ECLI:NL:RBMNE:2022:65

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/4935
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing omgevingsvergunning voor fustenopslag in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 januari 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die woont in de nabijheid van het perceel Tarpanweg 25 in Swifterbant, heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een fustenopslag door vergunninghouder, die een pompoenenverwerkingsbedrijf exploiteert. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de omgevingsvergunning geschorst moet worden tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van verzoekster. Dit besluit is genomen omdat de voorzieningenrechter van mening is dat niet is voldaan aan de voorwaarden die het college in staat stellen om van het bestemmingsplan af te wijken. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang en dat er niet wordt voldaan aan de vereisten voor landschappelijke inpassing. De voorzieningenrechter heeft het belang van verzoekster om de vergunning te schorsen zwaarder laten wegen dan het belang van vergunninghouder om met de bouw door te gaan. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4935

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 januari 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten(het college), verweerder,
(gemachtigde: mr. A.M. Hegger).
Als derde-partij heeft aan deze zaak deelgenomen:
[derde-partij] B.V.(vergunninghouder), gevestigd in Swifterbant.

Inleiding

1.1
Op het perceel [adres ] exploiteert vergunninghouder een pompoenenverwerkingsbedrijf. Voor dit bedrijf wil hij een nieuwe fustenopslag realiseren, waarin pompoenen (natuurlijk) kunnen luchten. Deze opslag valt voor ongeveer zes meter buiten de agrarische bedrijfskavel en is daardoor in strijd met bestemmingsplan ‘Buitengebied Dronten’. Vergunninghouder heeft een omgevingsvergunning aangevraagd om in strijd met het bestemmingplan te mogen bouwen. Op 21 oktober 2021 heeft het college deze omgevingsvergunning (het bestreden besluit) verleend. Vergunninghouder is van plan om vanaf halverwege januari 2022 te beginnen met heiwerkzaamheden.
1.2
Verzoekster woont op [adres ] en is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Daarom heeft zij hiertegen bezwaar gemaakt bij het college. Ook heeft zij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Zij verzoekt hierbij om de vergunning te schorsen totdat het college op haar bezwaar heeft beslist.
1.3
Het verzoek is behandeld op de digitale zitting van 6 januari 2022. Verzoekster, de bestuurder van vergunninghouder [A] en de gemachtigde van het college waren daarbij aanwezig.

Beoordeling van het verzoek

Heeft verzoekster spoedeisend belang bij een beslissing van de voorzieningenrechter?
2. De voorzieningenrechter vindt dat verzoekster spoedeisend belang heeft bij een beslissing van de voorzieningenrechter. De beslissing op het bezwaar zal niet op korte termijn worden genomen, terwijl vergunninghouder binnenkort al wel wil starten met werkzaamheden. Zo is hij al begonnen met grondwerkzaamheden en zal er binnenkort ook gestart worden met heiwerkzaamheden. Verzoekster heeft daarom belang bij een beslissing van de voorzieningenrechter op haar verzoek.
Wat beoordeelt de voorzieningenrechter?
3. De voorzieningenrechter beoordeelt of het nodig is om de omgevingsvergunning te schorsen totdat het college een beslissing op bezwaar van verzoekster heeft genomen. Voor het treffen van zo’n voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als de omgevingsvergunning zodanig gebrekkig is dat deze in de heroverweging die het college moet maken naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De voorzieningenrechter geeft in deze uitspraak daarom eerst een voorlopig oordeel over de kans van slagen van het bezwaarschrift, en daarmee over de vraag of de omgevingsvergunning rechtmatig is verleend of niet. Op basis daarvan zal hij vervolgens beoordelen of de belangen van verzoekster om de omgevingsvergunning te schorsen al dan niet zwaarder moeten wegen dan de belangen van het college en vergunninghouder om de omgevingsvergunning in stand te laten. Hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het besluit, hoe minder ruimte er is voor de belangen van verzoekster.
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure niet.
Is het besluit rechtmatig?
Het beoordelingskader
5. Bij de beoordeling van het besluit kijkt de voorzieningenrechter of er zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang en of het realiseren van erfsingelbeplanting gegarandeerd is. Dat zijn namelijk twee voorwaarden voor de ‘binnenplanse’ afwijkingsbevoegdheid waar het college gebruik van heeft gemaakt om de omgevingsvergunning te verlenen. [1] Verzoekster betwist dat er aan deze voorwaarden wordt voldaan, terwijl het voldoen aan die voorwaarden wel nodig is om de afwijkingsbevoegdheid voor bouwen buiten de agrarische bedrijfskavel te kunnen toepassen. Het bouwplan is immers in strijd met het bestemmingsplan, omdat de fustenopslag deels buiten de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch-bedrijfskavel’ wordt gebouwd. [2] Als er niet aan de voorwaarden voor de binnenplanse afwijking wordt voldaan dan kan er alleen via een (grote) buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan worden afgeweken. [3] Daarvoor geldt een andere procedure.
De eerste voorwaarde: zicht op langdurige vergroting van de productieomvang
6. Eén van de voorwaarden waaraan voldaan moet worden is volgens de planregels dat er “rekening wordt gehouden” met het gestelde in Bijlage 1 onder 1.2.3 bij het bestemmingsplan. [4] Artikel 1.2.3 van Bijlage 1 bepaalt dat de afwijkingsmogelijkheden om de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' te vergroten alleen zal worden toegepast als er zicht is op langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting. De voorzieningenrechter leest het voorgaande als een voorwaarde voor het bestaan van de bevoegdheid van het college. Als er niet aan deze voorwaarde wordt voldaan, heeft het college niet de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Ook als het maar om een kleine afwijking gaat.
7. Volgens verzoekster wordt er niet aan deze voorwaarde voldaan. Het college en vergunninghouder vinden van wel. Het college verwijst daarvoor naar de accountantsverklaring van 14 november 2019 en de toelichting van vergunninghouder van 11 maart 2020. Vergunninghouder heeft toen in reactie op vragen van het college geantwoord dat de bouw van de fustenopslag als doel heeft tijdelijk lege kisten op te slaan. Dit geeft niet direct meer omzet in zijn bedrijf, maar heeft meer werkplezier in zijn bedrijfsvoering. In aanvulling daarop heeft vergunninghouder op de zitting toegelicht dat de kisten voor de pompoenen nu in de huidige bebouwing worden opgeslagen, maar dat de nieuwe opslag beter zal zijn qua ventilatie. Het huidige gebouw komt dan vooralsnog leeg te staan.
8. De voorzieningenrechter oordeelt dat op basis van de verklaring van de accountant en de toelichting van het college en vergunninghouder nu niet kan worden gesproken over zicht op langdurige vergroting van de productieomvang. Hieruit blijkt juist dat het niet de bedoeling is om de productieomvang te vergroten. Dus onder deze omstandigheden is er niet voldaan aan de voorwaarden voor het college om de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid te mogen gebruiken. Als het college dat toch wil doen, zal er op dit punt in de beslissing op bezwaar een volledige motivering moeten komen, waarbij de bezwaren van verzoekster moeten worden betrokken. Daaruit zal dan moeten blijken dat de fustenopslag wel degelijk zal leiden tot een vergroting van de productieomvang, die bovendien langdurig is. Dat kan alleen aan de orde zijn als vergunninghouder tijdens de bezwaarprocedure zijn plannen wijzigt ten opzichte van wat hij op de zitting heeft toegelicht.
De tweede voorwaarde: de erfsingelbeplanting
9. Een tweede voorwaarde waaraan voldaan moet worden, is dat er door middel van een landschappelijk inpassingsplan wordt aangetoond dat de bebouwing aan de niet naar de weg gekeerde zijden wordt omgeven door een erfsingelbeplanting. [5]
10. Volgens verzoekster wordt er ook aan deze voorwaarde niet voldaan. Het college heeft op de zitting erkend dat het inderdaad klopt dat er strikt genomen niet aan deze voorwaarde wordt voldaan. Aan de zijde van verzoekster loopt de erfbeplanting namelijk niet door. Ook is er op dit moment nog geen mogelijkheid om de voorgeschreven drie meter erfbeplanting op het perceel van vergunninghouder te realiseren. Het college heeft toegezegd dat er in bezwaar alsnog een voorschrift aan de vergunning zal worden verbonden. Ook vergunninghouder heeft toegezegd dat er in de toekomst zal worden gezorgd dat de erfbeplanting wordt gerealiseerd.
11. Hoewel verzoekster haar twijfels heeft geuit over de uitvoerbaarheid van deze toezeggingen, ziet de voorzieningenrechter geen reden om te twijfelen aan deze toezeggingen en de uitvoerbaarheid daarvan. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat het bestemmingsplan alleen vereist dat er erfsingelbeplanting bij het gedeelte van de fustenopslag dat buiten de bedrijfskavel wordt gerealiseerd.
Nadere eisen
12. Verzoekster heeft tot slot aangevoerd dat het college gebruik moet maken van de bevoegdheid om nadere eisen te stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing. [6] Dit is een bevoegdheid van het college waar nog geen standpunt over is ingenomen, omdat dat pas in bezwaar aan de orde is gesteld. Het is dan ook aan het college om hier in de beslissing op bezwaar een afweging over te maken en een beslissing over te nemen.

Conclusie

Het voorlopig rechtsmatigheidsoordeel
13. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat er op dit moment niet is voldaan aan de voorwaarden die de bevoegdheid scheppen om van het bestemmingsplan te kunnen afwijken. Het is de vraag of dat in de bezwaarfase alsnog toereikend kan worden gemotiveerd. Dit betekent dat het bezwaar van verzoekster kans van slagen heeft.
De belangenafweging
14. Omdat de voorzieningenrechter oordeelt dat de verleende omgevingsvergunning in deze vorm niet rechtmatig in stand kan blijven, moet meer gewicht worden toegekend aan het belang van verzoekster dan aan het belang van vergunninghouder. Verzoekster heeft er namelijk belang bij dat er in afwachting van de bezwaarprocedure geen onomkeerbare (hei)werkzaamheden plaatsvinden, terwijl het nog niet zeker is of de vergunning wel in stand blijft. Vergunninghouder heeft weliswaar belang bij het conform zijn planning starten met de bouw, omdat hij investeringen heeft gedaan en afspraken heeft gemaakt met uitvoerders, maar gelet op het voorlopige rechtmatigheidsoordeel weegt zijn belang op dit moment minder zwaar. Of een rechtmatige omgevingsvergunning kan worden verleend voor de beoogde fustenopslag is nu namelijk onvoldoende zeker.
De omgevingsvergunning wordt geschorst
15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat de omgevingsvergunning wordt geschorst. Dat betekent dat de bouw niet door kan gaan. De voorzieningenrechter bepaalt dat de voorlopige voorziening zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar vervalt.
Griffierecht en proceskosten
16. Omdat het verzoek wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat het college aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.
17. Verzoekster heeft ook verzocht om vergoeding van haar proceskosten, te weten verletkosten van € 81,- voor het bijwonen van de zitting van één uur. Op de zitting heeft verzoekster toegelicht dat zij nog deels als juridisch adviseur werkt en dat dit haar uurtarief is. Het college heeft zich hier niet tegen verzet. De voorzieningenrechter vindt het niet onaannemelijk dat verzoekster deze kosten moest maken. De voorzieningenrechter veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 81.-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 schorst de omgevingsvergunning van 21 oktober 2021 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
 draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekster te vergoeden;
 veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 81,‑.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. De beslissing is uitgesproken op 13 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1˚, van de Wabo in combinatie met artikel 3.4, onder b, van het bestemmingsplan.
2.Op grond van artikel 3.2.1, onder c, van het bestemmingsplan.
3.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3˚, van de Wabo.
4.Op grond van artikel 3.4, onder b, onder 4, van het bestemmingsplan.
5.Op grond van artikel 3.4, onder b, onder 3, van het bestemmingsplan.
6.Op grond van artikel 3.3 van het bestemmingsplan.