ECLI:NL:RBMNE:2022:3412

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
22/184
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning en de proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft eiser op 26 februari 2021 een aanslag ontvangen op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), waarbij de waarde van zijn woning aan het [adres 1] in [woonplaats] voor het belastingjaar 2021 is vastgesteld op € 1.171.000,- per waardepeildatum 1 januari 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar verweerder heeft dit bezwaar op 3 december 2021 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij verweerder een verweerschrift en een taxatiematrix heeft overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde.

De rechtbank heeft de zaak op 3 juni 2022 behandeld via een Teams-beeldverbinding. Eiser heeft zijn gemachtigde, mr. A. Bakker, laten vertegenwoordigen, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door D. Mertens. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen van mening verschillen over de waarde van de woning. Eiser stelt dat de waarde lager is, namelijk € 987.000,-, terwijl verweerder de door hem vastgestelde waarde handhaaft.

De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende bewijs heeft geleverd om de vastgestelde waarde aannemelijk te maken. De taxatiematrix die verweerder heeft overgelegd, toont aan dat de gemiddelde woningwaarde per m3 van de referentiewoningen lager is dan de waarde van de woning van eiser. De rechtbank concludeert dat verweerder niet aan zijn bewijslast heeft voldaan en stelt de waarde van de woning schattenderwijs vast op € 1.050.000,-. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten van in totaal € 2.056,- en moet verweerder het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/184

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Bakker),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] (verweerder)

(gemachtigde: D. Mertens).

Inleiding

1.1
Eiser heeft op 26 februari 2021 een aanslag op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) gekregen waarin de waarde van de onroerende zaak aan het [adres 1] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2021 is vastgesteld op € 1.171.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van deze woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
1.2
In de uitspraak op bezwaar van 3 december 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift met een taxatiematrix overgelegd.
1.4
De zaak is behandeld op de zitting van 3 juni 2022 door middel van een Teams-beeldverbinding. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Inleiding

2. De woning is een in 1921 gebouwde vrijstaande riet gedekte woning met een dakkapel en vrijstaande garage. De woning heeft een inhoud van 492 m3 en een kaveloppervlakte van 1.150 m2.
2. Partijen verschillen van mening over de waarde van de woning per 1 januari 2020. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 987.000,-. Verweerder handhaaft in beroep de door hem vastgestelde waarde.
Hoe wordt de waarde bepaald?
4. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum (1 januari 2020) niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende kandidaat voor die woning zou zijn betaald.
De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet verweerder inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
5. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank de argumenten die eiser heeft aangevoerd en waarmee de waarde wordt betwist, meewegen.
6. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft verweerder een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met vijf verkopen in [woonplaats] , namelijk: [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] en [adres 6] .
Heeft verweerder de waarde aannemelijk gemaakt?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven de waarde niet aannemelijk heeft gemaakt. Zij legt dat hierna uit.
7. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de gemiddelde woningwaarde per m3 van de referentiewoningen € 930,- is, de woningwaarde van de woning ligt daar boven met € 1.090,- per m3. Bovendien heeft alleen de woning aan de [adres 3] een hogere prijs per m3 dan de woning van eiser: € 1.145,-. De andere vier referentiewoningen hebben een (aanzienlijk) lagere prijs per m3 (tussen de € 753,- en € 961,-). Verweerder heeft toegelicht dat dit komt omdat de KOUDVL-factoren verschillen, maar dat vindt de rechtbank onvoldoende om het verschil in de prijs per m3 ten opzichte van de woning van eiser te verklaren. De woning van eiser heeft voor ligging, kwaliteit, onderhoud, doelmatigheid en voorzieningen een ‘3’, en voor uitstraling een ‘4’. De referentiewoning aan de [adres 2] scoort 1 punt lager op kwaliteit en uitstraling, de referentiewoning aan de [adres 6] scoort 1 punt lager op onderhoud en uitstraling, de referentiewoning aan de [adres 4] scoort alleen lager op uitstraling (een ‘3’ in plaats van een ‘4’) en de woning aan de [adres 5] scoort 1 punt lager op uitstraling, maar 1 punt hoger op voorzieningen. Het kleine verschil in KOUDV-factoren rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet het aanzienlijke verschil in prijs per m3 ten opzichte van de woning. Verweerder heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
Maakt eiser de waarde aannemelijk?
8. Omdat verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of eiser de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt.
9. Eiser heeft de door hem voorgestane waarde niet nader onderbouwd anders dan het betwisten dat de waarde lager is dan de waarde waarop verweerder die heeft bepaald. Dit betekent dat ook eiser de waarde van de woning niet aannemelijk heeft gemaakt.

Conclusie en gevolgen

10. Omdat eiser de door hem bepleite waarde niet van een onderbouwing heeft voorzien en dus ook niet aannemelijk heeft gemaakt, zal de rechtbank de waarde schattenderwijs vaststellen. De rechtbank stelt de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2020 schattenderwijs vast op € 1.050.000,-.
Proceskosten en griffierecht
11. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding bedraagt in totaal € 2.056,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Daarbij is de rechtbank gelet op arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, in afwijking van het Besluit proceskosten bestuursrecht uitgegaan van een waarde per punt van € 759,- in beroep. [1] Voor de proceskosten in bezwaar stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 538,- voor het indienen van het bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 269,-.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • stelt de waarde van het object vast op € 1.050.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020 en bepaalt dat de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig wordt verlaagd;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.056,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van I. Zallali, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Zie het arrest van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752