ECLI:NL:RBMNE:2022:3443

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
22/1490
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door bestuursorgaan inzake last onder dwangsom

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser had een last onder dwangsom opgelegd gekregen om de mandelige keldermuur van zijn pand in Utrecht te herstellen. Na het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar, heeft eiser de gemeente in gebreke gesteld. De rechtbank heeft eerder in een andere zaak, met zaaknummer UTR 22/1407, geoordeeld dat de gemeente binnen twee weken na de uitspraak een beslissing op het bezwaar moest nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag als deze termijn zou verstrijken. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, wat door de rechtbank als kennelijk gegrond werd beschouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente alsnog een besluit moet nemen op het bezwaar van eiser en heeft de beslistermijn vastgesteld op 28 september 2022. Tevens is de gemeente veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser en het griffierecht. De rechtbank heeft besloten geen dwangsommen op te leggen voor deze zaak, maar heeft wel aangegeven dat er nog dwangsommen openstaan uit de eerdere uitspraak. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1490

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] ,

eiser,
(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,

verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 19 augustus 2019 een last onder dwangsom aan eiser opgelegd. De last houdt in dat eiser de mandelige keldermuur in het pand [adres 1] in Utrecht, grenzend aan [adres 2] in Utrecht, permanent herstelt of laat herstellen en vervolgens hersteld te (laten) houden. Vervolgens heeft verweerder de keldermuur van gemeentewege permanent hersteld. Verweerder heeft daarna op 6 augustus 2020, gedateerd
5 augustus 2020, een kostenverhaalbeschikking voor de toepassing bestuursdwang naar eiser gestuurd. Eiser heeft tegen het besluit van 5 augustus 2020 bezwaar gemaakt. Vanwege het uitblijven van een beslissing op bezwaar heeft eiser verweerder met de brief van 7 maart 2022 in gebreke gesteld.
Op 23 maart 2021 heeft eiser tweemaal beroep tegen het niet tijdig beslissen ingediend. De rechtbank heeft die beroepen de zaaknummers UTR 22/1407 en UTR 22/1490 gegeven. Vervolgens heeft de rechtbank het beroep met zaaknummer UTR 22/1407 op 13 mei 2022 gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen twee weken na de dag van verzending van die uitspraak alsnog een besluit te nemen op eisers bezwaar. Als verweerder dit niet doet, verbeurt hij een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
De rechtbank heeft vervolgens eiser op 13 mei 2022 telefonisch erop gewezen dat het beroep met zaaknummer UTR 22/1407 is gegrond verklaard en dat hij het beroep kan intrekken, met teruggave van het griffierecht. Bij brief van 9 juni 2022 heeft de rechtbank eiser dit telefoongesprek in herinnering gebracht.
Eiser heeft bij brief van 20 juni 2022 meegedeeld dat de in de uitspraak op het beroep met zaaknummer 22/1407 gegeven termijn voor het nemen van een beslissing op bezwaar inmiddels is verstreken en dat zijn beroep daarom ontvankelijk is en gegrond moet worden verklaard.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank niet nodig is. Eisers beroep is kennelijk niet-ontvankelijk (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. De rechtbank heeft in de uitspraak van 13 mei 2022 voor het laatst een termijn gesteld met daaraan gekoppeld een dwangsom. Hoewel de dwangsom uit de uitspraak van 13 mei 2022 nog niet is volgelopen, is de door de rechtbank gestelde termijn wel verlopen en heeft verweerder nog geen beslissing op bezwaar genomen. Dat maakt dat eiser procesbelang heeft bij een uitspraak van de rechtbank op zijn nieuwe beroep niet tijdig beslissen. [1]
3. Het beroep van eiser is kennelijk gegrond, omdat de termijn van twee weken voor het alsnog nemen van een beslissing op bezwaar, die de rechtbank in de uitspraak van 13 mei 2022 heeft bepaald, al enige tijd is verstreken en verweerder nog steeds geen besluit heeft genomen op het bezwaar van eiser.
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Eiser wil dat de rechtbank daaraan ook een dwangsom verbindt. De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft op 22 juli 2022 uitspraak [2] gedaan in een ander beroep dat eiser had ingediend tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door verweerder. In die uitspraak heeft de meervoudige kamer van de rechtbank bepaald en uitgelegd waarom in een soortgelijke zaak wordt afgeweken van de termijn van twee weken van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb en waarom een andere voorziening wordt getroffen als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb dan het verbinden van dwangsommen aan verdere overschrijding van de beslistermijn.
5. De rechtbank sluit zich aan bij wat de meervoudige kamer heeft overwogen. De rechtbank ziet daarin reden om in dit beroep aan te sluiten bij de beslistermijn en de andere voorziening die de meervoudige kamer heeft getroffen in de uitspraak van 22 juli 2022. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat volgens het plan van aanpak van het college in een groot aantal zaken (waaronder ook deze zaak) in september 2022 een beslissing op bezwaar wordt verwacht. Dat betekent dat de beslistermijn in deze zaak ook zal worden bepaald op een periode die eindigt op 28 september 2022 en dat vooralsnog ook van het opleggen van dwangsommen wordt afgezien. Bovendien verbeurt verweerder in deze zaak nog dwangsommen tot 24 oktober 2022, op grond van de uitspraak van deze rechtbank van
13 mei 2022 (zaaknummer UTR 22/1407). Wat eiser heeft aangevoerd in zijn hoger beroepschrift (tevens verzoek om voorlopige voorziening) tegen de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank leidt niet tot een andere beslissing.
6. Nu het beroep kennelijk gegrond is (artikel 8:54 van de Awb), krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50.
7. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op om uiterlijk op 28 september 2022 alsnog een besluit op bezwaar in deze zaak bekend te maken;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
M. Bos, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 16 juni 2022, (ECLI:NL:RVS:2022:1684).
2.Rechtbank Midden-Nederland 22 juli 2022, (ECLI:NL:RBMNE:2022:2943).