ECLI:NL:RBMNE:2022:3523

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
UTR 22/88
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot toekenning persoonsgebonden budget voor jeugdhulp

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum. De zaak betreft de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor jeugdhulp op grond van de Jeugdwet. Eiser had in eerste instantie een pgb toegekend gekregen voor de periode van 1 januari 2022 tot en met 28 februari 2022, maar het college verklaarde het bezwaar van eiser tegen het bestreden besluit ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 10 maart 2022 is eiser verschenen, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 7 april 2022 geoordeeld dat het college onvoldoende had onderzocht of het pgb toereikend was voor de benodigde jeugdhulp. Na deze tussenuitspraak heeft het college een nieuw besluit genomen op 7 juni 2022, waarin het bezwaar van eiser alsnog gegrond werd verklaard en een hoger pgb-tarief van € 19,49 werd toegekend. Dit nieuwe besluit verving het eerdere besluit, waardoor eiser geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het eerste besluit. De rechtbank heeft het beroep tegen het eerste besluit dan ook niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft daarnaast bepaald dat het college het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/88

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: S. van Marion).

Procesverloop

Bij besluit van 31 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser, voor zover hier van belang, een persoonsgebonden budget toegekend (pgb) voor jeugdhulp voor zijn zoon op grond van de Jeugdwet (Jw), voor de periode van 1 januari 2022 tot en met
28 februari 2022.
Bij besluit van 25 november 2021 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2022 via Microsoft Teams. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 7 april 2022 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending daarvan, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen op 7 juni 2022 dat is aangevuld op 13 juni 2022 (het bestreden besluit II). Daarbij heeft hij het bezwaar van eiser alsnog gegrond verklaard en aan eiser het pgb-tarief van € 19,49 toegekend voor dagbesteding zwaar door ACIC geleverd over de periode van 1 januari 2022 tot en met
28 februari 2022. Verweerder heeft hierbij het bestreden besluit van 25 november 2021 ingetrokken. Verweerder heeft tevens het primaire besluit van 31 augustus 2021 herroepen voor zover dat ziet op het toegekende pgb-tarief van € 13,56 per uur over de periode van
1 januari 2022 tot en met 28 februari 2022.
Eiser heeft op 27 juni 2022 en 26 juli 2022 een schriftelijke zienswijze ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek op
15 augustus 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt bepaald.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede jeugdhulp in te kopen.
Verweerder wijzigt het standpunt
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit II alsnog aan eiser het gevraagde pgb-tarief van € 19,49 toegekend voor de benodigde hulp bij het Autisme Centrum In Contact (ACIC) over de periode in geschil die loopt van 1 januari 2022 tot en met 28 februari 2022.
Beroep tegen het bestreden besluit I
4. De rechtbank oordeelt dat verweerder het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit II heeft hersteld. Het bestreden besluit II is in de plaats gekomen van het bestreden besluit I. Gelet hierop heeft eiser geen procesbelang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit I. Daarom verklaart de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk.
Beroep tegen het bestreden besluit II
5. Eiser voert in de zienswijze aan dat verweerder bij uitzondering heeft besloten om de gevraagde hulpvraag toe te kennen. Eiser is daar blij mee maar wil nog wel een oordeel van de rechtbank over de vraag of de vergoeding zoals deze wordt gehanteerd door verweerder passend is voor de zorg die wordt geleverd door het ACIC.
6. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
7. Het bestreden besluit II vervangt het bestreden besluit I en is daarmee een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit II volledig tegemoet is gekomen aan het tegen het bestreden besluit I ingestelde beroep van eiser. Aan eiser is immers het gevraagde (hogere) pgb-tarief toegekend. Daarmee heeft verweerder het voor eiser gewenste besluit genomen. Het hebben van louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang [1] . Hierbij is van belang dat met het besluit van 30 juni 2022 door verweerder ook het gewenste pgb-tarief is toegekend voor de periode van 1 maart 2022 tot en met 28 februari 2023. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft eiser daarom geen belang bij het beroep tegen het bestreden besluit II en is daartegen geen beroep van rechtswege ontstaan.
Vergoeding griffierecht
8. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat verweerder het bestreden besluit II heeft genomen aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 augustus 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 juni 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1302).