ECLI:NL:RBMNE:2022:337

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/1161, UTR 21/1125 en UTR 21/1395
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

Op 2 februari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarin verzoekers om vergoeding van hun proceskosten vroegen. De zaak betreft de tijdelijke omgevingsvergunning en de exploitatievergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht waren verleend. Verzoekers, vertegenwoordigd door mr. D. de Jong, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunningen en zijn in beroep gegaan. Op 19 juli 2021 heeft verweerder echter besloten de vergunningen in te trekken, naar aanleiding van een verzoek van de vergunninghouder. Verzoekers hebben hun beroepen ingetrokken, maar onder de voorwaarde dat zij een vergoeding voor hun proceskosten zouden ontvangen.

De rechtbank heeft overwogen dat, volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een verzoek om vergoeding van proceskosten tegelijk met de intrekking van het beroep moet worden gedaan. De rechtbank concludeert dat de verzoekers hun beroepen hebben ingetrokken en tegelijkertijd een verzoek om vergoeding van proceskosten hebben gedaan. Verweerder heeft echter aangegeven geen proceskosten te willen vergoeden, omdat de besluiten zijn ingetrokken op verzoek van de vergunninghouder en niet op basis van de beroepsgronden van verzoekers.

De rechtbank heeft de argumenten van verweerder gevolgd en geoordeeld dat er geen sprake is van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de vergunningen niet het gevolg was van de beroepsgronden van verzoekers, maar van een verzoek van de vergunninghouder. Daarom heeft de rechtbank de verzoeken om proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Moed en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/1161, 21/1125 en 21/1395

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2022 in de zaak tussen

[verzoekster 1], te [vestigingsplaats] , verzoeker ten aanzien van UTR 21/1161 en UTR 21/1395,
(gemachtigde: mr. D. de Jong),

[verzoekster 2] , te [vestigingsplaats] , verzoeker ten aanzien van

UTR 21/1125,
(gemachtigde: mr. D. de Jong),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekers om vergoeding van hun proceskosten.
Verweerder heeft op 15 oktober 2021 gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 28 januari 2021 (UTR 21/1161), 5 februari 2021 (UTR 21/1125) en 15 februari 2021 (UTR 21/1395)beslist dat de tijdelijke omgevingsvergunning en de exploitatievergunning, waartegen verzoekers bezwaar hebben gemaakt, in stand blijven.. Verzoekers zijn hiertegen in beroep gegaan. Op 19 juli 2021 heeft verweerder beslist dat hij de omgevingsvergunning en de exploitatievergunning intrekt naar aanleiding van een verzoek daartoe van de vergunninghouder. Verzoekers hebben daarna de beroepen ingetrokken mits zij een vergoeding krijgen voor hun proceskosten.
2. Als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift (dus aan verzoekers) tegemoet is gekomen, kan de rechtbank in een afzonderlijke uitspraak bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift moet betalen. Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. In artikel 8:75a van de Awb staat ook dat een verzoek om vergoeding van proceskosten tegelijk met de intrekking moet worden gedaan. Dit betekent dat een intrekking van het beroep onder de voorwaarde dat er een vergoeding voor de proceskosten wordt toegekend, zoals verzoekers hebben gedaan, zich niet verdraagt met het systeem van artikel 8:75a van de Awb. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verzoekers hun beroepen hebben ingetrokken en tegelijk een verzoek om vergoeding van de proceskosten hebben gedaan.
4. Verweerder heeft gereageerd op de verzoeken van verzoekers en heeft aangegeven dat hij geen proceskosten aan verzoekers wil betalen. Volgens verweerder zijn de besluiten ingetrokken op verzoek van de vergunninghouder en is niet gebleken dat deze besluiten zijn ingetrokken vanwege de door verzoekers eerder aangehaalde (beroeps)gronden.
5. De rechtbank geeft verweerder gelijk, omdat geen sprake is van tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] , is sprake van tegemoetkomen, indien het bestuursorgaan het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit geheel of gedeeltelijk neemt, tenzij dit besluit kennelijk is genomen op andere gronden dan de indiener van het beroepschrift heeft aangevoerd. In dit geval heeft verweerder de vergunningen ingetrokken naar aanleiding van het verzoek van vergunninghouder en niet naar aanleiding van de beroepschriften van verzoekers. Verzoekers hebben aangevoerd dat de door verweerder verstrekte vergunningen civielrechtelijk niet mogelijk zijn en dat heeft de civiele rechter bevestigd in de uitspraak C/16/521281 / KG ZA 21-247 bevestigd. Hoewel het aannemelijk is dat de vergunninghouder om die reden verweerder heeft verzocht de vergunningen in te trekken, neem dat niet weg dat ook zonder deze beroepsprocedure bij de bestuursrechter dat resultaat zou zijn bereikt.
6. Verweerder hoeft de proceskosten van verzoekers dus niet te betalen.
7. De rechtbank wijst de verzoeken af.

Beslissing

De rechtbank wijst de verzoeken af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
J. Fagel, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd
om deze uitspraak te
ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 november 2012, ECLI:NL:RVS:2011:BU3141.