ECLI:NL:RBMNE:2022:3255

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
9715997 UC 22-1466
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake derdenbeslag en verplichting tot verklaring door derde-beslagene

In deze zaak heeft de Stichting Woonbron [gedaagde] gedagvaard voor de kantonrechter in Utrecht. De procedure is gestart op 24 februari 2022, nadat Woonbron op 21 januari 2022 executoriaal derdenbeslag had gelegd onder [gedaagde], die als derde-beslagene fungeert. Woonbron vorderde betaling van € 6.645,96 van [gedaagde], omdat deze in gebreke was gebleven om een verklaring te verstrekken over de vorderingen en roerende zaken die door het beslag waren getroffen, zoals vereist door artikel 476a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan en heeft hem een laatste termijn gegeven om de vereiste verklaring in te dienen. De kantonrechter heeft de zaak naar de rolzitting van 20 juli 2022 verwezen en verdere beslissingen aangehouden. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van een derde-beslagene in het kader van executoriaal beslag en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9715997 UC EXPL 22-1446 rch/1466
Vonnis van 6 juli 2022
inzake
de stichting
Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
verder ook te noemen Woonbron,
eisende partij,
gemachtigde: H.A.M. Over de Vest,
tegen:
[gedaagde] ,
handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Woonbron heeft [gedaagde] op 24 februari 2022 gedagvaard voor de kantonrechter. [gedaagde] heeft bij e-mail van 9 maart 2022 gereageerd op de dagvaarding. Vervolgens heeft Woonbron geantwoord door het insturen van een conclusie van repliek. [gedaagde] is in de gelegenheid gesteld om als laatste te reageren, maar hij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Wat is er gebeurd?

2.1.
Woonbron heeft op 21 januari 2022 executoriaal derdenbeslag gelegd onder [gedaagde] , werkgever van [A] , op alle vorderingen en roerende zaken die [gedaagde] verschuldigd is of zal zijn aan [A] . Hierbij heeft Woonbron eveneens aangezegd dat [gedaagde] , als derde-beslagene, binnen twee weken een verklaring moet verstrekken van de vorderingen en zaken die door dit beslag zijn getroffen.
2.2.
Op 24 februari 2022 (ruim vier weken na beslaglegging) heeft [gedaagde] nog steeds geen verklaring verstrekt. Vervolgens gaat Woonbron over tot het dagvaarden van [gedaagde] .

3.Wat wil Woonbron en wat vindt [gedaagde] ervan?

3.1.
Woonbron vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 6.645,96, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van deze vordering stelt Woonbron dat zij op grond van een vonnis van de kantonrechter in Den Haag van 28 september 2021 een executeerbare vordering heeft op [A] . Derde-beslagene [gedaagde] had op grond van artikel 476a lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de verplichting om binnen twee weken na het leggen van beslag verklaring te doen van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen. Nu [gedaagde] daarmee in gebreke is gebleven vordert Woonbron betaling van [gedaagde] als ware hij daarvan zelf schuldenaar, op grond van artikel 477a lid 1 Rv.
3.3.
[gedaagde] reageert hierop dat hem volledig ontgaan was dat hij moest meewerken aan het aanleveren van stukken betreffende zijn personeelslid [A] . Verder overlegt [gedaagde] de volgende stukken betreffende de arbeidsovereenkomst tussen [handelsnaam] en [A] :
de loonstroken van september 2021, oktober 2021, november 2021, december 2021 en januari 2022 en de jaaropgaaf van 2021.
3.4.
Woonbron antwoordt dat de door [gedaagde] in het geding gebrachte producties niet zijn aan te merken als een verklaring derdenbeslag. Verder merkt Woonbron op dat uit de loonstroken blijkt dat [gedaagde] geen uitvoering aan het beslag heeft gegeven, althans geen inhoudingen heeft gedaan.

4.Wat vindt de kantonrechter ervan?

4.1.
Indien een schuldeiser in het kader van de tenuitvoerlegging van een vonnis executoriaal beslag onder een derde legt, is deze derde op grond van het bepaalde in artikel 476a Rv verplicht om de in die bepaling bedoelde verklaring (hierna aan te duiden als: de verklaring) af te leggen. De verklaring wordt opgesteld op of aan de hand van een daartoe vastgesteld formulier (artikel 476b lid 1 Rv en het Besluit van 22 augustus 1991, Stb 436) en moet zoveel mogelijk vergezeld gaan van afschrift van de tot bewijs dienende stukken (artikel 476b lid 2 Rv). De verklaring moet zorgvuldig worden afgelegd, omdat zij de plicht doet ontstaan om af te dragen volgens die verklaring.
4.2.
Nadat bij [gedaagde] op 21 januari 2022 derdenbeslag is gelegd, heeft deze nagelaten de verklaring over te leggen. Op 10 februari 2022 heeft Woonbron [gedaagde] een laatste maal gesommeerd om de verklaring binnen vijf dagen ingevuld retour te zenden. [gedaagde] heeft dit niet gedaan. Wel heeft [gedaagde] – na dagvaarding – vijf loonstroken en een jaaropgaaf van [A] overgelegd. De kantonrechter overweegt dat dit onvoldoende is om ervan te kunnen uitgaan dat [gedaagde] zich daarmee aan zijn verplichting uit artikel 476a Rv heeft gehouden.
4.3.
Ingevolge artikel 477a, eerste lid, Rv, wordt de derde-beslagene als hij in gebreke blijft verklaring te doen, op vordering van de executant veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd als ware hij daarvan zelf schuldenaar. Daarbij wordt bepaald dat de derde-beslagene tegen wie deze vordering wordt ingesteld, wordt toegelaten alsnog een gerechtelijke verklaring te doen.
4.4.
Op grond hiervan zal de kantonrechter [gedaagde] een laatste termijn geven om de verklaring in het geding te brengen. De kantonrechter gelast [gedaagde] de aan hem betekende verklaring binnen een termijn van twee weken alsnog ingevuld en ondertekend in het geding te brengen en een kopie te sturen aan de gemachtigde van Woonbron. Op grond van artikel 22 Rv kan de kantonrechter als [gedaagde] de verklaring niet in het geding brengt, daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Indien [gedaagde] thans niet langer over deze verklaring beschikt, kan hij gebruik maken van de bij dit vonnis gevoegde lege verklaring.
4.5.
De kantonrechter zal de zaak naar de rol verwijzen. Voor het overige – inclusief de beslissing over de proceskosten – wordt de zaak aangehouden.

5.De beslissing

5.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 20 juli 2022 en gelast [gedaagde] om de in rechtsoverweging 4.1. genoemde verklaring bij akte in het geding te brengen en een kopie hiervan te sturen aan de gemachtigde van Woonbron;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Haeck, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022.