Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank beoordeelt of verweerder het verzoek van eiser om de aan Mitros verleende omgevingsvergunning in te trekken heeft kunnen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Voordat de rechtbank aan die beoordeling toekomt, beoordeelt zij of eiser procesbelang heeft.
8. Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn beroep, tenzij vast komt te staat dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen.
9. De aan Mitros verleende omgevingsvergunning ziet op de activiteiten bouwen en slopen. Het verzoek van eiser ziet alleen op de activiteit sloop, waaronder het verwijderen van asbest valt. De rechtbank stelt vast dat de sloopwerkzaamheden al enige tijd geleden zijn afgerond. Dit betekent dat de omgevingsvergunning al is uitgewerkt.
10. Op de zitting heeft de rechtbank aan eiser gevraagd wat hij wil bereiken met de intrekking van de omgevingsvergunning voor zover het om de activiteit slopen gaat. Eiser heeft toegelicht dat hij wil dat vastgesteld wordt dat Mitros bewust informatie heeft achtergehouden waardoor de saneringswerkzaamheden op onveilige wijze zijn uitgevoerd. Hij wil dat de onrechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning komt vast te staan, omdat na intrekking van de omgevingsvergunning handhavend kan worden opgetreden en eventueel tot strafvervolging kan worden overgegaan. Hoewel eiser niet heeft kunnen verduidelijken hoe handhaving er dan uit zou kunnen zien, vindt de rechtbank dat niet gezegd kan worden dat eiser helemaal geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit van 28 januari 2021. Daarbij betrekt zij ook dat de omstandigheid dat vergunde activiteiten al zijn uitgevoerd, op grond van rechtspraak van de Afdeling intrekking van de vergunning niet uitsluit, mits daarvoor gronden zijn.
Verkeerde verzenddatum is kennelijk verschrijving.
11. Eiser wijst in zijn beroepschrift op verschillende onjuistheden in het bestreden besluit. Ten eerste dateert het bestreden besluit van 28 januari 2021, terwijl bij de verzenddatum 28 februari 2021 staat. De rechtbank is het met verweerder eens dat de verzenddatum een kennelijke verschrijving bevat, maar dat maakt niet dat het bestreden besluit daarom onrechtmatig is.
Ontbreken kenmerk omgevingsvergunning is geen gebrek
12. Ten tweede merkt eiser op dat het bestreden besluit het kenmerk van de verleende omgevingsvergunning niet vermeldt. De rechtbank overweegt dat in het bestreden besluit staat vermeld dat Mitros op 24 juni 2020 een vergunning heeft aangevraagd voor het verwijderen van asbesthoudende materialen en het veranderen en vervangen van gevelkozijnen en dakkappelen van de woningen aan onder andere de [locatie 2] en dat deze vergunning op 21 september 2011 is verleend. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel dat het college het verzoek om intrekking van de juiste omgevingsvergunning heeft beoordeeld.
Verslag hoorzitting voldoet
13. Volgens eiser is het verslag van de hoorzitting niet volledig en bevat het onjuistheden.
14. In artikel 7:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat van het horen een verslag wordt gemaakt. Dit verslag hoeft geen letterlijke weergave van het horen te bevatten. Voldoende is dat het verslag een zakelijke weergave inhoudt van wat op de hoorzitting is besproken. Artikel 7:7 van de Awb schrijft niet voor in welke vorm het verslag wordt opgemaakt.
15. De rechtbank stelt vast dat van de hoorzitting een verslag is gemaakt, zodat aan de eisen van artikel 7:7 van de Awb is voldaan. Dat dit verslag volgens eiser niet volledig en niet juist is, geeft de rechtbank geen reden om het bestreden besluit te vernietigen. Eiser heeft in beroep aangegeven waarom hij het niet eens is met dit verslag en dit zal de rechtbank meenemen bij de inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
Omgevingsvergunning kan niet meer beoordeeld worden
16. Eiser voert aan dat verweerder de omgevingsvergunning nooit had mogen verlenen. De rechtbank overweegt dat de omgevingsvergunning in 2011 is verleend. Toen zijn geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze omgevingsvergunning en daarmee is de omgevingsvergunning in rechte komen vast te staan. In deze procedure kan daarom niet meer aan de orde komen of de omgevingsvergunning verleend had mogen worden. Het gaat in deze zaak alleen over de vraag of de omgevingsvergunning ingetrokken had moeten worden.
17. De rechtbank oordeelt dat zich geen wettelijke grondslag voordoet op grond waarvan verweerder bevoegd was om tot intrekking van de omgevingsvergunning over te gaan. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
18. Het belangrijkste punt voor eiser is dat de aanvraag niet volledig was. Daarbij wijst hij erop dat bij de aanvraag geen enkel asbestidentificatierapport van een kleefmonster was gevoegd. Volgens eiser is verweerder daardoor misleid bij de aanvraag.
19. Artikel 2.33 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bevat reguliere intrekkingsgronden (Wabo). Tussen partijen is niet in geschil dat de situaties in het eerste en tweede lid van artikel 2.33 van de Wabo zich niet voordoen.
20. Artikel 5.19 van de Wabo biedt een grondslag voor het intrekken van een omgevingsvergunning. De intrekkingsbevoegdheid op grond van dit artikel is bedoeld als sanctie. In artikel 5.19, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is bepaald dat het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning of ontheffing te verlenen, de vergunning of ontheffing geheel of gedeeltelijk in kan trekken indien de vergunning of ontheffing ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend.
21. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is voor intrekking van een omgevingsvergunning wegens onjuiste of onvolledige opgave, als bedoeld in artikel 5.19, eerste lid, aanhef en onder a, noodzakelijk dat vast staat dat de omgevingsvergunning wegens onjuistheid in de overgelegde gegevens is verleend.
22. Uit het dossier komt naar voren dat 350 bewoonde woningen onder het renovatieproject vallen. Mitros heeft bij de aanvraag kenbaar gemaakt dat het niet mogelijk is om bij de aanvraag de volledige asbestinventarisatierapporten van alle woningen te overleggen, omdat niet alle bewoners mee willen werken aan het verrichten van deze inventarisaties. Daarom is met Mitros afgesproken dat deze rapporten op een later moment mogen worden ingediend en dat een matrix wordt opgesteld voor het overzicht van asbestinventarisaties op adresniveau. De gemeente Utrecht en Mitros hebben deze afspraken vastgelegd in een convenant.
23. De rechtbank oordeelt dat de omgevingsvergunning niet is verleend op basis van een onjuiste of onvolledige opgave, zoals bedoeld in artikel 5.19, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Van belang hierbij is dat verweerder ermee bekend was dat niet alle asbestinventarisatierapporten al bij de aanvraag zouden worden aangeleverd en daar ook mee ingestemd heeft.
24. Eiser voert verder aan dat hij via Mitros een analysecertificaat van een kleefmonster in handen heeft gekregen. Gelet op de datum op dit analysecertificaat, had dit certificaat volgens eiser sinds de aanvraag in het bezit van verweerder moeten zijn, maar verweerder heeft dit stuk nog steeds niet. Dit geeft de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat Mitros deze gegevens bewust niet heeft overgelegd bij de aanvraag. Dat dit analysecertificaat ruim een week voor het moment van het indienen van de aanvraag beschikbaar was, is daarvoor onvoldoende.
25. Verder betoogt eiser dat Mitros heeft gehandeld in strijd met het convenant, omdat niet alle ontbrekende asbestinventarisatierapporten van kleefmonsters en materiaalmonsters alsnog bij verweerder zijn aangeleverd. Eiser heeft verschillende opmerkingen gemaakt over de matrix waarin alle gegevens in relatie tot asbest op adresniveau worden bijgehouden.
26. Deze beroepsgrond kan niet slagen. Het convenant is een civielrechtelijke overeenkomst tussen de gemeente als rechtspersoon en Mitros. Uit het convenant volgt geen bestuursrechtelijke grond om de omgevingsvergunning in te trekken als Mitros in strijd met het convenant handelt. Dat zou anders geweest zijn als het convenant als voorschrift aan de omgevingsvergunning was verbonden. Voor deze constructie is niet gekozen. De door eiser gestelde strijd met het convenant én het achteraf niet voldoen aan het aanleveren van alle asbestinventarisatierapporten van kleefmonsters waardoor het dossier nog steeds niet compleet is, levert geen intrekkingsgrond in de zin van artikel 5.19 van de Wabo op.
27. Eiser vindt de handelwijze van Mitros wederrechtelijk. Hij wijst op de mogelijkheid om de omgevingsvergunning in te trekken op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet bevordering integriteitsbeoordeling door het openbaar bestuur (Wet bibob). De rechtbank overweegt dat deze bepaling verweerder de bevoegdheid geeft om een beschikking (zoals een omgevingsvergunning) in te trekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen enkel aanknopingspunt geeft dat deze situatie zich voordoet, zodat verweerder niet de bevoegdheid had om op grond van dit artikel de omgevingsvergunning in te trekken.
28. Eiser heeft verzocht om drie medewerkers van verweerder en twee medewerkers
van Mitros als getuigen op te roepen en te horen. Bij brief van 21 juni 2022 is dit verzoek voorlopig afgewezen. Op de zitting is dit met eiser besproken. De rechtbank blijft bij deze beslissing, omdat zij gelet op alles wat hiervoor is overwogen van oordeel blijft dat het horen van deze personen redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak als bedoeld in artikel 8:63, tweede lid, van de Awb.