Afdeling
5. Wat betreft het standpunt van [appellant] dat de door hem verzochte informatie in de aanvragen om jachtaktes en in de jachthuurovereenkomsten zoals ingediend bij de regionale politie-eenheid Midden-Nederland staat en dat de korpschef deze informatie derhalve kan vergaren en openbaar kan maken, wordt als volgt overwogen. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling overwogen dat de korpschef er terecht op heeft gewezen dat de Wob geen verplichting bevat om gegevens te vervaardigen die niet in bestaande documenten zijn neergelegd, ongeacht de mate van inspanning. Ook de betogen van [appellant] dat de korpschef alleen de aanvragen die bij de regionale politie-eenheid Midden-Nederland zijn ingediend, hoeft te controleren, alsmede dat de korpschef er zonder nader onderzoek niet vanuit mag gaan dat aanvragen om jachtaktes niet altijd voldoen aan alle vereisten, betreffen argumenten ter onderbouwing van het standpunt dat de korpschef een document kan vervaardigen. Zoals hiervoor is overwogen is hij hiertoe op grond van de Wob niet verplicht.
De betogen falen.
5.1. Wat betreft het standpunt van [appellant] dat de door hem verzochte informatie kan worden afgeleid uit de aanvraagformulieren om jachtaktes en de jachthuurovereenkomsten en dat de korpschef deze documenten in ieder geval, al dan niet geanonimiseerd, openbaar had moeten maken, wordt als volgt overwogen. Het verzoek van [appellant] zoals hiervoor omschreven onder b en c kon en mocht de korpschef opvatten als uitsluitend te zijn gericht op het verkrijgen van een overzicht en niet op openbaarmaking van de onderliggende stukken, zoals aanvraagformulieren om jachtaktes en jachthuurovereenkomsten. De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de korpschef ten onrechte niet heeft besloten over openbaarmaking van deze onderliggende stukken.
Het betoog faalt.
5.2. Tenslotte bevat de Wob geen verplichting voor de korpschef om documenten, waarvan de openbaarmaking is gevraagd maar die onder hem berusten noch onder hem behoren te berusten, van elders te vergaren. Het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat de korpschef de door hem verzochte informatie had moeten vorderen bij de lokale Wildbeheereenheid en/of de lokale Faunabeheereenheid, faalt derhalve.
5.3. Gelet op het vorenstaande geeft hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het haar niet ongeloofwaardig voorkomt dat de korpschef niet beschikt over de door [appellant] verzochte documenten.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Kooten-Vroegindeweij
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2018
559.