In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. Bakker, beroep ingesteld tegen de WOZ-waarde van haar woning, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente. De woning, gelegen aan [adres 1] in [woonplaats], is in 2021 gewaardeerd op € 567.000,- met als waardepeildatum 1 januari 2020. Eiseres betwist deze waarde en stelt dat de juiste waarde € 528.000,- bedraagt. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, waarna eiseres in beroep ging.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via een Teams-beeldverbinding. Eiseres heeft haar standpunt onderbouwd met argumenten en bewijsstukken, waaronder stamkaarten van referentiewoningen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd om de vastgestelde waarde te onderbouwen. De rechtbank stelt vast dat de referentiewoningen niet voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de luxe voorzieningen en kwaliteit van de woningen.
Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast heeft voldaan en stelt de waarde van de woning schattenderwijs vast op € 535.000,-. Eiseres krijgt een vergoeding voor haar proceskosten van € 2.056,- en het door haar betaalde griffierecht van € 49,- wordt vergoed door de verweerder. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed en is openbaar uitgesproken op 15 juli 2022.