ECLI:NL:RBMNE:2022:3519

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
UTR 21/4564 en UTR 21/5071
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging van politiegegevens op basis van de Wet politiegegevens

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 1 september 2022, zijn de beroepen van eiser tegen twee besluiten van de korpschef van politie, waarin zijn verzoeken om wijziging van politiegegevens zijn afgewezen, beoordeeld. Eiser had op 19 augustus 2021 inzage gekregen in zijn politiegegevens en diende vervolgens op 18 oktober en 18 november 2021 twee verzoeken in om wijziging van deze gegevens, specifiek de maatschappelijke klasse 'overlast door verward/overspannen persoon' en andere onjuistheden. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van deze verzoeken door verweerder op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet politiegegevens (Wpg) terecht is. Verweerder heeft voldoende onderbouwd dat de gebruikte maatschappelijke klasse en incidentcode E33 passend zijn, gezien de inhoud van de registraties. Eiser heeft niet aangetoond dat de gegevens feitelijke onjuistheden bevatten, en de rechtbank stelt dat het wijzigingsrecht niet bedoeld is om indrukken of meningen te corrigeren.

De rechtbank heeft ook de procedure rondom de inzage van politiegegevens beoordeeld. Eiser heeft geklaagd over de tijdsduur en de beperkingen die aan zijn inzagerecht zijn gesteld. De rechtbank oordeelt dat verweerder de inzageprocedure op een adequate manier heeft ingericht en dat de beperkingen die zijn opgelegd aan het wijzigingsrecht van eiser gerechtvaardigd zijn, gezien het aantal verzoeken dat eiser in korte tijd heeft ingediend. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de verzoeken van eiser om wijziging van zijn politiegegevens niet worden ingewilligd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/4564 en UTR 21/5071

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.G. Blasweiler),
en
de korpschef van politie, namens deze, de politiechef van eenheid Midden-Nederland(verweerder)
(gemachtigde: mr. S. Maas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen twee besluiten van verweerder waarin eisers verzoeken om wijziging van politiegegevens die over hem worden verwerkt zijn afgewezen. Vanwege de overlappende thema’s ziet de rechtbank aanleiding om de beroepen in één uitspraak te bespreken.
2. Eiser heeft op 19 augustus 2021 inzage gehad in politiegegevens die over hem verwerkt worden. Deze inzage heeft plaatsgevonden op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg). Op basis van deze inzage heeft eiser twee verzoeken ingediend om wijziging van politiegegevens die over hem worden verwerkt, in de zin van artikel 28, eerste lid, van de Wpg. Het eerste verzoek heeft eiser gedaan op 18 oktober 2021 en het tweede verzoek op 18 november 2021. Verweerder heeft hierop besloten op respectievelijk 11 november 2021 (zaak UTR 21/4564) en op 8 december 2021 (zaak UTR 21/5071).
3. De politiegegevens waarvan eiser wijziging vraagt zijn weergegeven in politieregistraties. Hierin staan gebeurtenissen omschreven waarbij eiser betrokken was. Verweerder heeft in verschillende registraties de maatschappelijke klasse ‘overlast door verward/overspannen persoon’ met incidentcode E33 gebruikt. In de zaak UTR 21/4564 gaat het om negen registraties waar dit is gebeurd en in de zaak UTR 21/5071 om de resterende vier registraties. Eiser wil dit graag gewijzigd hebben, omdat hij het niet eens is met deze kwalificatie en incidentcode. Daarnaast vindt eiser - kort gezegd - dat bepaalde gebeurtenissen niet juist of onvolledig zijn weergegeven in de registraties. Verder heeft eiser verzocht om uitleg over de inzageprocedure op grond van artikel 25 van de Wpg, zoals verweerder die hanteert.
4. Verweerder heeft de wijzigingsverzoeken van eiser afgewezen op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wpg. Volgens verweerder is de maatschappelijke klasse ‘overlast door verward/overspannen persoon’ met code E33 passend gelet op de inhoud van de registraties. Dat eiser zich hierin niet kan vinden, maakt volgens verweerder niet dat het gewijzigd moet worden. Daarnaast ziet verweerder geen aanknopingspunten voor de stelling dat bepaalde gebeurtenissen in de politieregistraties niet juist of onvolledig zijn weergegeven. In het besluit van 8 december 2021 heeft verweerder daarnaast nog uitleg gegeven over de inzageprocedure in het kader van artikel 25 van de Wpg. Verder heeft verweerder in die zaak besloten dat eiser nog éénmaal een verzoek in mag dienen op grond van artikel 28 van de Wpg, en dat daarna de regel zal gelden dat eiser uitsluitend na een inzagemoment één verwijderingsverzoek mag indienen. Hierop wordt alleen een uitzondering gemaakt als er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die maken dat terug dient te worden gekomen op een eerder genomen besluit. Verweerder baseert zich hierbij op artikel 24a, vierde lid, van de Wpg ten grondslag en de vele verzoeken die eiser op grond van artikel 28 van de Wpg heeft ingediend.
Artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
5. Verweerder heeft in beide zaken een verzoek ingediend om de politieregistraties, die onderdeel van het dossier uitmaken, niet aan eiser te verstrekken. Verweerder heeft hierbij een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Awb. Bij beslissing van 24 maart 2022 (UTR 21/5071) en 24 mei 2022 (UTR 21/4564) heeft de rechtbank geoordeeld dat geheimhouding of beperkte kennisneming zoals bedoeld in artikel 8:29 Awb hier niet aan de orde was, omdat eiser de stukken eerder al had ingezien bij de politie. De rechtbank vond het wel gerechtvaardigd om in deze zaken een uitzondering te maken op artikel 8:39, tweede lid, en artikel 8:42, tweede lid, van de Awb en de stukken niet aan eiser te verstrekken.
6. Op 28 maart 2022 is de zaak met zaaknummer UTR 21/5071 op zitting behandeld. De zaak is toen aangehouden zodat eiser vooraf aan een volgende zitting nog de mogelijkheid zou hebben om de stukken in te zien die niet aan hem verstrekt mochten worden.
7. De rechtbank heeft beide beroepen vervolgens op 1 juni 2022 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder. Eiser en zijn gemachtigde hebben tijdens de zitting de hiervoor genoemde stukken ingezien.
8. Op 19 juni 2022 en 11 juli 2022 heeft eiser een verzoek gedaan om de zaak te heropenen/aan te houden, om de stukken nogmaals in te mogen zien. De rechtbank heeft dit verzoek op 23 augustus 2022 afgewezen. Daarbij is tevens medegedeeld dat binnen zes weken uitspraak zal worden gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

Maatschappelijke klasse
9. Eiser voert aan dat het onjuist is dat in meerdere politieregistraties de incidentcode E33 wordt vermeld en dat hij wordt aangeduid als een verward en overspannen persoon. Eiser is immers nooit psychiatrisch gediagnosticeerd. Omdat deze klasse in de politieregistraties staat, wordt bovendien bij nieuwe contacten met eiser telkens opnieuw in de registratie opgenomen dat hij verward en overspannen is, terwijl de politieagenten dat dan niet zelf hebben geconstateerd. Er is sprake van stigmatisering en eiser wordt hierdoor op een andere manier benaderd door politieagenten dan andere personen. Het hanteren van verweerder van deze maatschappelijke klasse heeft onevenredige gevolgen voor hem en daarom moet dit worden gewijzigd in de politieregistraties.
10. De rechtbank stelt voorop dat het artikel 28 van de Wpg de mogelijkheid biedt om politiegegevens die over de betreffende persoon gaan te verbeteren, wijzigen of aanvullen, daarbij rekening houdend met het doel van de verwerking daarvan. Wijziging van de gegevens is alleen mogelijk als de gegevens feitelijke onjuistheden bevatten. Het is niet bedoeld om gegevens, bestaande uit indrukken, meningen en conclusies waarmee de betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of verwijderen. Voor zover het verzoek van de betrokkene betrekking heeft op feiten, is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat de feiten onjuist zijn. [1]
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de maatschappelijke klasse en de genoemde incidentcode E33 in de politieregistraties niet heeft hoeven wijzigen. Uit het verweerschrift en hetgeen verweerder op zitting heeft toegelicht leidt de rechtbank af dat het kwalificeren van gedrag of meldingen in een maatschappelijke klasse met behulp van incidentcodes ervoor bedoeld is om de politie zijn werk goed te laten doen. Bij het aanmaken van registraties in het politiesysteem wordt een klasse ‘gekozen’ die volgens verweerder het beste past bij het omschreven gedag of de melding. Hiermee wordt een indicatie gegeven waar de registratie over gaat en hoe het beschreven voorval door melders of politiemedewerkers ervaren is. Met het benoemen van deze klasse en incidentcode wordt nadrukkelijk geen diagnose gesteld en volgens verweerder is voor het gebruik van deze klasse en code ook niet vereist dat de persoon daadwerkelijk (in medische zin) verward of overspannen is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende heeft uitgelegd waarom het geven van een maatschappelijke klasse zinvol is voor de uitvoering van werkzaamheden door de politie. Verder heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht waarom de incidentcode E33 die in het geval van eiser regelmatig is gebruikt in de genoemde situaties de meest passende code is. Daarbij speelt mee dat er geen andere geschikte code of klasse is die (meer) recht doet aan de situatie. Het hanteren van een te algemene klasse (en code) dekt de lading onvoldoende en doet daarmee afbreuk aan de informatievoorziening voor de betrokken politiemedewerkers, waarvoor de vermelding nu juist is bedoeld. Gezien de inhoud van de registraties vindt de rechtbank ook dat verweerder de maatschappelijke klasse met code E33 in deze gevallen passend heeft kunnen vinden. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser moeite heeft met de gehanteerde maatschappelijke klasse ‘verward of overspannen persoon’, omdat hij nooit als zodanig is gediagnosticeerd, maakt dit niet dat verweerder tot wijziging van deze klasse hoeft over te gaan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen. Evenmin vindt de rechtbank dat is gebleken dat eiser hierdoor niet op een acceptabele wijze wordt behandeld door verweerder en dat er sprake is van onevenredig nadelige gevolgen voor eiser. Dat code E33 vaker wordt gebruikt door verweerder in registraties die over eiser gaan is daarvoor op zichzelf onvoldoende. De rechtbank kan namelijk niet vaststellen dat verweerder code E33 heeft genoemd in registraties terwijl dit evident onjuist is of dat verweerder eiser bewust stigmatiseert.
Feitelijke onjuistheden
12. Eiser voert daarnaast aan dat bepaalde feiten in de registraties niet kloppen. Eiser wijst hierbij bijvoorbeeld op de melding waarin staat dat hij tientallen keren naar het Openbaar Ministerie (OM) heeft gebeld op een bepaalde dag. [2] Volgens eiser heeft hij die dag maar één keer naar het OM gebeld. Daarnaast is er een registratie waarin staat dat hij iemand dag en nacht lastig kan vallen, terwijl hij dat helemaal niet doet. Ook staat er in deze registratie dat er aangifte tegen hem is gedaan met betrekking tot een voorval in de [winkel] en dat er getuigen en camerabeelden zijn. Die aangifte is volgens eiser onjuist en ook zijn er geen getuigen. [3] Voorts wijst eiser er op dat in de registratie die gaat over zijn bezoek aan de nationale ombudsman ten onrechte niet staat dat de nationale ombudsman zich heeft bemoeid met een strafrechtelijk onderzoek, wat niet had gemogen. [4] Ook over verschillende andere registraties heeft eiser opmerkingen gemaakt. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte stelt dat er sprake is van een ‘afspraak’ over het doen van aangiftes en is hij het er niet mee eens dat verweerder beperkingen stelt aan de mogelijkheid voor eiser om aangifte te doen.
13. De rechtbank overweegt dat, zoals al uit overweging 10 volgt, wijziging van politiegegevens op grond van artikel 28 van de Wpg alleen vereist is als de gegevens feitelijke onjuistheden bevatten, en dat het aan eiser is om dit aannemelijk te maken. Daar is eiser in dit geval niet in geslaagd. Verweerder heeft deze politiegegevens dan ook niet hoeven wijzigen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
14. In een van de registraties [5] staat vermeld dat het OM een melding aan de politie heeft gedaan dat eiser tientallen keren gebeld heeft. Hierin is dus slechts feitelijk aangegeven dat een melding is gedaan en wat de inhoud daarvan was. Dit gegeven zou alleen gewijzigd moeten worden als eiser aannemelijk heeft gemaakt dat het OM deze melding niet gedaan heeft. Dat heeft eiser niet gedaan. Dat eiser het anders beleefd heeft en er volgens hem slechts sprake is geweest van één telefoontje, maakt dan ook niet dat verweerder deze registratie heeft moeten wijzigen.
15. De registratie die onder meer over het voorval in de [winkel] [6] gaat heeft verweerder ook niet hoeven wijzigen. In de registratie staat vermeld dat er aangifte is gedaan tegen eiser en dat er getuigen en camerabeelden zijn. Dat gegeven heeft eiser op zichzelf niet betwist. Eiser heeft slechts naar voren gebracht dat hij geen strafbaar feit heeft gepleegd. Maar in de registratie staat niet dat eiser schuldig zou zijn aan een strafbaar feit. Dat de aangifte volgens eiser onterecht is gedaan, betekent dan ook niet dat de registratie onjuist is. Verder heeft verweerder niet de zinsnede in de registratie hoeven wijzigen dat eiser ‘bekend staat als iemand die dag en nacht lastig kan vallen.’ Het gaat hier immers om een indruk van de politie op basis van een eerdere melding, en artikel 28 van de Wpg is er niet voor bedoeld om dergelijke indrukken te wijzigen als de betrokkene het daarmee niet eens is.
16. De registratie over het voorval bij de nationale ombudsman [7] heeft verweerder ook niet hoeven wijzigen. In deze registratie wordt het gedrag van eiser beschreven. Hierbij gaat het om een indruk van de politie, en – zoals hiervoor ook al is overwogen – artikel 28 van de Wpg is niet bedoeld voor het wijzigen van indrukken. Dat de registratie volgens eiser onvolledig is, omdat er niet in staat dat de nationale ombudsman zich heeft bemoeid met een strafrechtelijk onderzoek wat niet had gemogen, maakt, los van de vraag of dit inderdaad zo is, niet dat de registratie onjuist is. Artikel 28 van de Wpg is er immers alleen voor bedoeld om gegevens te wijzigen die onjuist zijn, en niet om registraties aan te vullen die naar de mening van één van de betrokkene onvolledig zijn.
17. Ook ten aanzien van de overige registraties waar de besluiten van 11 november 2021 en 8 december 2021 op zien kan de rechtbank niet vaststellen dat wat daarin staat inhoudelijk niet overeenkomt met wat er is gemeld of waargenomen. Daarbij wordt nogmaals opgemerkt dat voor zover eiser het niet eens is met de inhoud van de melding of beschrijving, omdat hij dit anders ziet of beleefd heeft, dit geen reden vormt om de registratie te wijzigen. Dat geldt ook voor wat betreft de ‘afspraak’ die verweerder heeft genoemd met betrekking tot aangiftes die afkomstig zijn van eiser. Dat eiser het niet eens is met het aangiftebeleid dat verweerder ten aanzien van hem hanteert, betekent niet dat verweerders weergave van de gemaakte interne afspraak hierover onjuist is en dat de registratie dus gewijzigd zou moeten worden.
De inzageprocedure en de beperkingen van eiser om een verzoek in te dienen
18. Eiser heeft verder geklaagd over hoe de inzageprocedure is geregeld door verweerder. Hij vindt dat hij steeds te weinig tijd krijgt voor een inzage en dat hij daarom zijn inzagerecht niet goed kan uitoefenen. Ook is eiser het er niet mee eens dat hij tijdens de inzage niets mag overschrijven uit de registraties. Hij wordt hierdoor beperkt in zijn controlemogelijkheden. Daarnaast is eiser het niet eens met de beslissing van verweerder dat nog maar maximaal één keer per halfjaar inzage wordt geboden op grond van artikel 25 van de Wpg, en dat eiser bij elke inzage maximaal één verzoek om wijziging van de politiegegevens mag indienen.
19. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Eiser heeft in zijn verzoek van 18 november 2021 aan verweerder om informatie gevraagd over de inzageprocedure van artikel 25 van de Wpg. Die informatie heeft verweerder in het bestreden besluit gegeven. Los van de vraag of het hier om een besluit gaat, is de rechtbank van oordeel dat de manier waarop verweerder de inzageprocedure inricht afdoende is. De ABRvS heeft hier ook al meermalen over geoordeeld. [8] In het bijzonder overweegt de rechtbank hierbij nog dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te weinig tijd zou hebben gekregen om effectief gebruik te kunnen maken van zijn inzagerecht. Verweerder heeft ook terecht gesteld dat eiser wel aantekeningen mag maken tijdens de inzage, maar dat hij de politieregistraties niet in zijn geheel mag overschrijven en het is de rechtbank niet gebleken dat de geboden inzagetijd daarvoor onvoldoende was.
20. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verweerder het wijzigingsrecht van eiser heeft mogen beperken. Verweerder heeft in een eerder besluit van 20 april 2020 al besloten dat eiser nog maar één keer per halfjaar een verzoek om inzage in politiegegevens mag doen. In het bestreden besluit van 8 december 2021 heeft verweerder ook besloten het wijzigingsrecht te beperken tot één keer per inzage. Op grond van artikel 24a, vierde lid, van de Wpg mag verweerder in het geval van een buitensporig verzoek, met name vanwege de geringe tussenpozen tussen opeenvolgende verzoeken, weigeren gevolg te geven aan het verzoek. Uit de memorie van toelichting volgt dat bij een buitensporig verzoek met name moet worden gedacht aan verzoeken met een repetitief karakter. [9] Eiser heeft in een tijdsbestek van nog geen 4 maanden (tussen 26 augustus 2021 en 8 december 2021) acht verzoeken ingediend op grond van artikel 28 van de Wpg. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hier sprake is van geringe tussenpozen en dat hij het wijzigingsrecht heeft mogen beperken.
Conclusie
21. Het beroep is ongegrond. Verweerder heeft geen gevolg aan het verzoek van eiser hoeven geven om bepaalde politiegegevens te wijzigen. Ook heeft verweerder mogen bepalen dat eiser per inzagemoment nog maar één verzoek om wijziging van de desbetreffende politiegegevens mag doen.
22. Omdat het beroep ongegrond is krijgt eiser het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 18 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:807).
2.Registratie 2015126908.
3.Registratie 2014335492.
4.Registratie 2015218954-1.
5.Registratie 2015126908.
6.Registratie 2014335492.
7.Registratie 2015218954-1.
8.Zie bijvoorbeeld ABRvS 12 september 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2964).
9.Memorie van toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2017-2018, 34 889 nr. 3, p.77.