ECLI:NL:RBMNE:2022:3533

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
9877190
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van een werkgever tegen een werknemer. De werkgever, een besloten vennootschap, heeft op 10 mei 2022 een verzoekschrift ingediend om de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden. De werknemer is niet verschenen op de zitting en heeft geen verweer gevoerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer, die sinds 1 april 2018 in dienst was, ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door herhaaldelijk afspraken niet na te komen en niet bereikbaar te zijn voor zowel klanten als collega's. Dit gedrag heeft geleid tot klachten van klanten en heeft de werkgever schade berokkend. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e van het Burgerlijk Wetboek. De arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 1 augustus 2022, zonder dat de werknemer recht heeft op een transitievergoeding, aangezien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9877190 UE VERZ 22-133 SV/40160
Beschikking van 29 juli 2022
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. A. Koekkoek,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [verweerder] ,
verwerende partij,
niet verschenen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[verzoekster] heeft op 10 mei 2022 een verzoekschrift met 59 producties ingediend om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verzoekster] heeft daarna aanvullende producties 60 tot en met 63 ingediend.
1.2.
Op 16 juni 2022 was een mondelinge behandeling bepaald. Naar aanleiding van het verzoek van [verzoekster] van 16 juni 2022 tot aanhouding omdat partijen een regeling hebben getroffen, heeft de kantonrechter de geplande mondelinge behandeling voor twee weken aangehouden.
1.3.
Op 29 juni 2022 heeft [verzoekster] meegedeeld dat [verweerder] een beroep heeft gedaan op de bedenktermijn. Daarom heeft [verzoekster] verzocht om een nieuwe datum voor de zitting te bepalen. Op 15 juli 2022 heeft [verzoekster] de aanvullende producties 64 tot en met 67, waaronder de eerder getekende vaststellingsovereenkomst, overgelegd.
1.4.
De mondelinge behandeling heeft daarna op 27 juli 2022 plaatsgevonden. Namens [verzoekster] is verschenen [A] , werkzaam als [functie 1] en leidinggevende van [verweerder] , bijgestaan door mr. M. Bödicker, kantoorgenoot van de gemachtigde, mr. Koekkoek. [verweerder] is niet verschenen. Mr. Bödicker heeft een afdruk overgelegd van de e-mailcorrespondentie die tussen [verweerder] en [verzoekster] op en na 22 juli 2022 heeft plaatsgevonden, alsmede het originele betekeningsexploot waarbij [verweerder] is opgeroepen voor de zitting op 27 juli 2022. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken.
1.5.
Daarna is uitspraak bepaald.
2. De feiten, waarvan de kantonrechter op basis van de stukken en de behandeling ter zitting uitgaat en die door [verweerder] niet concreet zijn weersproken.
2.1.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1971, is sinds 1 april 2018 in dienst van (de rechtsvoorganger) van [verzoekster] , als [functie 2] . De arbeidsovereenkomst geldt als te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd. Het salaris van [verweerder] bedraagt € 5.381,00 bruto per maand. Daarnaast ontvangt hij een vergoeding van 25% als de gestelde targets zijn behaald.
2.2.
[verweerder] is in zijn functie verantwoordelijk voor een aantal klanten van [verzoekster] met een omzetwaarde van circa 43 miljoen euro.
2.3.
Vanaf 1 april 2021 is [A] de leidinggevende van [verweerder] . De leidinggevende heeft kort daarna geprobeerd met [verweerder] telefonisch contact op te nemen, maar hij was niet bereikbaar. Vervolgens heeft zij een onaangekondigd bezoek aan het adres van [verweerder] gebracht. [verweerder] was op dat moment niet thuis. Volgens de jongen die voor haar de deur had geopend, woonde [verweerder] al twee jaar niet meer in Nederland, maar in Oostenrijk.
2.4.
In de periode vanaf april 2021 tot en met maart 2022 zijn er meerdere keren geweest dat [verweerder] niet op een afspraak met een klant verscheen en dat hij niet bereikbaar was, zowel niet voor klanten als voor collega’s en zijn leidinggevende. Dit is in april 2021 gebeurd met een telefonische afspraak met de klant [klant 1] , waarbij [verweerder] niet van zich liet horen en waarvoor hij zich niet had afgemeld. [verweerder] heeft daarna als verklaring gegeven dat hij niet thuis was en dat de accu van zijn telefoon leeg was. Daarna, op 23 juli 2021, was [verweerder] niet bereikbaar voor een overleg samen met zijn leidinggevende met een andere klant, [klant 2] , over een ingewikkelde claim tegen [verzoekster] , waarvoor hij als reden gaf dat hij een vaccinatie-afspraak had. Later bleek uit zijn telefoongegevens dat [verweerder] die dag in Oostenrijk was.
2.5.
Begin september 2021 heeft de leidinggevende [verweerder] erop aangesproken dat hij te weinig betrokken is en te vaak afspraken niet is nagekomen. Dit gesprek is vastgelegd in een verslag.
2.6.
Op 27 december 2021 heeft de klant [klant 2] boos naar [verzoekster] gebeld omdat [verweerder] zaken die hij voor 1 december 2021 had moeten doen, niet had gedaan. [verweerder] was die dag onbereikbaar. Op 28 december 2021 meldt [verweerder] zijn leidinggevende dat hij niet bereikbaar was omdat hij niet lekker was. Uit de latere telefoongegevens bleek dat hij toen in Oostenrijk was.
2.7.
Begin januari 2022 heeft de leidinggevende [verweerder] een uitnodiging voor een gesprek via Teams gestuurd, die [verweerder] niet heeft geaccepteerd en waarvoor hij ook geen andere datum heeft voorgesteld.
2.8.
Daarna bleven er bij [verzoekster] klachten binnenkomen van collega’s en klanten over het werk en de bereikbaarheid van [verweerder] .
2.9.
[verweerder] heeft zich op 18 februari 2022 ziekgemeld. Nadat hij door zijn leidinggevende op 21 februari 2022 weer hersteld was gemeld, heeft [verweerder] zich op 6 maart 2022, na zijn vakantie, opnieuw ziek gemeld.
2.10.
Op 9 maart 2022 heeft [verzoekster] bericht gekregen van een schade-afhandelaar over een aanrijding met de lease-auto in oktober 2021, die [verweerder] niet bij [verzoekster] had gemeld, waaruit bleek dat [verweerder] niet reageert op berichten van de wederpartij over de schade-afhandeling.
2.11.
De bedrijfsarts heeft [verweerder] per 1 mei 2022 weer geschikt geacht voor zijn eigen werk.
2.12.
Uit de belgegevens van [verweerder] blijkt dat hij vanaf 29 december 2020 tot en met 31 december 2021 langere periodes achtereen vanuit Oostenrijk heeft gebeld. [verweerder] heeft volgens het verlofsysteem van [verzoekster] in die periodes geen vakantieverlof opgenomen.
2.13.
[verzoekster] heeft [verweerder] in april 2022 om opheldering gevraagd over het hoge brandstofverbruik met de lease-auto. Uit informatie van de lease-automaatschappij is gebleken dat [verweerder] een zeer hoog brandstofverbruik heeft, in een jaar tijd betrof het 75.000 kilometer, terwijl er vanwege corona veel minder zakelijk werd gereden. Uit gegevens van de tankpas blijkt dat [verweerder] , terwijl hij een benzineauto reed, in december 2021 twee keer diesel heeft getankt.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt op grond van het bepaalde in artikel 7:671b en artikel 7:669 lid 3 sub e, althans g, althans i, van het Burgerlijk Wetboek (BW) om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen op de kortst mogelijke termijn. Ter zitting heeft [verzoekster] verzocht de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 augustus 2022 te ontbinden. [verzoekster] verzoekt ook voor recht te verklaren dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] en dat aan hem geen transitievergoeding toekomt.
3.2.
[verweerder] heeft geen verweerschrift ingediend en is, ondanks daartoe onder meer bij exploot te zijn opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Er is dus geen verweer gevoerd tegen het verzoek van [verzoekster] .

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt vast dat het betekeningsexploot waarmee [verweerder] voor de zitting op 27 juli 2022 is opgeroepen, aan hem op 15 juli 2022 in persoon is uitgereikt. Daarnaast blijkt uit de door [verzoekster] ter zitting overgelegde e-mailcorrespondentie dat [verweerder] op de hoogte was van deze zittingsdatum. [verweerder] heeft er desondanks voor gekozen niet te verschijnen en geen verweer te voeren. De kantonrechter zal daarom alleen op basis van het verzoekschrift en de toelichting van [verzoekster] ter zitting, beoordelen of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden en zo ja, per welke datum er een einde komt aan de arbeidsovereenkomst.
4.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:671b lid 2 BW is onderzocht of een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW of enig ander opzegverbod geldt. Dit is niet het geval.
4.3.
Uit artikel 7:671b lid 2 BW, gelezen in samenhang met artikel 7:669 lid 1 BW, volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is, herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt en er geen opzegverboden gelden.
4.4.
Het verzoek om ontbinding is primair gegrond op artikel 7:669 lid 3 sub e BW. Ter onderbouwing van haar primaire verzoek heeft [verzoekster] gesteld dat er in het afgelopen jaar veel incidenten met [verweerder] zijn geweest. [verweerder] is verantwoordelijk voor grote klanten van [verzoekster] . Van alle kanten, van klanten en van collega’s, kwamen klachten over zijn slechte bereikbaarheid. Ook is gebleken dat [verweerder] een groot deel van zijn tijd, zonder dit bij [verzoekster] te melden of hiervoor toestemming te vragen, in Oostenrijk is geweest. [verweerder] heeft onder valse voorwendselen afspraken afgezegd. Daarnaast verwijst [verzoekster] naar wat zij heeft ontdekt over het gebruik van de leaseauto en de reactie van [verweerder] daarop. [verzoekster] stelt dat vanwege dit verwijtbare gedrag herplaatsing niet in de rede ligt.
4.5.
Uit de hiervoor vermelde feiten komt naar voren dat [verweerder] meerdere keren afspraken met belangrijke klanten die hij in portefeuille had, zonder voorafgaand bericht niet is nagekomen en dat hij voor [verzoekster] en zijn klanten meerdere keren onbereikbaar is geweest zonder dat hij hiervoor een deugdelijke verklaring kon geven. [verweerder] was ook niet of moeilijk aan te spreken op dit gedrag. Aannemelijk is dat hij hierdoor [verzoekster] veel overlast heeft bezorgd en dat [verzoekster] schade heeft geleden. Gelet hierop acht de kantonrechter zijn gedrag zodanig laakbaar dat dit te kwalificeren is als ernstig verwijtbaar.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat sprake is van een redelijke grond voor ontbinding zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW. Daaruit vloeit ingevolge het slot van lid 1 van dat artikel voort dat herplaatsing van [verweerder] niet in de rede ligt. Uit de e-mailcorrespondentie van [verweerder] en [verzoekster] die vanaf 22 juli 2022 tot de zitting is gevoerd, blijkt dat [verweerder] nog steeds akkoord is met de afspraak in de eerdere vaststellingsovereenkomst om (zonder enige vergoeding) de arbeidsovereenkomst te beëindigen, met ingang van 1 augustus 2022.
4.7.
[verzoekster] heeft verzocht om op grond van artikel 7:671b lid 9 sub b BW eerder te ontbinden zonder rekening te houden met de opzegtermijn omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. [verzoekster] heeft zowel in het verzoekschrift als ter zitting voldoende toegelicht dat zij door het handelen en nalaten van [verweerder] veel schade heeft geleden. Belangrijke klanten zijn daardoor weggegaan bij [verzoekster] of [verzoekster] heeft extra kosten moeten maken omdat [verweerder] zijn zaken niet op orde had. De kantonrechter ziet in al het voorgaande aanleiding om de gedragingen van [verweerder] als ernstig verwijtbaar aan te merken en daarom geen rekening te houden met de opzegtermijn en het einde van de arbeidsovereenkomst te bepalen op een eerder tijdstip. Gelet op de eerder tussen partijen gemaakte afspraak in de vaststellingsovereenkomst om de arbeidsovereenkomst te beëindigen met ingang van 1 augustus 2022, zal de kantonrechter hierbij aansluiten en de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbinden met ingang van 1 augustus 2022.
4.8.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van [verzoekster] zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden met ingang van 1 augustus 2022.
4.9.
Omdat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] is op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW geen transitievergoeding verschuldigd. De verzochte verklaring voor recht zal worden toegewezen in die zin dat [verweerder] geen transitievergoeding toekomt. Voor toewijzing van de verzochte verklaring voor recht dat het einde van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] , ziet de kantonrechter voor [verzoekster] geen afzonderlijk belang, zodat deze zal worden afgewezen.
4.10.
Nu aan de ontbinding geen vergoeding wordt verbonden, hoeft [verzoekster] geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken.
4.11.
De proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
5.2.
bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 1 augustus 2022;
5.3.
verklaart voor recht dat aan [verweerder] geen transitievergoeding toekomt;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.F.A. van Buitenen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken door mr. H.A.M. Pinckaers op
29 juli 2022.