ECLI:NL:RBMNE:2022:3246

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
522795
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van contractuele boete na ontbinding koopovereenkomst onroerend goed

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [geopposeerde sub 1] c.s. en [opposant] over de ontbinding van een koopovereenkomst van onroerend goed. De verkoper, [geopposeerde sub 1] c.s., heeft de koopovereenkomst ontbonden omdat de koper, [opposant], niet tijdig de waarborgsom of bankgarantie heeft voldaan. De verkoper vorderde een contractuele boete van 10% van de koopprijs, zijnde € 62.500,-. De koper deed een beroep op matiging van de boete, stellende dat deze buitensporig was in verhouding tot de daadwerkelijk geleden schade.

De rechtbank oordeelde dat [opposant] tekortgeschoten was in zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst door de waarborgsom niet tijdig te storten. De rechtbank wees de vordering van [geopposeerde sub 1] c.s. in eerste instantie toe, maar matigde de boete tot € 11.000,-. De rechtbank overwoog dat de billijkheid matiging van de boete vereiste, gezien de discrepantie tussen de boete en de schade, en de omstandigheden waaronder de tekortkoming had plaatsgevonden. De rechtbank vernietigde het eerdere verstekvonnis en wees de vordering tot betaling van de gematigde boete toe, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/522795 / HL ZA 21-160
Vonnis van 23 maart 2022
in de zaak van

1.[geopposeerde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[geopposeerde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in het verzet,
oorspronkelijk eisende partij,
advocaat: mr. R. Beele te Amstelveen.
tegen
[opposant],
wonende te [woonplaats 3] ,
eisende partij in het verzet,
oorspronkelijk gedaagde partij,
advocaat: mr. T. Harmankaya te 's-Gravenhage,
Partijen zullen hierna [geopposeerde sub 1] c.s. en [opposant] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het door deze rechtbank gewezen verstekvonnis van 14 april 2021 onder zaaknummer / rolnummer C/16/518453 / HL ZA 21-67;
  • de verzetdagvaarding (aan te merken als conclusie van antwoord);
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 november 2021;
  • de ter zitting overgelegde spreekaantekeningen van [geopposeerde sub 1] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[geopposeerde sub 1] c.s. heeft zijn (toenmalige) woning aan de [adres] in [plaats] aan [opposant] verkocht voor de koopsom van € 625.000,-. [geopposeerde sub 1] c.s. en [opposant] hebben op 21 augustus 2020 een koopovereenkomst gesloten. Daarin is bepaald dat het eigendom van de woning op 16 november 2020 zou worden overgedragen aan [opposant] .
2.2.
In de koopovereenkomst is verder – voor zover van belang – het volgende bepaald:

Artikel 5: Bankgarantie, Waarborgsom
5.1
Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van de koper zal deze uiterlijk op maandag 28 september 2020 een schriftelijke door een bankinstelling afgegeven bankgarantie doen stellen voor een bedrag van € 62.500,- (…)
5.2
In plaats van deze bankgarantie te stellen kan koper een waarborgsom storten ter hoogte van het in artikel 5.1 genoemde bedrag in handen van de notaris via diens derdenrekening.
De waarborgsom moet uiterlijk op de in artikel 5.1 genoemde dag zijn bijgeschreven op genoemde rekening.
(…)
Artikel 11: Ingebrekestelling, Ontbinding
11.1
Indien een van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming van een of meer van haar uit deze koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, kan de wederpartij van de nalatige partij deze koopovereenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige partij.
11.2
Ontbinding op grond van tekortkoming is slechts mogelijk na voorafgaande ingebrekestelling. Bij ontbinding van de koopovereenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van tien procent (10%) van de koopsom verbeuren, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding, indien de daadwerkelijke schade hoger is dan de onmiddellijk opeisbare boete, en onverminderd vergoeding van kosten van verhaal.
(…)”
2.3.
[opposant] heeft nagelaten om uiterlijk op 28 september 2020 een bankgarantie te stellen of een waarborgsom te storten op de rekening van de notaris. [geopposeerde sub 1] c.s. heeft [opposant] bij brief van 13 oktober 2020 in gebreke gesteld en gesommeerd om binnen acht dagen alsnog aan deze verplichting te voldoen. [opposant] heeft dat niet gedaan.
2.4.
Bij brief van 30 oktober 2020 heeft [geopposeerde sub 1] c.s. [opposant] onder meer geschreven dat hij de woning opnieuw in de verkoop heeft gezet en dat als de woning opnieuw wordt verkocht, hij de contractuele boete van 10% van de koopsom, zijnde € 62.500,-, bij [opposant] zal incasseren. [opposant] heeft hier niet op gereageerd.
2.5.
Op 27 november 2020 heeft [geopposeerde sub 1] c.s. [opposant] bericht dat de koopovereenkomst buitengerechtelijk wordt ontbonden omdat sprake is van een toerekenbare tekortkoming van [opposant] . Ook heeft [geopposeerde sub 1] c.s. [opposant] gesommeerd om de boete van € 62.500,- binnen 14 dagen aan [geopposeerde sub 1] c.s. te betalen. Bij brief van 15 december 2020 heeft [geopposeerde sub 1] c.s. [opposant] herinnerd aan de brief van 27 november 2020. [opposant] heeft geen gehoor gegeven aan de sommatie en heeft niet gereageerd.
2.6.
Op 19 januari 2021 heeft [geopposeerde sub 1] c.s. [opposant] opnieuw gesommeerd om uiterlijk op 29 januari 2021 de boete te betalen. [opposant] heeft dit nagelaten en heeft niet gereageerd.
2.7.
[geopposeerde sub 1] c.s. heeft de woning opnieuw verkocht aan een andere partij voor de koopsom van € 622.500,-. Het eigendom van de woning is op 15 februari 2021 overgedragen.

3.Het geschil

3.1.
[geopposeerde sub 1] c.s. vordert om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [opposant] te veroordelen:
  • om aan [geopposeerde sub 1] c.s. een bedrag te betalen van € 62.500,- verhoogd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele betaling;
  • in de kosten van deze procedure;
  • dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van dit vonnis moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen tot aan de dag van voldoening en op € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,- indien niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan het in deze procedure te wijzen vonnis is voldaan en vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden.
3.2.
[geopposeerde sub 1] c.s. legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. [opposant] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst door niet de overeengekomen bankgarantie of waarborgsom te stellen dan wel te storten op de rekening bij de notaris uiterlijk op 28 september 2020. [geopposeerde sub 1] c.s. heeft [opposant] in gebreke gesteld en vervolgens op 27 november 2020 de koopovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden. Op grond van 11.2 van de koopovereenkomst heeft [geopposeerde sub 1] c.s. recht op betaling van de boete van 10% van de koopprijs.
3.3.
[opposant] verzoekt de rechtbank [geopposeerde sub 1] c.s. niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans zijn vorderingen af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen en [geopposeerde sub 1] c.s. te veroordelen in de kosten van dit geding. [opposant] legt daaraan samengevat en voor zover relevant de volgende stellingen aan ten grondslag. [opposant] voert aan dat hij de dupe is geworden van het handelen van zijn financieel adviseur. De financieel adviseur van [opposant] heeft nagelaten om de termijnen in de gaten te houden en de administratieve verplichtingen te regelen terwijl hij [opposant] telkens heeft gezegd dat het in orde zou komen. [opposant] verzoekt de boete te matigen onder meer omdat de boete buitensporig hoog is in verhouding tot de daadwerkelijk geleden schade van [geopposeerde sub 1] c.s. Ook dient de rechtbank in aanmerking te nemen dat [opposant] financieel niet in staat is om de boete te betalen omdat zijn omzet als taxichauffeur door de coronacrisis is teruggelopen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het is niet in geschil dat [opposant] niet heeft voldaan aan artikel 5 van de koopovereenkomst door niet uiterlijk op 28 september 2020 een bankgarantie te stellen of een waarborgsom te storten op de rekening van de notaris. [opposant] is aldus tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen op grond van de koopovereenkomst. Voor zover [opposant] stelt dat de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend omdat hij het slachtoffer is geworden van het handelen van zijn financieel adviseur, volgt de rechtbank deze stelling niet. [opposant] is zelf verantwoordelijk voor het nakomen van de verplichtingen uit de koopovereenkomst. Ook als de adviseur van [opposant] zijn verplichtingen jegens [opposant] niet is nagekomen, dienen de gevolgen daarvan voor rekening van [opposant] te blijven. De sommaties van [geopposeerde sub 1] c.s. zijn bovendien – zoals [opposant] stelt – door [opposant] zelf ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank is [opposant] daarom toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen van de koopovereenkomst. [geopposeerde sub 1] c.s. heeft als gevolg daarvan de koopovereenkomst mogen ontbinden en heeft op grond van artikel 11.2 van de koopovereenkomst in beginsel recht op betaling van de boete van 10% van de koopsom, ter hoogte van € 62.500,-.
4.2.
[opposant] heeft verzocht de contractuele boete van € 62.500,- te matigen. Bij de beoordeling van dat verzoek zijn de volgende algemene uitgangspunten van belang. De in artikel 6:94 lid 1 BW opgenomen maatstaf, die inhoudt dat voor matiging slechts reden kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Deze maatstaf moet dus terughoudend worden toegepast. Hoewel een (enorme) discrepantie in de verhouding van de schade en boete op zichzelf voldoende grond kan zijn om een boete te matigen (HR 11 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4779), zal de rechter ook rekening moeten houden met de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638).
4.3.
Bij de beoordeling van het beroep op matiging betrekt de rechtbank de volgende omstandigheden. [opposant] heeft niet weersproken dat de financiële schade van [geopposeerde sub 1] c.s. die hij heeft geleden door de tekortkoming van [opposant] in totaal € 5.676,88 bedraagt. Deze schade bestaat onder meer uit de kosten voor de (langere duur van de) afgesloten overbruggings-hypotheken, de lagere prijs waarvoor de woning aan de nieuwe koper is verkocht en het langer doorlopen van de vaste lasten van de woning. De rechtbank gaat uit van deze schade. De rechtbank stelt vast dat de gevorderde boete van € 62.500,- 11x zo hoog is als de schade van [geopposeerde sub 1] c.s. en de schade ongeveer 9% van de gevorderde boete bedraagt. Daarmee lopen de schade en de boete niet slechts uiteen, maar is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een (enorme) discrepantie in de verhouding tussen de boete en de schade.
4.4.
De rechtbank acht daarnaast van belang dat [geopposeerde sub 1] c.s. heeft toegelicht dat hij last heeft gehad van het handelen van [opposant] omdat [opposant] helemaal niet reageerde op de sommaties en brieven van [geopposeerde sub 1] c.s. [geopposeerde sub 1] c.s. heeft gedurende enige maanden in onzekerheid verkeerd over de vraag of [opposant] de koopovereenkomst überhaupt nog zou nakomen. De rechtbank acht dit voorstelbaar.
4.5.
Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat [opposant] heeft aangevoerd dat zijn inkomen als taxichauffeur door de coronacrisis (sterk) is afgenomen. Hoewel [opposant] zijn financiële positie niet heeft onderbouwd met nadere stukken, acht de rechtbank dit wel aannemelijk. Verder staat vast dat [geopposeerde sub 1] c.s. de woning aan een derde heeft verkocht binnen redelijk korte tijd (ongeveer drie maanden) na de oorspronkelijk tussen partijen beoogde leveringsdatum.
4.6.
Deze omstandigheden brengen mee dat de billijkheid matiging van de contractuele boete vereist. Naar het oordeel van de rechtbank dient de boete in dit geval te worden gematigd tot een bedrag van € 11.000,- (bijna 2 x de geleden schade en 18 % van de contractuele boete). De rechtbank zal de vordering van [geopposeerde sub 1] c.s. dan ook tot dit bedrag toewijzen. De overige stellingen behoeven geen nadere bespreking meer.
4.7.
Het voorgaande brengt mee dat het verstekvonnis van 14 april 2021 dient te worden vernietigd.
Proceskosten
4.8.
[opposant] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verstek- en verzetprocedure worden verwezen. De kosten van de verstekprocedure worden begroot op de in het verstekvonnis begrote kosten, te vermeerderen met een bedrag van € 102,10 aan kosten voor het betekenen van het verstekvonnis
.De kosten van de verzetprocedure worden aan de zijde van [geopposeerde sub 1] c.s. begroot op € 1.114,- aan salaris advocaat (1 punt x tarief € 1.114,-).
4.9.
De nakosten, waarvan [geopposeerde sub 1] c.s. betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 14 april 2021 onder zaaknummer / rolnummer C/16/518453 / HL ZA 21-67 gewezen verstekvonnis
en opnieuw beslissend
5.2.
veroordeelt [opposant] om aan [geopposeerde sub 1] c.s. te betalen een bedrag van € 11.000,-
(elfduizend) vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van de dag van 19 februari 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [opposant] in de kosten van de verstekprocedure, aan de zijde van [geopposeerde sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 2.274,23, en in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [geopposeerde sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.114,-,
5.4.
veroordeelt [opposant] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe en in het openbaar uitgesproken op
23 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: