In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de kantonrechter op 10 augustus 2022 een vonnis gewezen in de zaak tussen Stichting Woonbron, gevestigd te Rotterdam, en een gedaagde partij die onder een handelsnaam opereert. De gedaagde was in gebreke gebleven om een verklaring ex artikel 476a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) over te leggen, ondanks dat hij daartoe in de gelegenheid was gesteld via een tussenvonnis van 6 juli 2022. De kantonrechter had de gedaagde de mogelijkheid gegeven om deze verklaring uiterlijk op 20 juli 2022 in te dienen, maar de gedaagde heeft hier geen gebruik van gemaakt.
Als gevolg van het niet indienen van de verklaring, heeft de kantonrechter de gedaagde veroordeeld op grond van artikel 477a lid 1 Rv tot betaling van het bedrag waarvoor het derdenbeslag was gelegd. Daarnaast is de gedaagde, als in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Woonbron. De totale proceskosten zijn begroot op € 1.267,17, inclusief griffierecht en salaris van de gemachtigde.
In de beslissing van de kantonrechter is de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 6.645,96 aan Woonbron, en is het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.