9.3Het oordeel van de rechtbank
De grondslag voor schadevergoeding
Op grond van art. 6:162 BW is verdachte aansprakelijk voor de door benadeelden geleden schade. Vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade is ingevolge artikel 6:106 BW onder andere toewijsbaar bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of
aantasting van de persoon op andere wijze. Onder aantasting van de persoon wordt zowel het veroorzaken van geestelijk letsel verstaan, als de aantasting van de persoon ‘op andere wijze’. De aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor benadeelde kunnen meebrengen dat er sprake is van aantasting van de persoon ‘op andere wijze’. Het gaat daarbij om uitzonderlijke situaties die dermate ingrijpende gevolgen hebben voor de slachtoffers dat zij op die grond in aanmerking komen voor schadevergoeding.
De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , gelet op de ernst van het strafbare feit en de impact daarvan op de jonge slachtoffers.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De schade, voor zover die betrekking heeft op de materiële schade van in totaal € 690.- en de immateriële schade van in totaal € 1.000,-, komt voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank stelt schattenderwijs de dagwaarde van de telefoon vast op € 600,- en die van de helm op € 50,-. De kosten van een nieuw rijbewijs begroot de rechtbank op € 40,-. De rechtbank is van oordeel dat een schadevergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,- op zijn plaats is. Hoewel de raadsman van de benadeelde partij heeft benadrukt dat de schadevergoeding niet in verhouding staat tot hetgeen het slachtoffer ten gevolge van het strafbare feit moet doormaken, is de rechtbank van oordeel dat aansluiting gezocht dient te worden bij de bedragen die op dit moment in de rechtspraak gebruikelijk zijn en die de rechtbank ook passend acht.
De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 1.690,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 februari 2022 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. Het betreft onder meer de gevorderde reiskosten van € 100,-, maar de rechtbank constateert dat deze kosten niet zijn voorzien van (enige) onderbouwing.
De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.690,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 februari 2022 tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 26 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De schade, voor zover die betrekking heeft op de materiële schade van in totaal € 974,- en de immateriële schade van in totaal € 1.000,-, komt voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank overweegt over de materiële schade als volgt. De dagwaarde van de telefoon wordt schattenderwijs vastgesteld op € 600,-. De rechtbank stelt vast dat de kosten van vervanging van de portemonnee, air pods, ID-kaart en overige kosten die worden geschat op € 90,- rechtstreeks voortvloeien uit het door verdachte gepleegde strafbare feit zodat deze vergoed dienen te worden.
De rechtbank is van oordeel dat een schadevergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,- op zijn plaats is. De rechtbank zoekt hiermee aansluiting bij de bedragen die op dit moment in de rechtspraak gebruikelijk zijn en die de rechtbank passend acht.
De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 1.974,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 februari 2022 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. Het betreft onder meer de kosten voor de schade als gevolg van de ontoegankelijkheid van foto’s en gegevens in de iCloud en toekomstige medische kosten. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Met betrekking tot de gegevens in de iCloud overweegt de rechtbank dat thans onvoldoende vaststaat dat deze gegevens niet meer toegankelijk kunnen worden gemaakt voor aangever.
Hoofdelijk
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.974,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 februari 2022 tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door de mededaders (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 29 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.