ECLI:NL:RBMNE:2022:3476

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 22/2563 (verzoek) en UTR 22/2568 (beroep)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de omgevingsvergunning voor de bouw van een fustenopslag in strijd met het bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 augustus 2022 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning die is verleend voor de bouw van een fustenopslag voor pompoenen en uien. De vergunninghouder, die een pompoenenopslagbedrijf exploiteert, had een omgevingsvergunning aangevraagd om in strijd met het bestemmingsplan te mogen bouwen, omdat de opslag deels buiten de agrarische bedrijfskavel valt. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten heeft deze vergunning verleend, maar verzoekster, die in de nabijheid woont, heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster spoedeisend belang heeft bij de procedure, aangezien de vergunninghouder al met heiwerkzaamheden is begonnen en de bouw van de fustenopslag gepland staat. De rechter heeft de beslissing van het college beoordeeld en geconcludeerd dat er zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting, en dat de erfsingelbeplanting gegarandeerd is door een aan de vergunning verbonden voorschrift. De rechter heeft ook de bezorgdheid van verzoekster over de verkeersveiligheid beoordeeld, maar oordeelde dat de bouw van de fustenopslag niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beroep van verzoekster ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid gebruik heeft mogen maken van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid en dat de omgevingsvergunning terecht is verleend. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid van de belangenafweging door het college en de noodzaak voor verzoekster om objectieve gegevens aan te leveren ter ondersteuning van haar bezwaren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/2563 (verzoek) en UTR 22/2568 (beroep)

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 augustus 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten(het college), verweerder,
(gemachtigde: mr. A.M. Hegger).
Als derde-partij heeft aan deze zaak deelgenomen:
[derde-partij] B.V.(vergunninghouder), gevestigd in [vestigingsplaats] .

Inleiding

1. Op het perceel [straatnaam] [nummeraanduiding 1] exploiteert vergunninghouder een pompoenenopslagbedrijf. Voor dit bedrijf wil hij een nieuwe fustenopslag realiseren, waarin pompoenen en uien op een natuurlijke wijze kunnen luchten. Deze opslag valt voor ongeveer zeven meter buiten de agrarische bedrijfskavel en is daardoor in strijd met bestemmingsplan ‘Buitengebied Dronten’. Vergunninghouder heeft een omgevingsvergunning aangevraagd om in strijd met het bestemmingplan te mogen bouwen. Op 21 oktober 2021 heeft het college deze omgevingsvergunning (het primaire besluit) verleend. Vergunninghouder heeft al heiwerkzaamheden laten uitvoeren. Met de bouw van de bovenbouw van de fustenopslag zal in de week van 26 september 2022 (week 39) worden gestart.
2. Verzoekster woont op het adres [straatnaam] [nummeraanduiding 2] en is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Zij heeft daarom bezwaar gemaakt bij het college. In het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening heeft de voorzieningenrechter de omgevingsvergunning gedurende de bezwaarfase geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. [1] Vervolgens heeft de commissie bezwaarschriften van de gemeente Dronten op 20 april 2022 advies uitgebracht. In de beslissing op bezwaar van 7 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning, onder aanvulling van een nadere motivering, in stand gelaten. Het college motiveert in het bestreden besluit waarom er wel is voldaan aan de voorwaarde dat er zicht is op langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting. Daarnaast heeft het college een aanvullend voorschrift opgenomen ten aanzien van de erfsingelbeplanting, inhoudende dat uiterlijk één jaar na gereedmelding van de fustenopslag de vereiste erfsingelbeplanting aangeplant moet zijn.
3. Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Ook heeft zij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Zij verzoekt hierbij om de vergunning te schorsen totdat er uitspraak is gedaan in de beroepsprocedure. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Vergunninghouder heeft een schriftelijke reactie ingediend.
4. Het verzoek is behandeld op de zitting van 16 augustus 2022. Verzoekster, de gemachtigde van het college en de bestuurder van vergunninghouder waren daarbij aanwezig.

Het geschil

5. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend en in stand gelaten, omdat de fustenopslag niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en er aan de voorwaarden uit het bestemmingsplan wordt voldaan. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij vindt dat niet is aangetoond dat er zicht is op langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting door realisatie van de fustenopslag. Ook twijfelt verzoekster eraan of de erfbeplanting zal worden aangeplant. Tot slot vindt zij dat de verkeersveiligheid in gevaar komt, omdat vrachtwagens niet meer zullen kunnen draaien op het erf van vergunninghouder nadat de fustenopslag is gerealiseerd.

Beoordeling van het geschil

Spoedeisend belang
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster spoedeisend belang heeft bij deze procedure. Vergunninghouder kan op dit moment gebruik maken van de vergunning. Hij is ook al gestart met heiwerkzaamheden en is van plan om vanaf 26 september 2022 te starten met de bouw van de fustenopslag. Gelet daarop heeft verzoekster belang bij een beslissing van de voorzieningenrechter.
Ook uitspraak op het beroep
7. De voorzieningenrechter is daarnaast tot de conclusie gekomen dat, gelet op de aard van de zaak, nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. [2]
Het beoordelingskader
8. De voorzieningenrechter beoordeelt de beslissing op bezwaar. In die beslissing heeft het college nader gemotiveerd waarom de omgevingsvergunning is verleend. Bij de beoordeling van het bestreden besluit kijkt de voorzieningenrechter in de eerste plaats of er zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting en of het realiseren van erfsingelbeplanting gegarandeerd is. Dat zijn namelijk twee voorwaarden voor de ‘binnenplanse’ afwijkingsbevoegdheid waar het college gebruik van heeft gemaakt om de omgevingsvergunning te verlenen. [3] Verzoekster betwist dat er aan deze voorwaarden wordt voldaan, terwijl het voldoen aan die voorwaarden wel nodig is om gebruik te kunnen maken van de afwijkingsbevoegdheid voor bouwen buiten de agrarische bedrijfskavel. Het bouwplan is immers in strijd met het bestemmingsplan, omdat de fustenopslag deels buiten de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch-bedrijfskavel’ wordt gebouwd. [4] Als er niet aan de voorwaarden voor de binnenplanse afwijking wordt voldaan dan kan er alleen via een (grote) buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan worden afgeweken. [5]
9. Als er aan de voorwaarden voor de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid is voldaan, dan heeft het college de bevoegdheid om een vergunning te verlenen om af te wijken van het bestemmingsplan. Het college heeft beleidsruimte bij de beslissing om gebruik te maken van deze bevoegdheid. De voorzieningenrechter kan de keuzes die het college hierbij gemaakt heeft daarom slechts terughoudend toetsen. De voorzieningenrechter moet wel volledig toetsen of de belangenafweging op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en of deugdelijk is gemotiveerd waarom het college een bepaalde keuze heeft gemaakt.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
10. Verzoekster voert drie gronden aan tegen het bestreden besluit. Deze gaan over het zicht op vergroting van de productieomvang, over de erfsingelbeplanting en over verkeersveiligheid. De voorzieningenrechter beoordeelt de eerste twee beroepsgronden in het kader van de vraag of het college gebruik heeft mogen maken van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. De verkeersveiligheid beoordeelt de voorzieningenrechter in het kader van de vraag of de omgevingsvergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Zicht op langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting
11. Het college vindt dat door vergunninghouder voldoende is onderbouwd dat er zicht is op langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting. Het college heeft op de zitting een toelichting gegeven op hoe deze voorwaarde uit de bijlage bij het bestemmingsplan moet worden uitgelegd. De zinsnede “zicht op” betekent volgens het college dat aannemelijk moet worden gemaakt dat er een vergroting van de productieomvang zal zijn. Dit hoeft volgens het college niet onomstotelijk aan de hand van harde cijfers/gegevens onderbouwd te zijn. Verder volgt uit “als gevolg van schaalvergroting” volgens het college dat de schaalvergroting ertoe moet leiden dat er zicht is op vergroting van de productieomvang. Schaalvergroting is volgens het college een grotere opbrengst als gevolg van lagere productiekosten door intensiever gebruik van arbeid en kapitaal. De fustenopslag zorgt voor een intensiever gebruik van dit perceel, waardoor vergunninghouder aan de ene kant lagere kosten zal hebben en aan de andere kant een hogere opbrengst zal kunnen realiseren. Van schaalvergroting is dus in ieder geval sprake. Op basis van de onderbouwing van vergunninghouder is het college van mening dat er als gevolg van deze schaalvergroting zicht is op langdurige vergroting van de productieomvang.
Vergunninghouder heeft daarvoor een eigen schriftelijke uiteenzetting met een aantal berekeningen, een zelf opgesteld teeltoverzicht, een verklaring van zijn financieel adviseur [A] van 8 februari 2022, een bedrijfseconomisch advies van [onderneming 1] van 26 januari 2022 en een beoordeling van [onderneming 2] B.V. van 11 februari 2022 overgelegd.
12. Verzoekster is het niet eens met deze onderbouwing. Zij vindt dat niet is te toetsen of de door vergunninghouder aangedragen gegevens juist zijn, omdat deze niet met objectieve gegevens zijn onderbouwd. Zeker omdat een deel van de informatie van vergunninghouder zelf komt, vindt verzoekster dat het college meer (hard) bewijs had moeten vragen. Een andere mogelijkheid is volgens verzoekster dat het college, conform het advies van de bezwaarschriftencommissie, een extern deskundigenonderzoek moet instellen.
13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college niet heeft hoeven twijfelen aan de informatie en de onderbouwing die door vergunninghouder is ingebracht. Een deel van deze informatie is inderdaad van vergunninghouder zelf afkomstig, maar een deel van de informatie is ook afkomstig van professionele derden. Het college heeft voldoende toegelicht waarom het aannemelijk is dat het toevoegen van de fustenopslag tot een schaalvergroting leidt, die tot gevolg heeft dat er zicht is op vergroting van de productieomvang. De voorzieningenrechter vindt ook dat het enkele feit dat er méér opslag op het perceel mogelijk zal zijn, in beginsel tot meer productieomvang zal kunnen leiden. Dat is niet onaannemelijk. Hoewel verzoekster twijfels heeft geuit over de onderbouwing van vergunninghouder en twijfelt of de plannen van vergunninghouder haalbaar zijn, heeft zij haar standpunt niet nader onderbouwd met objectieve gegevens. De enkele stelling van verzoekster dat zij er niet op vertrouwt dat de gegevens van vergunninghouder juist zijn en dat de plannen niet haalbaar zijn, vindt de voorzieningenrechter onvoldoende om te twijfelen aan het standpunt van het college. De beroepsgrond slaagt niet.
Erfsingelbeplanting
14. Ten aanzien van de erfsingelbeplanting stelt de voorzieningenrechter vast dat in het bestreden besluit een aanvullend voorschrift aan de omgevingsvergunning is verbonden. Vergunninghouder moet binnen één jaar na gereedmelding van de fustenopslag de erfsingelbeplanting hebben aangeplant en in stand houden. Verzoekster heeft weliswaar twijfels geuit over de vraag of er wel aan dit voorschrift voldaan zal worden, maar dat is geen reden om de omgevingsvergunning op voorhand onrechtmatig te vinden. Als er niet aan het voorschrift wordt voldaan, dan is dat een kwestie van handhaving.
Tussenconclusie
15. Het voorgaande betekent dat het college heeft mogen vaststellen dat er zicht is op langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting en dat er erfsingelbeplanting zal worden gerealiseerd. Dit betekent dat er is voldaan aan de voorwaarden waaronder het college gebruik mag maken van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Of het college hier in redelijkheid ook gebruik van heeft mogen maken, komt hierna aan bod.
Strijd met een goede ruimtelijke ordening: Verkeersveiligheid
16. Verzoekster voert aan dat als de fustenopslag wordt gerealiseerd op het erf van vergunninghouder er te weinig ruimte overblijft voor vrachtwagens om op het terrein te draaien. Er blijft namelijk een plein over van 21 meter, maar daarop kan door vrachtwagens met één achteras en met een dubbele achteras niet worden gedraaid. Verzoekster baseert zich hierbij op gegevens van CROW. Omdat de vrachtwagens niet meer op het perceel van vergunninghouder kunnen draaien, zullen zij altijd achteruit het perceel op moeten rijden. Dit betekent dat deze vrachtwagens al op de [straatnaam] zullen moeten draaien/steken om zo achteruit het perceel op te kunnen rijden. Hierdoor komt de verkeersveiligheid aan de [straatnaam] in gevaar. De voorzieningenrechter legt deze beroepsgrond van verzoekster uit in de zin dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen vanwege strijd met de goede ruimtelijke ordening. Verkeersveiligheid is namelijk ook een aspect van een goede ruimtelijke ordening.
17. De voorzieningenrechter is het niet met verzoekster eens. Het college heeft toegelicht dat de wijze waarop de fustenopslag wordt gebouwd er juist voor zorgt dat de verkeersveiligheid niet in gevaar komt. Vergunninghouder kiest er namelijk voor om de fustenopslag meer in de lengte over het perceel te bouwen in plaats van in de breedte, zodat er juist ruimte op zijn perceel blijft voor de vrachtwagens om te kunnen manoeuvreren. Het verharde deel van het perceel verandert ook niet door de komst van de fustenopslag. De (overkapping van de) fustenopslag zal weliswaar deels over de verharding heen steken, maar de ruimte voor de vrachtwagens om te kunnen manoeuvreren blijft hetzelfde. Vergunninghouder heeft hierover toegelicht dat het ook nog niet is voorgekomen dat een vrachtwagen niet heeft kunnen draaien op zijn perceel. Vergunninghouder heeft tekeningen overgelegd, waarop is uitgewerkt hoeveel ruimte verschillende voertuigen nodig hebben om te kunnen steken en draaien. Verzoekster twijfelt weliswaar aan deze toelichting en heeft daarbij op gegevens van CROW gewezen, maar dit brengt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. In het voorbeeld van CROW waar eiseres op heeft gewezen gaat het namelijk om een andere situatie, waarbij op de openbare weg in één keer een volledige draaiing gemaakt moet worden.

Conclusie

18. Het college heeft gebruik mogen maken van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid en het college heeft de omgevingsvergunning in redelijkheid kunnen verlenen. Het beroep is ongegrond.
19. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. De beslissing is op 26 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is niet in de gelegenheid
de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.
Tegen het afwijzen van de voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.In de uitspaak van 13 januari 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:65.
2.Op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1˚, van de Wabo in combinatie met artikel 3.4, onder b, van het bestemmingsplan.
4.Op grond van artikel 3.2.1, onder c, van het bestemmingsplan.
5.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3˚, van de Wabo.