Op 2 februari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarin verzoekers om vergoeding van hun proceskosten vroegen. De zaak betreft de tijdelijke omgevingsvergunning en de exploitatievergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht waren verleend. Verzoekers, vertegenwoordigd door mr. D. de Jong, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunningen en zijn in beroep gegaan. Op 19 juli 2021 heeft verweerder echter besloten de vergunningen in te trekken, naar aanleiding van een verzoek van de vergunninghouder. Verzoekers hebben hun beroepen ingetrokken, maar onder de voorwaarde dat zij een vergoeding voor hun proceskosten zouden ontvangen.
De rechtbank heeft overwogen dat, volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een verzoek om vergoeding van proceskosten tegelijk met de intrekking van het beroep moet worden gedaan. De rechtbank concludeert dat de verzoekers hun beroepen hebben ingetrokken en tegelijkertijd een verzoek om vergoeding van proceskosten hebben gedaan. Verweerder heeft echter aangegeven geen proceskosten te willen vergoeden, omdat de besluiten zijn ingetrokken op verzoek van de vergunninghouder en niet op basis van de beroepsgronden van verzoekers.
De rechtbank heeft de argumenten van verweerder gevolgd en geoordeeld dat er geen sprake is van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de vergunningen niet het gevolg was van de beroepsgronden van verzoekers, maar van een verzoek van de vergunninghouder. Daarom heeft de rechtbank de verzoeken om proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Moed en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.