Overwegingen
1. In artikel 2:24, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht 2010 (de Apv)is het verbod opgenomen om op een openbare plaats inbrekerswerktuigen zoals lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns e.d. te vervoeren of bij zich te hebben, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen. In het tweede lid van dit artikel staat dat dit verbod niet van toepassing is indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de genoemde voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor het verschaffen van de in het eerste lid bedoelde handelingen.
2. In een bestuurlijke rapportage van de politie van 14 mei 2021 staat dat eiser op 10 mei 2021, omstreeks 11.27 uur op de [locatie 1] in de gemeente Utrecht is aangehouden voor fietsendiefstal. Over achtergrond en aanleiding van deze aanhouding staat in de rapportage dat op 9 mei 2021 twee personen bij de beveiliger van het ziekenhuis hebben gemeld dat hun fiets was gestolen, dat de beveiliger hierop de bewakingsbeelden heeft teruggekeken en heeft gezien dat een man de fietsen aan het open slijpen was en deze wegnam. Op 10 mei 2021 heeft diezelfde beveiliger dezelfde man weer in de omgeving van het ziekenhuis gezien, de man van de camerabeelden herkend en hem staande gehouden tot de politie er was. Op 10 mei 2021 omstreeks 10.20 ontving de politie de melding van de beveiliger. De politie heeft daarop de man, naar blijkt eiser, aangehouden. Verder staat in de rapportage dat de politie op de camerabeelden heeft gezien dat eiser met een slijptol bezig was het slot door te slijpen. Uit onderzoek in de woning van eiser is de politie gebleken dat daar nog eens zes vermoedelijk gestolen fietsen stonden. Al deze fietsen waren niet voorzien van een slot. Ook heeft de politie in de woning een identieke slijptol aangetroffen. Het is de politie bekend dat een slijptol als werktuig wordt gebruikt voor het onrechtmatige openen of verbreken van sluitingen en voor het vergemakkelijken van een diefstal door middel van braak. De rapportage vermeldt verder dat in de maanden voorafgaand aan de aanhouding er in het gebied Utrecht West 105 geregistreerde fietsdiefstallen plaatsvonden al dan niet door middel van braak, waarvan 26 fietsendiefstallen in de wijk [locatie 2] waar eiser is aangehouden. Op basis van de bevindingen beschreven in de bestuurlijke rapportage concludeert de politie dat het zeer aannemelijk is dat eiser op 9 mei 2021 werktuigen heeft vervoerd dan wel bij zich had in de gemeente Utrecht, dat deze werktuigen zijn te classificeren als inbrekerswerktuigen en dat daarom aannemelijk is dat eiser het verbod van artikel 2.24, eerste lid, van de Apv heeft overtreden.
3. De burgemeester heeft in de bestuurlijke rapportage aanleiding gezien om aan eiser een last onder dwangsom op te leggen, omdat is vastgesteld dat eiser artikel 2:24 van de Apv heeft overtreden. Als weer wordt geconstateerd dat eiser inbrekerswerktuigen (laat) vervoeren of bij zich heeft op een openbare plaats in Utrecht moet hij een dwangsom betalen van € 2.500 per overtreding tot een maximum van € 10.000.
4. In het bestreden besluit heeft de burgemeester het primaire besluit gehandhaafd. Daarin heeft de burgemeester gesteld dat uit een nagekomen bericht van 4 november 2021 van de politie blijkt dat eiser - anders dan in de bestuurlijke rapportage en het primaire besluit is aangegeven - relevante antecedenten heeft. In het bestreden besluit is een tabel met een samenvatting van delicten opgenomen.
5. Eiser is het niet eens met het besluit van de burgemeester en heeft daartegen gronden aangevoerd. Deze gronden bespreekt de rechtbank hierna.
Bevoegdheid van de burgemeester
6. De rechtbank toetst eerst ambtshalve of de burgemeester van Utrecht bevoegd was om de last onder dwangsom op te leggen. In artikel 2:24 van de Apv zelf is geen bestuursorgaan aangewezen dat bevoegd is een last onder dwangsom bij overtreding van deze bepaling op te leggen. Dat is ook niet in de een ander artikel van de Apv geregeld. De rechtbank stelt vast dat de burgemeester in het primaire besluit als grondslag voor de last onder dwangsom heeft verwezen naar artikel 125 van de Gemeentewet. Op grond van het derde lid van die bepaling is de burgemeester bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang, als de last dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert. Op grond van artikel 172, eerste lid van de Gemeentewet is de burgemeester belast met de handhaving van de openbare orde. In dit geval is het doel van de last onder dwangsom het herstellen en bewaren van de openbare orde. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt met welke problematiek de burgemeester wat betreft het aantal fietsendiefstallen te maken heeft. Verweerder kan worden gevolgd dat hier sprake is van veel voorkomende criminaliteit die het algehele veiligheidsgevoel van de bewoners van de gemeente aantast en dat in dit verband het handhaven van de openbare orde in geding is. Het tijdsverloop tussen de last en de gepleegde overtreding is ook niet dusdanig dat niet langer sprake is van feitelijk handhaven van de openbare orde. Onder deze omstandigheden was de burgemeester bevoegd een last onder dwangsom aan eiser op te leggen.
Schending hoor en wederhoor
7. Eiser voert aan dat de burgemeester om twee redenen het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. Tijdens de hoorzitting bleek dat eiser niet beschikte over de bestuurlijke rapportage. Ondanks de toezegging dat de rapportage aan eiser zou worden toegezonden om daarop te reageren, is dat niet gebeurd. Ook is eiser niet in de gelegenheid gesteld om te reageren op het nagekomen bericht van de politie van 4 november 2021 op grond waarvan is vastgesteld dat eiser in tegenstelling tot dat wat hierover in het primaire besluit stond vermeld, relevante antecedenten heeft. Hij heeft pas na de datum van het bestreden besluit van het bestaan van dit bericht kennis genomen. Dit levert een schending op van het van het beginsel van hoor en wederhoor, aldus eiser.
8. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank stelt vast dat eiser in bezwaar niet in het bezit was van de bestuurlijke rapportage en dat de toezegging tot toezending van dit rapport nadat hierom was verzocht, niet is nagekomen. Daarnaast is eiser pas na het bestreden besluit geconfronteerd met het bestaan van een bericht van de politie van 4 november 2021. Dit bericht is meegenomen in de besluitvorming zonder dat eiser hiervan kennis heeft kunnen nemen. Hiermee heeft de burgemeester het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Het bestreden besluit is om die redenen niet op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen, waarin de rechtbank aanleiding ziet om het bestreden besluit te vernietigen. Er is sprake van schending van hoor en wederhoor. Niet gesteld kan worden dat eiser hierdoor niet in zijn belangen zou zijn geschaad. De omstandigheid dat de burgemeester op zitting een ander standpunt ten aanzien van het bericht van de politie heeft ingenomen in de zin dat deze niet in de besluitvorming meer wordt meegewogen, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank zal hieronder de vraag beantwoorden of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
Bestaat voldoende grond voor het opleggen van de last onder dwangsom?
9. De rechtbank stelt allereerst vast dat de burgemeester zijn last onder dwangsom baseert op de omstandigheden zoals vermeld in de bestuurlijke rapportage en daarbij het bericht van de politie van 4 november 2021 buiten beschouwing laat. De burgemeester vindt de op 9 mei 2021 geconstateerde overtreding en de bevindingen die in de bestuurlijke rapportage staan voldoende om de last op te baseren.
10. Eiser voert aan dat een enkele overtreding onvoldoende grondslag biedt voor het opleggen van de last onder dwangsom, althans dat de burgemeester dit onvoldoende heeft gemotiveerd. De burgemeester heeft onvoldoende gemotiveerd op basis van welke feiten en omstandigheden het gevaar voor een overtreding van artikel 2.24 van de Apv klaarblijkelijk dreigt. Daarbij merkt eiser op dat het woord klaarblijkelijk uit artikel 5.7 van de Awb volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden uitgelegd als met een
aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid. Volgens eiser heeft de burgemeester niet aannemelijk gemaakt dat hij zich al langere tijd met fietsendiefstal bezighoudt. Niet is komen vast te staan dat de zes bij eiser aangetroffen fietsen uit diefstal afkomstig zijn. Uit het mondeling vonnis van de politierechter van 21 mei 2021 blijkt immers dat de politie de teruggave van de fietsen aan eiser heeft bevolen. Eiser heeft ook uitgelegd dat hij voor vrienden oude en afgedankte fietsen opknapt. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser verklaringen overgelegd.
11. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat de overtreding een vrees voor herhaling oplevert en dat dit voldoende is om de last op te leggen.
12. De rechtbank stelt vast dat in dit geval de last is opgelegd ter voorkoming van herhaling van de overtreding als bedoeld in artikel 5:2, eerste lid, onder a, van de Awb. Deze bevoegdheid moet worden onderscheiden van de bevoegdheid om preventief handhavend op te treden als bedoeld in artikel 5:7 van de Awb. Als een last strekt ter voorkoming van een overtreding die is aan te merken als een herhaling van een eerdere overtreding en waarbij gevaar voor herhaling voor de hand ligt, is voor het aannemen van een bevoegdheid tot het opleggen van een last niet vereist dat klaarblijkelijk gevaar voor overtreding bestaat. Dat de eerdere overtreding heeft plaatsgevonden en herhaald kan worden, volstaat. Dit is vaste rechtspraak.
13. Uit het vonnis mondelinge uitspraak van 21 mei 2021 van de politierechter blijkt dat eiser is veroordeeld voor diefstal van twee fietsen gepleegd op 9 mei 2021, waarbij blijkens het vonnis sprake was van braak. De politierechter heeft de inbeslaggenomen slijpmachine (slijptol) verbeurd verklaard. Daarmee is aannemelijk dat eiser op 9 mei 2021 op een openbare plaats inbrekerswerktuigen heeft vervoerd en bij zich heeft gehad waarmee hij artikel 2.24 van de Apv heeft overtreden. Dit blijkt overigens ook uit camerabeelden waarop te zien is dat eiser met een slijptol fietsen openmaakt. Er is dus sprake van een eerdere overtreding. Ook is de rechtbank het eens met verweerder dat gevaar voor herhaling voor de hand ligt en dat de bestuurlijke rapportage voor dit standpunt voldoende basis biedt. Op
9 mei 2021 heeft eiser twee fietsen gestolen met behulp van een slijptol. In de woning van eiser zijn nog zes andere fietsen gevonden zonder slot en is er ook een slijptol gevonden. Verweerder heeft dit voldoende mogen vinden om de kans op herhaling aanwezig te achten. Dat de in de woning aangetroffen fietsen door de politierechter zijn teruggegeven, betekent niet meer dan dat de fietsen niet gekoppeld kunnen worden aan een aangifte van diefstal, maar sluit geenszins uit dat deze wel zijn gestolen. De verklaring van eiser voor de aanwezigheid van de fietsen en de slijptol, namelijk dat hij fietsen voor anderen repareert, heeft verweerder niet aannemelijk mogen vinden. Verweerder heeft in de overgelegde verklaringen van derden geen aanleiding gevonden hier een ander standpunt over in te nemen. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. De verklaringen bevatten weinig informatie en zijn reeds daarom niet afdoende om de gestelde werkzaamheden van eiser als fietsenmaker aannemelijk te achten. Verweerder brengt voorts terecht naar voren dat eiser geen objectieve verifieerbare bewijzen heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij kosten heeft gemaakt of vergoedingen heeft gekregen voor de werkzaamheden die hij voor anderen zou hebben verricht. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een kans op herhaling voor de hand ligt. De burgemeester heeft als handhaver van de openbare orde daarom aan eiser de last mogen opleggen om te voorkomen dat hij opnieuw artikel 2:24 van de Apv overtreedt. Van een onvoldoende gemotiveerd besluit is op dit punt geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het opleggen van de last onder dwangsom een geschikt middel?
14. Eiser voert aan dat aan het vereiste van geschiktheid niet is voldaan, omdat van het opleggen van de last, gezien zijn hoge schuld van € 149.000,-, geen financiële prikkel uitgaat. Nog voor de beoordeling van de noodzaak en de evenredigheid van de bestuurlijke sanctie moeten eerst de geschiktheid en de effectiviteit ervan worden beoordeeld. Volgens eiser heeft de burgemeester dat ten onrechte niet gedaan.
15. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat als de opgelegde last voor eiser feitelijk geen prikkel oplevert, hij ook geen belang heeft bij zijn beroep. Voor zover de prikkel onvoldoende is, verzoekt de burgemeester de rechtbank de hoogte van de last nader vast te stellen.
16. Nu sprake is van overtreding van een wettelijk voorschrift en de burgemeester bevoegd was een last onder dwangsom op te leggen, moet hij volgens vaste rechtspraak in de regel van deze bevoegdheid gebruik maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan hiervan afzien. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
17. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afzien van het opleggen van de last onder dwangsom. De schuldenlast van eiser is niet aan te merken als een dergelijke bijzondere omstandigheid. De last onder dwangsom acht de rechtbank bovendien niet onevenredig in de zin dat het gelet op de schuldenlast van eiser geen geschikt middel zal zijn. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 2.500 per overtreding met een maximum van € 10.000 een voldoende prikkel vormt om herhaling van de overtreding te voorkomen. Eiser zal zijn schuldenlast niet verder willen laten oplopen. Ook deze beroepsgrond van eiser slaagt niet.
18. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt dat op grond van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen blijven.
Proceskosten en griffierecht
19. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De burgemeester moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.0 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.
20. Ook bepaalt de rechtbank dat de burgemeester aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.