ECLI:NL:RBMNE:2022:3423

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 21/5052
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak; vaststelling en verlaagde waarde

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning in [woonplaats]. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben en kantoorgenoot P. Loijen, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], die de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2021 had vastgesteld op € 343.000,-. Eiser was het niet eens met deze waarde en had deze in bezwaar en beroep betwist, waarbij hij een lagere waarde van € 305.000,- voorstelde.

De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een digitale zitting, waar de heffingsambtenaar zich liet vertegenwoordigen door W.G. Vos en een taxateur. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd om de vastgestelde waarde te onderbouwen, aangezien er te veel onduidelijkheden waren in de taxatiematrix die was ingediend. De rechtbank concludeerde dat de waarde van de woning schattenderwijs op € 330.000,- moest worden vastgesteld, omdat beide partijen hun voorgestane waarden niet aannemelijk hadden gemaakt.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en bepaalde dat de aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing dienovereenkomstig moesten worden verminderd. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.056,- en moest het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser worden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/5052
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: G. Gieben)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], verweerder
(gemachtigde: W.G. Vos).

Procesverloop

In de beschikking van 28 februari 2021 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de volgende onroerende zaak op het adres [adres 1] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 343.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Bij deze beschikking heeft verweerder aan eiser als eigenaar van de onroerende zaak ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd en watersysteemheffing opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
Eiser is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van 4 november 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift met een taxatiematrix ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op de digitale zitting van 1 juni 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door P. Loijen, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [taxateur] , taxateur.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • verlaagt de WOZ-waarde van de woning aan de [adres 1] in [woonplaats] voor het belastingjaar 2021 naar op € 330.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020;
  • bepaalt dat de aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing dienovereenkomstig worden verminderd;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € ‭2.056‬,-;‬‬‬
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. De woning is een in 1933 gebouwde hoekwoning met een berging in [woonplaats] . De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 84 m2 en is gelegen op een kavel van 180 m2.
2. In geschil is de waarde van de woning per 1 januari 2020. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 305.000,-. Verweerder handhaaft de vastgestelde waarde van € 343.000,-.
3. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde op de waardepeildatum niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. Om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, heeft verweerder een taxatiematrix opgesteld. In deze matrix moeten vergelijkbare woningen worden opgenomen, waarbij rekening gehouden wordt met de onderlinge verschillen. Omdat verweerder geen gebruik maakt van een cijfermatige uitwerking van de correcties moet uit de vergelijking van de woning en de referentiewoningen de onderlinge waardeverhouding blijken. In deze zaak zijn er echter teveel onduidelijkheden op dat punt. Er is slechts één referentiewoning uit [woonplaats] . Deze referentiewoning heeft dezelfde KOUDV-factoren als de woning van eiser, maar een lagere prijs per m2 en onderbouwt daarom een lagere waarde. De referentiewoningen [adres 2] en [adres 3] zijn gelegen in [plaats] . Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat woningen gelegen in [plaats] een lager prijspeil hebben. Dit blijkt echter niet uit de m2-prijzen van de gehanteerde referentiewoningen. Daarnaast heeft [adres 3] de laagste waardering op de staat van voorzieningen, maar wel de hoogste m2-prijs. Ook qua ligging zijn er verschillen. De woning van eiser en de referentiewoningen hebben allemaal negatieve aspecten wat betreft ligging, maar niet dezelfde negatieve aspecten. Het is onduidelijk of dit dezelfde mate van invloed heeft op de waarde. Gelet op het voorgaande kan verweerder met deze matrix daarom niet aannemelijk maken dat de vastgestelde waarde niet te hoog is.
4. Het beroep is gegrond.
5. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of eiser de door hem voorgestane waarde van € 305.000,- aannemelijk maakt. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd. Hij heeft deze waarde namelijk niet nader onderbouwd, bijvoorbeeld met een taxatierapport.
6. Nu beide partijen de door hen verdedigde waarde niet aannemelijk hebben gemaakt, is het aan de rechtbank om de waarde vast te stellen. De rechtbank stelt de waarde schattenderwijs vast op een bedrag van € 330.000,-.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € ‭2.056‬,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Daarbij is de rechtbank voor de beroepsfase gelet op het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752 in afwijking van het Besluit proceskosten bestuursrecht uitgegaan van een waarde per punt van € 759,-.‬‬‬
9. Op de zitting is gewezen op de mogelijkheid om tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van A. Kasi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop het proces-verbaal van deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit proces-verbaal is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.