ECLI:NL:RBMNE:2022:3413

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
21/4254
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning en de proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft eiser op 30 januari 2021 een aanslag ontvangen op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), waarbij de waarde van zijn woning in [woonplaats] voor het belastingjaar 2021 is vastgesteld op € 1.297.000,- per waardepeildatum 1 januari 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt, waarop verweerder de waarde heeft verlaagd naar € 1.266.000,-. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 juni 2022, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en verweerder door zijn gemachtigde, bijgestaan door een taxateur.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen van mening verschillen over de waarde van de woning. Eiser stelt dat de waarde lager is, namelijk € 1.066.000,-, terwijl verweerder de eerder vastgestelde waarde handhaaft. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende bewijs heeft geleverd om de waarde aannemelijk te maken, met name door de gebruikte referentiewoningen niet goed te onderbouwen. De referentiewoningen wijken te veel af van de woning van eiser, zowel in bouwjaar als in locatie.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat, omdat zowel eiser als verweerder de door hen voorgestane waarden niet aannemelijk hebben gemaakt, de rechtbank zelf de waarde van de woning schattenderwijs vaststelt op € 1.135.000,-. Tevens wordt het beroep gegrond verklaard, en wordt verweerder veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, die in totaal € 2.056,- bedragen, en het griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4254

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Bakker),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] (verweerder)

(gemachtigde: M.C.M. van Roon).

Inleiding

1.1
Eiser heeft op 30 januari 2021 een aanslag op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) gekregen, waarin de waarde van de onroerende zaak aan [adres 1] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2021 is vastgesteld op € 1.297.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van deze woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
1.2
In de uitspraak op bezwaar van 21 september 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de waarde verlaagd naar € 1.266.000,-.
1.3
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift met een taxatiematrix overgelegd.
1.4
De zaak is behandeld op de zitting van 3 juni 2022 door middel van een Teams-beeldverbinding. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [taxateur] , taxateur.

Feiten

2. De woning is een in 1977 gebouwde vrijstaande woning met twee dakkappelen, een zolder, een kelder, een garage en overkapping. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 301 m2 en een kaveloppervlakte van 3142 m2.
3. Partijen verschillen van mening over de waarde van de woning per 1 januari 2020. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 1.066.000,-. Verweerder handhaaft in beroep de door hem vastgestelde waarde.
Hoe wordt de waarde bepaald?
4. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum (1 januari 2020) niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende kandidaat voor die woning zou zijn betaald.
De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet verweerder inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
5. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank de argumenten die eiseres heeft aangevoerd en waarmee de waarde wordt betwist, meewegen.
6. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft verweerder een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met twee verkopen in [plaats 1] en één verkoop in [plaats 2] , namelijk: [adres 2] en [adres 3] in [plaats 1] en [adres 4] in [plaats 2] .
Heeft verweerder de waarde aannemelijk gemaakt?
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven de waarde niet aannemelijk heeft gemaakt. Zij legt dat hierna uit.
8. Ten aanzien van de vergelijkbaarheid van de door verweerder gebruikte referenties overweegt de rechtbank als volgt. Uit de taxatiematrix blijkt dat de referentiewoningen [adres 2] (bouwjaar 1990), [adres 3] (bouwjaar 2009) en [adres 4] (bouwjaar 1998), sterk afwijken van het bouwjaar van de woning (1977). Hierbij neemt de rechtbank (ook) in aanmerking dat [adres 2] verkocht is op 4 oktober 2018 en [adres 3] verkocht op 11 maart 2021. De rechtbank vindt deze verkopen te ver van de waardepeildatum (1 januari 2020). Daarbij ligt de woning van eiser in de wijk [locatie 1] en de referenties in [locatie 2] , [locatie 3] en [locatie 4] . De verschillen tussen de woning en de referenties maken niet dat deze niet kunnen worden gebruikt, maar wel dat het aan verweerder is om aannemelijk te maken waarom deze referenties de best vergelijkbare woning zijn. Verweerder heeft op de zitting niet ontkend dat er andere verkopen zijn van hetzelfde bouwjaar, type woning en in dezelfde wijk die rondom de waardepeildatum zijn verkocht. Verweerder maakt de waarde van de woning niet aannemelijk.
Maakt eiser de waarde aannemelijk?
9. Omdat verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of eiser de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt.
10. Eiser heeft de door hem voorgestane waarde niet nader onderbouwd anders dan het betwisten dat de waarde lager is dan de waarde waarop verweerder die heeft bepaald. Dit betekent dat ook eiser de waarde van de woning niet aannemelijk heeft gemaakt.

Conclusie en gevolgen

11. Omdat eiser de door hem bepleite waarde niet van een onderbouwing heeft voorzien en dus ook niet aannemelijk heeft gemaakt, zal de rechtbank de waarde schattenderwijs vaststellen. De rechtbank stelt de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2020 schattenderwijs vast op € 1.135.000,-.
Proceskosten en griffierecht
12. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding bedraagt in totaal € 2.056,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Daarbij is de rechtbank gelet op arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, in afwijking van het Besluit proceskosten bestuursrecht uitgegaan van een waarde per punt van € 759,- in beroep. [1] Voor de proceskosten in bezwaar stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 538,- voor het indienen van het bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 269,-.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • stelt de waarde van het object vast op € 1.135.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020 en bepaalt dat de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig wordt verlaagd;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.056,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van I. Zallali, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Zie het arrest van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752