ECLI:NL:RBMNE:2022:3243

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
C/16/524396 / HA ZA 21-477
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een overeenkomst van aanneming van werk wegens ondeugdelijk tegelwerk in de badkamer

In deze zaak hebben eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], een overeenkomst van aanneming van werk gesloten met gedaagde, [gedaagde] B.V., voor de realisatie van een badkamer en toiletruimte. De werkzaamheden zijn uitgevoerd van medio juli tot medio oktober 2020, maar na inspectie door een deskundige bleek het tegelwerk van slechte kwaliteit en voldeed het niet aan de verwachtingen. Op 17 december 2020 hebben eisers de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en gedaagde gesommeerd het reeds betaalde bedrag terug te betalen en schadevergoeding te betalen voor de geleden schade. Gedaagde heeft de aansprakelijkheid afgewezen en de rechtbank is ingeschakeld door eisers om de ontbinding te bevestigen en schadevergoeding te vorderen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen, waardoor de ontbinding van de overeenkomst rechtsgeldig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde de ontvangen aanneemsom van € 28.263,00 moet terugbetalen aan eisers, en dat er een ongedaanmakingsverbintenis bestaat voor de door beide partijen ontvangen prestaties. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat gedaagde schadevergoeding moet betalen aan eisers, die bestaat uit de kosten voor nieuwe tegels, sloop- en herstelwerkzaamheden, en compensatie voor prijsstijgingen. De rechtbank heeft ook bepaald dat gedaagde wettelijke rente verschuldigd is over de terug te betalen bedragen en de schadevergoeding. De zaak is aangehouden voor verdere akten van partijen over de kosten en de waarde van de materialen en werkzaamheden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN -NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/524396 / HA ZA 21-477
Vonnis van 17 augustus 2022
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. J.G.J. Elslo te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. K.D.C. Schemkes te Druten.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eiser sub 1] c.s. (mannelijk enkelvoud) worden genoemd en afzonderlijk [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] . Gedaagde zal hierna [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 juli 2021 met producties 1 tot en met 25;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 4;
  • het door [eiser sub 1] c.s. op 21 februari 2022 ingediende verzoek ex artikel 21, 22 en 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv);
  • de brief van 25 februari 2022 met antwoord van [gedaagde] op dat verzoek;
  • de op 1 april 2022 door [eiser sub 1] c.s. overgelegde kleurenkopieën van producties 10, 22 en 23;
  • de op 3 april 2022 door [eiser sub 1] c.s. overgelegde productie 26;
  • de op 5 april 2022 door [eiser sub 1] c.s. overgelegde productie 27.
1.2.
Op 11 april 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er gezegd is en de advocaat van [gedaagde] heeft spreekaantekeningen overgelegd. Aan het einde van de mondelinge behandeling is bepaald dat vonnis zal worden gewezen. Helaas is het niet gelukt om dit vonnis op de toen aan partijen meegedeelde datum te wijzen.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
Op 18 april 2020 hebben [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde] een overeenkomst van aanneming van werk gesloten (hierna: de overeenkomst). Op grond van de overeenkomst zou [gedaagde] in het huis van [eiser sub 1] c.s. een badkamer en toiletruimte realiseren voor een bedrag van € 29.750,00 inclusief btw.
2.2.
De werkzaamheden hebben plaatsgevonden in de periode van medio juli 2020 tot medio oktober 2020.
2.3.
Op 20 oktober 2020 heeft de heer [A] van het bureau [onderneming 1] B.V. (hierna: [onderneming 1] ) in opdracht van [eiser sub 1] c.s. de werkzaamheden aan de badkamer en het toilet geïnspecteerd. [gedaagde] was niet uitgenodigd om deze inspectie bij te wonen en was dan ook niet aanwezig. Het rapport dat [onderneming 1] heeft op 28 oktober 2020 heeft uitgebracht (hierna: het [onderneming 1] -rapport) vermeldt onder meer:
3. Opname
Algemeen
(…)
De algehele kwaliteit van de uitgevoerde werkzaamheden is matig tot slecht. Er zijn diverse technische mankementen waargenomen die moeten worden hersteld. Daarnaast is het tegelwerk esthetisch ondermaats.”
Tegelwerk
De volgende punten zijn waargenomen tijdens de opname:
- Diverse beschadigingen aan de wantegels. Een wandtegel is volledig gescheurd.
  • Diverse snijkanten zijn slordig uitgevoerd waardoor lelijke kartelranden ontstaan in het zicht.
  • De voegen tussen tegels en tegelprofielen zijn op diverse plaatsen gescheurd.
  • Tegelprofielen zijn op diverse plaatsen slordig verwerkt, waardoor scheve aansluitingen ontstaan. Scherpe randen kunnen letsel veroorzaken.
  • Voegen verlopen meermaals van dikte, waarbij plaatselijk geen voegdikte meer aanwezig is.
  • Voegen sluiten onvoldoende op elkaar aan waardoor verschil in voegdikte ontstaat. Op diverse plaatsen is er onvoldoende voegdikte aanwezig.
  • Voegdiktes in vloertegelwerk verschillen en sluiten onvoldoende aan.
  • Voegdiktes in inwendige hoek verschillen van dikte, waarbij plaatselijk de voeg de groot is om te kunnen afwerken.”
Sanitair
  • Er is in de gehele badkamer geen kimband, kimpasta of waterkerende coating gebruikt. Met name in de doucheruimte is dit noodzakelijk, ter voorkoming van lekkages en vochtdoorslag.
  • Er is geen aarde installatie voor het sanitair aanwezig in de badkamerruimte. Derhalve kan sanitair niet worden geaard.
Overig
De volgende punten zijn waargenomen tijdens de opname:
  • Het betegelde zitje in de doucheruimte heeft een verkeerd afschot, waardoor water zal blijven staan tegen de wand aan.
  • De nissen in de douchwand hebben een te groot afschot waardoor de nissen in de praktijk niet bruikbaar zullen zijn.
  • Douchewand is plaatselijk onvoldoende recht en vlak. In de diktekant is een knik gemeten.
  • De getegelde plint is in verstek verwerkt, echter slordig uitgevoerd. De naden sluiten niet vlak aan.”
2.4.
De advocaat van [eiser sub 1] c.s. heeft het [onderneming 1] -rapport op 2 november 2020 doorgestuurd en heeft [gedaagde] in gebreke gesteld en gesommeerd om uiterlijk op 6 november 2020 alsnog een deugdelijke planning te verstrekken voor herstel van de in het [onderneming 1] -rapport genoemde gebreken en de afronding van de werkzaamheden.
2.5.
[gedaagde] heeft op 6 november 2020 in een e-mail aangegeven bereid te zijn enkele van de geconstateerde punten te herstellen. Uit de e-mail blijkt dat dit echter niet geldt voor alle punten die de deskundige heeft opgenomen in zijn rapport. Zo schrijft de heer [B] namens [gedaagde] :

Als genoemde punten door [onderneming 1] dienen te worden opgelost zullen ook wij de volledige juridische weg moeten bewandelen en een contra expertise laten uitvoeren. Want dit zou eigenlijk betekenen dat alles opnieuw moet en dat is een absurde conclusie voor deze badkamer.”
2.6.
Op 27 november 2020 heeft de gemachtigde van [gedaagde] vervolgens aansprakelijkheid afgewezen en aangegeven dat [gedaagde] geen grond ziet om gevolg te geven aan de sommatie van 2 november 2020.
2.7.
Op 17 december 2020 heeft de advocaat van [eiser sub 1] c.s. geschreven dat zijn cliënten de overeenkomst buitengerechtelijk ontbinden. Ook sommeert hij [gedaagde] om het reeds betaalde deel van de aanneemsom terug te betalen en houdt hij [gedaagde] aansprakelijk voor schade die [eiser sub 1] c.s. lijdt, bestaande uit herstel- en vervangingskosten.
2.8.
Begin 2021 heeft onderzoeksbureau [onderneming 2] B.V. (hierna: [onderneming 2] ) in opdracht van [gedaagde] onderzoek gedaan naar de uitgevoerde werkzaamheden in aanwezigheid van [eiser sub 1] c.s. [onderneming 2] heeft in maart 2021 een conceptrapportage opgeleverd, maar [gedaagde] heeft geweigerd om dat met [eiser sub 1] c.s. te delen en heeft de conceptrapportage van [onderneming 2] ook in deze procedure niet overgelegd.
2.9.
Omdat [gedaagde] geen gevolg heeft gegeven aan de sommatie van [eiser sub 1] c.s. van 17 december 2020, is [eiser sub 1] c.s. deze procedure gestart. [eiser sub 1] c.s. vordert in deze procedure – samengevat – in de eerste plaats een verklaring voor recht dat de overeenkomst buitengerechtelijk is ontbonden, althans, subsidiair, dat de rechtbank de overeenkomst ontbindt. In de tweede plaats vordert [eiser sub 1] c.s. dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 28.263,00 (terugbetaling betaalde deel van aanneemsom), € 10.841,59 (schadevergoeding), € 1.057,63 (buitengerechtelijke incassokosten), en € 249,00 (kosten deskundige), te vermeerderen met de wettelijke rente. [eiser sub 1] c.s. vordert ten slotte dat [gedaagde] wordt veroordeeld in zijn proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.10.
Daarnaast heeft [eiser sub 1] c.s. de rechtbank verzocht om [gedaagde] op grond van artikel 843a en 22 Rv te gelasten om afschrift van de conceptrapportage van [onderneming 2] te verstrekken.
2.11.
[gedaagde] voert verweer.
2.12.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Het draait in deze zaak in de eerste plaats – en vooral – om de vraag of [eiser sub 1] c.s. de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden. De rechtbank is van oordeel dat die vraag met ‘ja’ moet worden beantwoord. Dit betekent (onder meer) dat [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde] de door hen ontvangen prestaties moeten teruggeven aan elkaar. De rechtbank kan de precieze inhoud van deze ‘ongedaanmakingsverplichting’ op dit moment niet vaststellen. Zij zal [gedaagde] en [eiser sub 1] c.s. daarom in de gelegenheid stellen om zich hierover nader uit te laten. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat [gedaagde] ook een schadevergoeding aan [eiser sub 1] c.s. moet betalen.. De rechtbank legt hierna uit hoe en waarom zij tot dit oordeel is gekomen.
3.2.
De rechtbank zal achtereenvolgens ingaan op de vereisten voor ontbinding (hierna onder (i)-(iii)), de gevolgen die een ontbinding met zich meebrengt (onder (iv)), en de schadevergoeding die [gedaagde] moet betalen (onder (v)). Ten slotte zal de rechtbank (onder (vi)) nog stilstaan bij de vordering van [eiser sub 1] c.s. om het [onderneming 2] -rapport te overleggen in deze procedure en (onder (vii)) bij de gevorderde wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten, en de kosten van de deskundige.
(i) [gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen
3.3.
[eiser sub 1] c.s. heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen tegenover [eiser sub 1] c.s.
3.4.
[eiser sub 1] c.s. heeft uitvoerig onderbouwd dat de werkzaamheden van [gedaagde] benedenmaats zijn. In de eerste plaats heeft zij gewezen op het [onderneming 1] -rapport (zie 2.3). Daarnaast heeft [eiser sub 1] c.s. foto’s en een video overgelegd van de gestelde mankementen. In de kern verwijt [eiser sub 1] c.s. [gedaagde] :
  • dat het tegelwerk van mindere kwaliteit is dan [eiser sub 1] c.s. mocht verwachten;
  • dat in de badkamer ten onrechte geen kimband, kimpasta of waterkerende coating is gebruikt; en
  • dat [gedaagde] de klaarliggende draden voor de aarde-installatie niet heeft aangesloten, maar daaroverheen heeft getegeld.
3.5.
[gedaagde] heeft betwist dat sprake is van tekortkomingen. Zij heeft aangevoerd:
  • dat [onderneming 1] niet onafhankelijk is, nu zij is ingeschakeld en betaald door [eiser sub 1] c.s.;
  • dat zij ten onrechte niet is betrokken bij de totstandkoming van het [onderneming 1] -rapport;
  • dat [onderneming 1] niet gespecialiseerd is in tegelwerk, maar in bouwkundig advies;
  • dat in het [onderneming 1] -rapport niet de juiste maatstaf is gebruikt;
  • dat er niet voldoende rekening mee is gehouden dat het gaat om werk dat nog moest worden afgewerkt;
  • dat niet voldoende rekening is gehouden met de keuze van [eiser sub 1] c.s. voor een lastig te verwerken tegel (groot, zwaar, ongeglazuurd); en
  • dat het gebruik van kimband niet verplicht is en dat er in de badkamer overigens wel degelijk kimband is gebruikt.
3.6.
Ter onderbouwing van deze betwisting heeft [gedaagde] een rapport overgelegd van [C] van bureau [onderneming 3] van 9 september 2021 (hierna: [onderneming 3] ). [onderneming 3] concludeert in dit rapport (hierna: het [onderneming 3] rapport) dat het [onderneming 1] -rapport volledig subjectief is, op eigen denkwijze is samengesteld en dat er genoeg redenen zijn om het [onderneming 1] -rapport als onvolledig te beschouwen.
3.7.
Deze betwisting slaagt niet. Aan [gedaagde] kan worden toegeven dat het [onderneming 1] rapport moet worden beschouwd en gewaardeerd als een partijrapportage, maar ook dan had het op de weg van [gedaagde] gelegen om uit te leggen en te onderbouwen dat de kwaliteit van het uitgevoerde werk wél voldoende was. Dat heeft zij niet gedaan met het [onderneming 3] -rapport, dat immers niet gaat over de kwaliteit van het werk. Het [onderneming 2] -rapport, dat juist wel over die kwaliteit gaat, heeft [gedaagde] daarentegen bewust niet in het geding gebracht. Daarbij komt dat (met name) de videobeelden die op zitting zijn getoond, de conclusies uit het [onderneming 1] -rapport grotendeels onderschrijven. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de bevindingen in het [onderneming 1] -rapport.
3.8.
De rechtbank plaatst daarbij één kanttekening. In het [onderneming 1] -rapport staat dat in de badkamerruimte geen aarde-installatie aanwezig is. Op zitting is gebleken dat die conclusie moet worden genuanceerd. Er blijkt wel aardebedrading aanwezig, maar de tegelzetter van [gedaagde] heeft over de rol aardebedrading heen getegeld. De rechtbank is van oordeel dat dit onverkort als een tekortkoming van [gedaagde] heeft te gelden. Dat geldt ook als het aansluiten van die draden strikt genomen buiten de opdracht van [gedaagde] viel. Ook voor de tegelzetter moet het immers duidelijk zijn geweest dat het daarna zonder breekwerk niet meer mogelijk zou zijn om de draden aan te sluiten.
3.9.
Anders dan [gedaagde] heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat [eiser sub 1] c.s. geen genoegen hoeft te nemen met een badkamer waarvan het sanitair niet is aangesloten op de aarde-installatie en waarin bij de douchebak en het bad geen kimband, kimpasta of waterkerende coating is aangebracht.
3.10.
De conclusie is dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen op de drie punten zoals hiervoor in randnummer 3.4 genoemd. [gedaagde] heeft daarmee niet voldaan aan haar verplichting om als redelijk bekwaam en redelijk handelend aannemer goed en deugdelijk werk te leveren.
(ii) De vastgestelde tekortkomingen rechtvaardigen de ontbinding
3.11.
Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Dit betekent dat slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op ontbinding van de overeenkomst.
3.12.
[gedaagde] stelt dat het hooguit gaat om tekortkomingen die vanwege hun geringe betekenis de ontbinding niet kunnen rechtvaardigen. In de kern komt het betoog van [gedaagde] erop neer dat het merendeel van de geconstateerde mankementen eenvoudig kan worden verholpen met voeg-en kitwerk. De rechtbank verwerpt dit betoog. Ook als na de afwerking (met name voeg- en kitwerk) een deel van de onregelmatigheden niet meer zichtbaar is, laat dat onverlet dat de voegdikte op sommige plaatsen nihil is, wat op termijn voor problemen kan zorgen, en dat het afschot niet goed is. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt verder voldoende duidelijk uit de foto- en videobeelden en uit het [onderneming 1] rapport dat het tegelwerk zo onregelmatig is dat het ook na afwerking nog steeds onder de maat zal zijn. [eiser sub 1] c.s. heeft dan ook voldoende onderbouwd dat dit alleen kan worden opgelost door het tegelwerk opnieuw te doen. Die gevolgtrekking heeft [gedaagde] (bij monde van haar bestuurder [B] ) overigens ook zelf getrokken in haar email van 6 november 2020 (zie randnummer 2.5). De tekortkomingen zijn dan ook voldoende ernstig om ontbinding te rechtvaardigen.
(iii) [gedaagde] was ten tijde van de ontbindingsverklaring in verzuim
3.13.
Uit artikel 6:265 lid 2 BW volgt ten slotte dat [eiser sub 1] c.s. pas bevoegd is de overeenkomst te ontbinden, nadat [gedaagde] in verzuim is geraakt met de nakoming van haar verplichtingen.
3.14.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] op grond van artikel 6:82 BW eerste lid in verzuim was op 17 december 2020, het moment van de ontbindingsverklaring van [eiser sub 1] c.s. (zie: 2.7). [eiser sub 1] c.s. heeft immers een ingebrekestelling aan [gedaagde] gestuurd op 2 november 2020 (zie: 2.4). [gedaagde] heeft niet binnen de gestelde termijn alsnog aan haar verplichtingen voldaan.
3.15.
De rechtbank gaat niet mee in het betoog van [gedaagde] dat [eiser sub 1] c.s. als schuldeiser in verzuim is gekomen als bedoeld in artikel 6:58 BW, waardoor een eventueel verzuim van [gedaagde] is geëindigd en zij niet opnieuw in verzuim kon raken (zie: artikel 6:61 BW). [gedaagde] onderbouwt dit met de stelling dat [eiser sub 1] c.s. niet (of onvoldoende) is ingegaan op voorstellen en gespreksuitnodigingen van [gedaagde] . Voor zover die stelling al juist is, is die omstandigheid onvoldoende voor de conclusie dat [eiser sub 1] c.s. daarom in schuldeisersverzuim is geraakt. [eiser sub 1] c.s. heeft (herhaaldelijk) aangedrongen op herstel van de punten die [onderneming 1] in haar deskundigenrapport heeft geconstateerd. In de op het rapport volgende correspondentie heeft [gedaagde] aangegeven niet bereid te zijn om deze punten te herstellen (zie randnummer 2.5). [eiser sub 1] c.s. heeft daar geen genoegen mee genomen. Nu de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld dat die bevindingen grotendeels juist zijn, hoefde [eiser sub 1] c.s. dat ook niet.
3.16.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat [eiser sub 1] c.s. de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden op 17 december 2020. De daarop gerichte verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen.
(iv) Gevolgen ontbinding: wederzijdse ongedaanmakingsverbintenissen
3.17.
De rechtbank komt vervolgens toe aan de gevolgen van de ontbinding. Artikel 6:271 BW bepaalt dat vanwege die ontbinding:
  • [eiser sub 1] c.s. niet meer gehouden is om de rest van de aanneemsom te betalen;
  • [gedaagde] de werkzaamheden niet hoeft af te maken; en
  • voor beide partijen een ongedaanmakingsverbintenis ontstaat voor de door hen ontvangen prestaties.
3.18.
De prestatie die [gedaagde] heeft ontvangen bestaat uit het door haar ontvangen bedrag van € 28.263,00. Dit bedrag moet [gedaagde] dan ook terugbetalen aan [eiser sub 1] c.s.
3.19.
Voor de door [eiser sub 1] c.s. ontvangen prestatie geldt het volgende. De overeengekomen prestatie bestaat uit het realiseren van een badkamer en toiletruimte. Bij het uitvoeren van die prestatie heeft [gedaagde] materiaal aan [eiser sub 1] c.s. geleverd en werkzaamheden verricht. Op zitting is gebleken dat een groot deel van de geleverde materialen niet zijn gebruikt en bij [eiser sub 1] c.s. in opslag staan. Als gevolg van de ontbinding, moet [eiser sub 1] c.s. deze materialen teruggeven aan [gedaagde] . Artikel 6:41 sub a BW bepaalt dat dit een haalschuld is en geen brengschuld. Dat betekent dat het aan [gedaagde] is om de materialen bij [eiser sub 1] c.s. op te halen. De rechtbank zal [gedaagde] hiervoor een termijn geven van vier weken na de datum van het in deze zaak te wijzen eindvonnis. Indien [gedaagde] de materialen niet binnen die termijn ophaalt, mag [eiser sub 1] c.s. daarmee doen wat haar goeddunkt.
3.20.
De gebruikte materialen en de verrichte werkzaamheden kunnen naar hun aard niet ongedaan worden gemaakt. Voor die gevallen bepaalt artikel 6:272 BW lid 1 dat [eiser sub 1] c.s. aan [gedaagde] de waarde van de prestatie op het tijdstip van de ontvangst moet betalen. Voor zover de prestatie aan de verbintenis heeft beantwoord is dat de waarde in het economisch verkeer. Voor het bepalen van die waarde gaat de rechtbank uit van de bedragen in de overeenkomst. Voor prestaties die niet aan de verbintenis hebben beantwoordt, wordt deze vergoeding beperkt tot het bedrag van de waarde die deze prestatie voor de ontvanger in de gegeven omstandigheden daadwerkelijk heeft gehad (artikel 6:272 BW lid 2).
3.21.
Het bovenstaande betekent dat [eiser sub 1] c.s. een bedrag aan [gedaagde] moet betalen dat gelijk is aan:
  • a) de economische waarde van de werkzaamheden die [gedaagde] voorafgaand aan de ontbinding heeft verricht, met uitzondering van het tegelwerk. Het tegelwerk is weliswaar verricht, maar is ondeugdelijk gebleken. Daarom moet worden aangenomen dat dit tegelwerk economisch voor [eiser sub 1] c.s. geen waarde heeft; plus
  • b) de economische waarde van de materialen die [gedaagde] tot aan het moment van ontbinding heeft aangebracht/gemonteerd.
3.22.
De rechtbank heeft hierboven al opgemerkt dat zij bij het bepalen van deze economische waarde zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij de overeenkomst tussen partijen. Om te beginnen met de materialen, hiervoor geldt dat de prijs deels (per ‘categorie’) in de overeenkomst is gespecificeerd. Het is de rechtbank alleen niet duidelijk welke materialen zijn aangebracht/gemonteerd. De rechtbank zal partijen daarom in de gelegenheid stellen om zich daar bij akte nader over uit te laten. Voor zover mocht blijken dat de materialen uit een bepaalde categorie slechts gedeeltelijk zijn gebruikt/gemonteerd, dienen partijen zich ook uit te laten over de waarde van de individueel gebruikte materialen (bijvoorbeeld: wanneer uit de categorie ‘badmeubel combinatie’ alleen de wastafelmengkraan is aangebracht).
3.23.
Voor wat betreft de verrichte werkzaamheden geldt dat de werkzaamheden weliswaar gedetailleerd zijn opgenomen in de overeenkomst (onder het kopje "installatie werkzaamheden"). Maar de overeenkomst vermeldt niet hoe het totaalbedrag van € 12.685,68 (inclusief btw) over deze werkzaamheden is verdeeld. De rechtbank kan hierdoor niet vaststellen welk bedrag is gemoeid met welke ‘categorie’ werkzaamheden (bijvoorbeeld: het tegelwerk). Partijen zullen daarom bij akte in de gelegenheid worden gesteld om zich ook daarover uit te laten. De rechtbank verwacht in dit geval dat [gedaagde] een lijst opstelt waarin per categorie werkzaamheden wordt toegelicht (a) welke kosten daarvoor zijn gerekend, en (b) waarop die kosten zijn gebaseerd. De lijst dient te zien op alle werkzaamheden, niet alleen de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden (dit zodat de rechtbank en [eiser sub 1] c.s. inzicht krijgen in hoe de kosten van de verschillende werkzaamheden zich tot elkaar verhouden).
3.24.
De rechtbank heeft ten slotte geen duidelijk overzicht van de materialen die [gedaagde] heeft geleverd aan [eiser sub 1] c.s., maar die niet zijn aangebracht/gemonteerd. De rechtbank verzoekt partijen om zich ook daar in hun akte over uit te laten, zodat de rechtbank in het eindvonnis nauwkeurig de (terug)leveringsverplichting van [eiser sub 1] c.s. kan formuleren. Dit om toekomstige discussies te voorkomen.
3.25.
[gedaagde] zal als eerste in de gelegenheid worden gesteld om een akte te nemen over de hiervoor in randnummers 3.22 t/m 3.24 genoemde onderwerpen, nu zij de overeenkomst heeft opgesteld en daardoor het beste inzicht heeft in de kostenopbouw daarvan. Ook moet zij in haar administratie kunnen nagaan welke materialen zij heeft geleverd aan [eiser sub 1] c.s. [eiser sub 1] c.s. zal hier vervolgens op mogen reageren.
(v) Schade [eiser sub 1] die [gedaagde] moet vergoeden
3.26.
Artikel 6:277 BW bepaalt dat de partij wier tekortkoming een grond voor ontbinding heeft opgeleverd verplicht is om haar wederpartij de schade te vergoeden die deze lijdt, doordat geen wederzijdse nakoming doch ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt (deze schade hierna: ontbindingsschade). De parlementaire geschiedenis van artikel 6:277 BW vermeldt onder meer: “De omvang van deze schadevergoeding dient te worden vastgesteld (…) door met elkaar in vergelijking te brengen, enerzijds, de hypothetische situatie waarin de schuldeiser zou hebben verkeerd bij een in alle opzichten onberispelijke wederzijdse nakoming en, anderzijds, de feitelijke situatie waarin de schuldeiser na ontbinding van de overeenkomst verkeert (in voorkomende gevallen: na afwikkeling van de, uit art. 6:271 BW voortvloeiende, verbintenissen tot teruggave dan wel ongedaanmaking).” (Parl. Gesch. Boek 6, p. 1036, geciteerd in Hoge Raad 24 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP7760). Het peilmoment voor de schade is dus het moment van de ontbinding.
3.27.
Het bedrag van € 10.827,33 dat [eiser sub 1] c.s. aan ontbindingsschade vordert bestaat uit drie posten:
  • a) € 4.086,62 voor nieuwe tegels (voor dat bedrag heeft [eiser sub 1] c.s. de eerder gebruikte tegels gekocht );
  • b) € 6.430,55 aan kosten van het sloop- en herstelwerk dat nodig is om de badkamer opnieuw te kunnen betegelen; en
  • c) € 310,16 aan compensatie wegens de prijsstijging die heeft plaatsgevonden sinds het aangaan van de overeenkomst. Volgens [eiser sub 1] c.s. kost het hem nu meer geld om dezelfde tegels te kopen en door een andere aannemer dezelfde badkamer te laten realiseren dan bij het aangaan van de overeenkomst.
3.28.
De rechtbank is van oordeel dat de ontbinding te wijten is aan de tekortkoming van [gedaagde] . Ook heeft [eiser sub 1] c.s. voldoende onderbouwd dat deugdelijk herstel alleen kan plaatsvinden door het overdoen van het tegelwerk. [eiser sub 1] c.s. heeft toegelicht dat bij het verwijderen van de huidige tegels niet alleen de tegels zelf beschadigd zullen raken, maar ook het stucwerk en de vloerverwarming. [gedaagde] heeft dit niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat de rechtbank – naast de aanschafprijs voor de nieuwe tegels – ook de kosten voor het opnieuw stukken en vervangen van de vloerverwarming zal toewijzen (onderdeel van het sloop- en herstelwerk).
3.29.
De vordering tot compensatie voor een tussentijdse prijsstijging is tot slot ook toewijsbaar, maar niet tot het bedrag waar [eiser sub 1] c.s. aanspraak op maakt. In de eerste plaats heeft [eiser sub 1] c.s. de prijsstijging berekend over de verkeerde periode. Voor de tegels geldt dat moet worden gekeken naar de prijsstijging (of daling) vanaf juli 2020, toen [eiser sub 1] c.s. de tegels kocht, en voor de aanneemsom naar de stijging vanaf de datum van de overeenkomst, dus vanaf april 2020. Zowel voor de tegels als de aanneemsom geldt dat de periode loopt tot de ontbinding van de overeenkomst (zie 3.26), dus tot december 2020. Vanaf dat moment is [gedaagde] over het schadebedrag wettelijke rente verschuldigd (waarover hierna) die geldt als vergoeding voor het uitblijven van betaling. In de tweede plaats hoeft [eiser sub 1] c.s niet alle werkzaamheden opnieuw te laten uitvoeren. Enkel het ondeugdelijke werk en het niet uitgevoerde werk komt hiervoor in aanmerking. Alleen voor de kosten van die werkzaamheden kan [eiser sub 1] c.s. dus aanspraak maken op een compensatie wegens een eventuele prijsstijging. Nu de omvang van die werkzaamheden nog niet duidelijk is, zal de rechtbank in een later stadium beslissen over deze schadepost.
(vi) [gedaagde] hoeft de conceptrapportage van [onderneming 2] niet over te leggen
3.30.
De rechtbank zal [gedaagde] niet bevelen om de conceptrapportage van [onderneming 2] over te leggen. [eiser sub 1] c.s. heeft immers ook zonder dat stuk al voldoende onderbouwd dat [gedaagde] tekort is geschoten, zodat een bevel op grond van artikel 22 Rv niet nodig is. Om diezelfde reden kan ook redelijkerwijs worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de conceptrapportage is gewaarborgd. Dat betekent dat de weigeringsgrond in lid 4 van artikel 843a Rv van toepassing is.
(vii) Rente en kosten
Wettelijke rente
3.31.
De rechtbank zal [gedaagde] veroordelen om wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW te betalen. Over het terug te betalen deel van de aanneemsom heeft [eiser sub 1] c.s. rente vanaf 12 januari 2021 gevorderd, het moment dat de termijn die [eiser sub 1] c.s. heeft gesteld in de e-mail van 5 januari 2021 is geëindigd. Ook de rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] vanaf dat moment in verzuim is gekomen met haar terugbetalingsverplichting.
3.32.
Voor de ontbindingsschade geldt dat [eiser sub 1] c.s. vanaf het moment van ontbinding in verzuim is, zodat de wettelijke rente daarover moet worden berekend 17 december 2020.
Kosten [onderneming 1]
3.33.
[eiser sub 1] c.s. heeft € 249,00 gevorderd als vergoeding van de kosten voor de door hem ingeschakelde expert. De rechtbank is van oordeel dat het gaat om redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b BW. Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen, evenals de daarover gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW die op zichzelf niet is bestreden.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.34.
Bij de beoordeling van deze vordering stelt de rechtbank voorop dat het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten niet van toepassing is, aangezien de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. niet strekken tot betaling van een geldsom voortvloeiend uit een overeenkomst. Of buitengerechtelijke incassokosten zijn verschuldigd, moet in dat geval worden getoetst aan de eisen zoals geformuleerd in het Rapport Voorwerk 2 en bijgesteld in het Rapport BGK-Integraal. Die eisen houden in dat [eiser sub 1] c.s. niet alleen dient te stellen dat hij daadwerkelijk buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt, maar ook dat die kosten zien op werkzaamheden die meer omvatten dan een enkele sommatie, het enkel doen van een schikkingsvoorstel of het inwinnen van (verhaals)inlichtingen. [eiser sub 1] c.s. heeft niet gesteld dat dergelijke werkzaamheden hebben plaatsgevonden. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal dan ook worden afgewezen.
3.35.
Alle overige beslissingen, waaronder over de proceskosten, zullen later worden genomen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 14 september 2022voor het nemen van een akte door [gedaagde] over hetgeen is vermeld onder 3.22 tot en met 3.25, waarna [eiser sub 1] c.s. op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen;
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. ter Meulen bijgestaan door mr. J.J. Overbosch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.type: JO/4972