ECLI:NL:RBMNE:2022:3305
Rechtbank Midden-Nederland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een verzoek om een voorlopige voorziening in verband met de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG)
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een aanvraag had ingediend voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), zag zijn aanvraag op 8 maart 2022 door de Minister voor Rechtsbescherming afgewezen. Het bezwaar dat verzoeker tegen deze afwijzing had ingediend, werd op 20 mei 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Hierop heeft verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat verzoeker in aanmerking komt voor vrijstelling van het griffierecht, omdat hij heeft aangetoond niet over vermogen te beschikken en zijn inkomen met loonstroken heeft onderbouwd. De voorzieningenrechter heeft vervolgens op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroep van verzoeker ongegrond was verklaard en er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer was. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Slierendrecht, en is openbaar uitgesproken op 29 juni 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.