ECLI:NL:RBMNE:2022:3560

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 september 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
16-287749-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor dubbele poging doodslag met mes in Utrecht

Op 5 september 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 36-jarige man, die werd beschuldigd van dubbele poging tot doodslag. De verdachte heeft op 22 oktober 2021 in Utrecht met een mes in de buik van twee mannen gestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van getuigenverklaringen, medische rapporten en de verklaring van de verdachte zelf. Tijdens de zittingen is vastgesteld dat de slachtoffers levensgevaarlijke verwondingen hadden opgelopen, waarvoor medische ingrepen noodzakelijk waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met opzet handelde en dat zijn acties een aanmerkelijke kans op de dood van de slachtoffers met zich meebrachten. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer, maar dit werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast een maatregel opgelegd die de verdachte verbiedt contact te hebben met de slachtoffers. Tevens zijn schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/287749-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1986 in [geboorteplaats] (Eritrea),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ter lande,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 januari 2022 (pro forma/regie), 12 april 2022 (pro forma/regie) en 6 juli 2022 (inhoudelijke behandeling).
Tijdens de inhoudelijke behandeling heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, en van dat wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.M. Kuyp, advocaat te Laren, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank gesproken met en geluisterd naar [slachtoffer 1] , bijgestaan door mr. A.Y. Bleeker, advocaat te Amersfoort, en [slachtoffer 2] , bijgestaan door mr. R. Schreudering, advocaat te Utrecht, die zich als benadeelde partijen in het geding hebben gevoegd.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij een strafbaar feit. Deze verdenking staat beschreven in de tenlastelegging. De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Kort en feitelijk weergeven, komt de verdenking er op neer dat verdachte:
Feit 1
primair:op 22 oktober 2021 in Utrecht geprobeerd heeft om [slachtoffer 1] te doden door hem met een mes in de buik(streek) te steken.
subsidiair:op 22 oktober 2021 in Utrecht aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem met een mes in de buik(streek) te steken.
Feit 2
primair:op 22 oktober 2021 in Utrecht geprobeerd heeft om [slachtoffer 2] te doden door hem met een mes in de buik(streek) te steken.
subsidiair:op 22 oktober 2021 in Utrecht aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem met een mes in de buik(streek) te steken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend te bewijzen is dat verdachte op 22 oktober 2021 heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] (feit 1 primair) en [slachtoffer 2] (feit 2 primair) van het leven te beroven.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van zowel feit 1 primair als feit 2 primair. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de gedraging van verdachte – te weten het met een mes steken in de buik(streek) van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] – niet zonder meer een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood met zich brengt.
Over feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Het bewijs [1]
Wat niet wordt betwist, en daarom door de rechtbank als vaststaand feit wordt beschouwd, is dat er op 22 oktober 2021 een conflict heeft plaatsgevonden tussen (onder meer) verdachte enerzijds en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] anderzijds. Dit conflict heeft geresulteerd in een incident waarbij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gewond zijn geraakt. Als gevolg van deze verwondingen zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar het ziekenhuis overgebracht, alwaar zij zijn behandeld aan de opgelopen verwondingen.
Verbalisanten spreken op 22 oktober 2021, omstreeks 14.30 uur, met de behandelend intensivist van [slachtoffer 1] . In het over dit gesprek opgemaakte proces-verbaal van bevindingen valt te lezen dat [slachtoffer 1] met levensgevaarlijke verwondingen naar het ziekenhuis is gebracht en dat operatieve interventie noodzakelijk was om het overlijden van [slachtoffer 1] te voorkomen. [2]
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat sprake is van dunne darm-, lever- en buikwandletsel. [3]
Op 25 november 2021 heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij aangifte wenst te doen tegen de persoon die hem gestoken heeft. [4]
Ook spreken verbalisanten op 22 oktober 2021, omstreeks 14.40 uur, met de behandelend intensivist van [slachtoffer 2] . In het over dit gesprek opgemaakte proces-verbaal van bevindingen valt te lezen dat [slachtoffer 2] naar het ziekenhuis is gebracht en dat aldaar geconstateerd werd dat er een gat zat in de achterwand van zijn maag, dat sprake was van een maagperforatie en dat er een gat zat in het vetschort van zijn dikke darm. De verwondingen van [slachtoffer 2] , zo verklaart de intensivist, leiden naar alle waarschijnlijkheid tot een buikscepsis waaraan [slachtoffer 2] – indien onbehandeld – uiteindelijk zou zijn overleden. [5]
Op 24 oktober 2021 heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hij aangifte wenst te doen tegen de persoon die hem gestoken heeft. [6]
Ter terechtzitting van 6 juli 2022 heeft verdachte verklaard dat hij de persoon is geweest die op 22 oktober 2021 in Utrecht met een mes in de buik(streek) van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gestoken. [7]
De in de voetnoten weergegeven bewijsmiddelen strekken slechts tot bewijs van het feit waarop zij naar gelang hun inhoud betrekking hebben.
4.3.2
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de redengevende feiten en omstandigheden die volgen uit de bewijsmiddelen, zoals weergegeven in de voetnoten, heeft de rechtbank de overtuiging gekregen dat het verdachte is geweest die op 22 oktober 2021 met een mes in de buik(streek) van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gestoken.
Nu de raadsman heeft bepleit dat het enkele steken met een mes in de buik(streek) van een persoon niet zonder meer een aanmerkelijke kans op de dood met zich brengt, ziet de rechtbank zich in onderhavige zaak voor de vraag gesteld in hoeverre sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (daadwerkelijk) het leven zouden laten. Daartoe stelt de rechtbank voorop dat het steken met een mes in de buikstreek van een persoon niet zonder risico is, mede gelet op de aanwezigheid van vitale organen en essentiële bloed(slag)aders. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat een steekwond niet zelden gepaard gaat met het optreden van (dodelijke) infecties.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte met zodanige kracht heeft gestoken dat het mes door de kleding heen en met voldoende diepte het lichaam van de slachtoffers in is gegaan om in beide gevallen meerdere vitale organen te raken. Hieruit volgt dat met meer dan geringe kracht is gestoken. Voorts overweegt de rechtbank dat – zowel ten aanzien van [slachtoffer 1] als ten aanzien van [slachtoffer 2] – een intensivist uit het ziekenhuis heeft verklaard dat het uitblijven van operatieve interventie, in beide gevallen, uiteindelijk zou hebben geleid tot het overlijden van beide aangevers.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de gedragingen van verdachte een aanmerkelijke kans met zich brachten dat zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] het leven zou laten. De rechtbank is voorts van oordeel dat de door verdachte verrichte geweldshandelingen en de wijze waarop deze zijn verricht naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het gevolg – de dood van de slachtoffers – dat het niet anders kan dan dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1 (primair):
op 22 oktober 2021, te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes in de buik(streek) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2 (primair):
op 22 oktober 2021, te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] , opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] met een mes in de buik(streek) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de tenlastegelegde feiten uitsluit, zodat deze strafbaar zijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van een noodweer(exces)situatie. In de visie van de raadsman mocht verdachte zich verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf en voldeden de verdedigingshandelingen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. In de visie van de raadsman moet verdachte dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) de daartoe redengevende feiten en omstandigheden aannemelijk moeten zijn gemaakt. De door de verdediging gegeven lezing van gebeurtenissen vindt – anders dan de verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie op 15 februari 2022, en de gelijkluidende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 juli 2022 – op geen enkele andere wijze steun in het strafdossier. Daartegenover staat het verhaal van beide aangevers, die vertellen dat zij vrijwel direct werden aangevallen toen zij uit de auto stapten.
Nu elk begin van aannemelijkheid van het door verdachte geschetste scenario ontbreekt, komt de rechtbank tot de conclusie dat het verweer van de raadsman reeds om deze reden dient te worden verworpen.
Er is geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 (primair) en feit 2 (primair):
telkens poging doodslag

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld (onder hoofdstuk 6) dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt.
Er is verder geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aan de rechtbank verzocht om, indien en voor zover de rechtbank tot de oplegging van een straf komt, rekening te houden met het getroebleerde verleden van verdachte en verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. In de visie van de raadsman moet deze conclusie leiden tot een significant lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan
Op 22 oktober 2021 ontstaat er in een bar in Utrecht een conflict tussen (onder meer) verdachte enerzijds en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] anderzijds. Nadat de ruzie lijkt te zijn gesust, komt het later op de avond opnieuw tot een confrontatie. Bij deze confrontatie steekt verdachte een mes in de buik(streek) van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en laat hij hen voor dood achter. Beide slachtoffers raken, als gevolg van het handelen van verdachte, ernstig gewond. Medisch ingrijpen is noodzakelijk om de levens van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te redden. Zij verblijven voor langere tijd in het ziekenhuis en grote littekens op hun lichamen doen hen blijvend herinneren aan de betreffende avond. Door aldus te handelen, heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Dat het handelen van verdachte een grote impact op de levens van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gemaakt, blijkt voorts uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen.
Daarnaast vond de geweldsuitbarsting plaats op de openbare weg. Het handelen van verdachte heeft daarmee bijgedragen aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving, ten aanzien van het bezit en het gebruik van steekwapens. De rechtbank neemt verdachte dit dan ook kwalijk.
De persoon van verdachte
De rechtbank slaat acht op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie op naam van verdachte van 17 december 2021. Uit dit uittreksel blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Zo is verdachte in 2018 door deze rechtbank veroordeeld ter zake van verkrachting en is aan hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 30 maanden (ECLI:NL:RBMNE:2018:1956). Echter, gelet op het feit dat verdachte deze straf opgelegd heeft gekregen voor een strafbaar feit dat naar aard en strekking andersoortig is dan de te bewezen verklaren strafbare feiten, betrekt de rechtbank de documentatie van verdachte niet in het voordeel en niet in het nadeel van verdachte bij de uiteindelijk op te leggen straf.
De raadsman heeft gewezen op het getroebleerde verleden van verdachte en heeft daarbij betoogd dat verdachte evident verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank ziet echter, anders dan de raadsman, geen aanknopingspunten om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren en daarmee in strafmatigende zin rekening te houden. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op het trajectconsult van 1 maart 2022, opgemaakt door drs. N.A. Schoenmaker, GZ-psycholoog, waaruit de rechtbank afleidt dat weliswaar sprake is van zwakbegaafdheid, maar dat er verder geen aanwijzingen bestaan voor psychiatrische problematiek en/of psychische stoornissen aan de zijde van verdachte. Ook ziet de rechtbank die aanknopingspunten niet in het hierboven genoemde vonnis van deze rechtbank uit 2018. De rechtbank zal verdachte dan ook volledig toerekeningsvatbaar achten.
Oplegging van straf
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van de te bewezen verklaren strafbare feiten, niet worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank acht het van belang dat de gedragingen van verdachte worden beantwoord met een stevige reactie vanuit de strafrechter. Om deze reden acht de rechtbank de oplegging van een lange, onvoorwaardelijke, gevangenisstraf passend en geboden. Gelet op de hoogte van de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Ten slotte bepaalt de rechtbank dat de tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Oplegging van maatregel
Ook is de rechtbank op basis van het verhandelde ter terechtzitting en het voorliggende strafdossier van oordeel dat – ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten – aan verdachte een maatregel die strekt tot de beperking van de vrijheid moet worden opgelegd. Daarbij is voor de rechtbank vooral van belang dat uit de tapgesprekken blijkt dat verdachte (al dan niet via derden) heeft geprobeerd de aangevers te beïnvloeden, dan wel deze kwestie buiten het strafrecht op te willen lossen. Deze vrijheidsbeperkende maatregel legt de rechtbank op overeenkomstig artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht en houdt in dat verdachte op geen enkele wijze, direct of indirect, dus ook niet via derden, contact zoekt, maakt of heeft met [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] . De rechtbank legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van twee jaren. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat voor elke keer dat verdachte zich niet aan deze maatregel houdt vervangende hechtenis voor de duur van zeven dagen zal worden toegepast. Daarbij geldt dat de vervangende hechtenis voor een maximale duur van zes maanden kan worden opgelegd en dat toepassing van de vervangende hechtenis verdachte niet ontheft van deze maatregel. Een locatieverbod acht de rechtbank, op dit moment, niet doelmatig gelet op de op te leggen gevangenisstraf.

9.BESLAG

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het inbeslaggenomen mes moet worden onttrokken aan het verkeer. Voor het overige heeft de officier van justitie geen opmerkingen gemaakt over de inbeslaggenomen goederen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aan de rechtbank verzocht om te bevelen dat de onder verdachte inbeslaggenomen kleding aan verdachte wordt teruggegeven. Voor het overige heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt over het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 353, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering de strafrechter een eindbeslissing dient te nemen op alle goederen die met toepassing van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering in beslag zijn genomen en waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. De rechtbank heeft acht geslagen op de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen met een strafrechtelijke beslagtitel, die zich in onderhavig strafdossier bevindt, alsmede op de kennisgevingen van inbeslagneming met nummer PL0900-2021335409-63 en PL0900-2021335409-62.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat het navolgende goed moeten worden onttrokken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en het algemene belang:
1 stuk mes (G2894730).
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de navolgende goederen moeten worden geretourneerd aan de rechthebbende, te weten aan verdachte:
  • 1 stuk kleding (G2896551);
  • 1 stuk kleding (G2896541).

10.BENADEELDE PARTIJEN

[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich als benadeelde partijen in het geding gevoegd. [slachtoffer 1] vordert een bedrag van 21.793,- euro, bestaande uit 1.793,- euro aan materiële schade en 20.000,- euro aan immateriële schade. [slachtoffer 2] vordert een bedrag van 21.085,- euro, bestaande uit 1.085,- euro aan materiële schade en 20.000,- euro aan immateriële schade.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd dat zowel de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1] als de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 2] integraal kan worden toegewezen. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd dat het toe te kennen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente en dat toepassing wordt gegeven aan de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat zowel de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1] als de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 2] moet worden gematigd.
Ten aanzien van [slachtoffer 1] heeft de raadsman betoogd dat de reiskosten van en naar het ziekenhuis niet zijn onderbouwd en dus niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat het billijk is om een bedrag van 5.000,- euro aan immateriële schade toe te kennen. In de visie van de raadsman dient het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van [slachtoffer 2] heeft de raadsman betoogd dat de reiskosten van en naar het ziekenhuis niet zijn onderbouwd en dus niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat de immateriële schade in zijn geheel niet is onderbouwd. Primair heeft de raadsman zich dan ook op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van beide onderdelen niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat toekenning van een bedrag van 2.500,- euro aan immateriële schade billijk is.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal bewezen verklaren dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Deze conclusie brengt met zich dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van de benadeelde partijen en dat verdachte verplicht is om de schade van de benadeelde partijen te vergoeden.
Materiële kosten
Ten aanzien van [slachtoffer 1] is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde materiële schade, tot een bedrag van 1.783,- euro, een direct gevolg is van het te bewezen verklaren feit en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. Deze schade is verder ook goed onderbouwd. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de materiële schade dan ook toewijzen.
Ten aanzien van [slachtoffer 2] is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde materiële schade een direct gevolg is van het te bewezen verklaren feit en dat verdachte in beginsel ook aansprakelijk is voor die schade. Deze schade is ook goed onderbouwd, met uitzondering van de taxikosten. In dat geval vindt de rechtbank een bedrag van 250,- euro passend, omdat (net als bij [slachtoffer 1] ) een bedrag van 50,- euro per rit passend wordt geacht en [slachtoffer 2] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij vijf ritten heeft moeten maken van en naar het ziekenhuis. Dit betekent dat de materiële schade tot een bedrag van 935,- zal worden toegewezen en dat [slachtoffer 2] in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Immateriële kosten
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank dat op grond van artikel 6:106, eerste lid sub b, van het Burgerlijk Wetboek (onder andere) vergoeding van immateriële schade in aanmerking komt, indien letsel aan de benadeelde partijen is toegebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] recht op een schadevergoeding die naar billijkheid wordt vastgesteld. De rechtbank acht voor beide benadeelde partijen toekenning van een bedrag van 10.000,- euro billijk en slaat daarbij acht op de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend.
De rechtbank zal de benadeelde partijen voor het overige deel van hun vordering betreffende de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Proceskosten
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot vergoeding van de door de benadeelde partijen gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Ook zal de rechtbank voor beide benadeelde partijen de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf het tijdstip waarop het steekincident heeft plaatsgevonden, te weten op 22 oktober 2021. Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen. Deze maatregel brengt met zich dat het CJIB de inning van de vordering zal verzorgen en dat bij niet betaling van een van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen gijzeling als dwangmiddel kan worden toegepast. Ten aanzien van de duur van de gijzeling geldt dat voor de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] 93 dagen gijzeling respectievelijk 89 dagen gijzeling kan worden toegepast.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 38v, 38w, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 staat vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Oplegging van maatregel
- legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van twee jaren;
- beveelt dat verdachte zich onthoudt van ieder contact, direct dan wel indirect, met [slachtoffer 1] (geboren: [geboortedatum 2] 1989) en [slachtoffer 2] (geboren: [geboortedatum 3] 1990);
- beveelt dat voor het geval niet aan deze maatregel wordt voldaan de maatregel wordt vervangen door zeven dagen hechtenis, met een maximale duur van zes maanden vervangende hechtenis;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
1 stuk mes (G2894730).
- beveelt de teruggave aan verdachte van:
1 stuk kleding (G2896551);
1 stuk kleding (G2896541);
Benadeelde partij: [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , van een bedrag van 11.783,- euro, bestaande uit 1.783,- euro aan materiële en 10.000,- euro aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 22 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 11.783,- euro, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 22 oktober 2021, tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet-betaling 93 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat de gijzeling de verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat bij volledige voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt;
Benadeelde partij: [slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , van een bedrag van 10.935,- euro, bestaande uit 935,- euro aan materiële en 10.000,- euro aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 22 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 2] , van een bedrag van 10.935,- euro, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 22 oktober 2021, tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 89 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat de gijzeling de verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat bij volledige voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.W. Verhaagh, voorzitter, mr. A.J.P. Schotman en mr. A.J. Reitsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.B. Venema, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 juli 2022.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 22 oktober 2021, te Utrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik(streek), althans het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 22 oktober 2021, te Utrecht, althans in Nederland, aan [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten darmletsel en/of een of meerdere steek- en/of snijwond(en), heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de buik(streek), althans het lichaam te steken;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij, op of omstreeks 22 oktober 2021, te Utrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] , opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik(streek), althans het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 22 oktober 2021, te Utrecht, althans in Nederland, aan [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een geperforeerde (dikke) darm en/of een geperforeerde maag en/of een of meerdere steek- en/of snijwond(en), heeft toegebracht door die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de buik(streek), althans het lichaam te steken;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. De processen-verbaal zijn allemaal in de wettelijke vorm opgemaakt en als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaalnummer PL0900- 2021335409 (p. 1 t/m 508).
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 297.
3.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, opgemaakt door [semiarts] , semiarts, [physician assistant] , physician assistant en [chirurg] , chirurg, allen werkzaam bij het UMC, als bijlage toegevoerd bij de vordering schadevergoeding van [slachtoffer 1] .
4.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , p. 306, incl. bijlages (te weten o.m. diverse letselfoto’s), p. 314 tot en met 316.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 344.
6.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] , p. 27, incl. bijlage (te weten een geneeskundige verklaring), p. 29 en 30.
7.Eigen verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 6 juli 2022.