ECLI:NL:RBMNE:2022:3233

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 21/3513
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewetuitkering op grond van medische beoordeling en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de beëindiging van de Ziektewetuitkering van de eiser. De eiser, die sinds een auto-ongeluk in 2019 met whiplashklachten kampt, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder om zijn uitkering per 11 december 2020 te beëindigen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, na beoordeling van de medische rapporten en argumenten die door eiser zijn aangevoerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige voldoende zorgvuldig hebben gehandeld bij het opstellen van hun rapporten. Eiser had aangevoerd dat zijn beperkingen werden onderschat en dat er een lichamelijk onderzoek had moeten plaatsvinden. De rechtbank oordeelde echter dat de medische beoordeling voldoende was gemotiveerd en dat er geen noodzaak was voor een fysiek spreekuurcontact, gezien de beschikbare medische informatie.

De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de Ziektewetuitkering terecht was, omdat eiser niet voldoende objectieve medische informatie had overgelegd die de medische beoordeling zou kunnen weerleggen. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische rapportages in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts in dit proces. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3513

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.I. Bal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(verweerder)
(gemachtigde: mr. N. Delfgaauw).

Inleiding

In het besluit van 10 november 2020 heeft verweerder beslist dat eisers Ziektewetuitkering met ingang van 11 december 2020 stopt.
Met het bestreden besluit van 8 juli 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of verweerder de Ziektewetuitkering van eiser mocht stopzetten. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2. Eiser ging in 2019 naar school. Naast zijn opleiding werkte hij bij [bedrijf] als pakketbezorger voor 9,2 uur per week. Op 25 januari 2019 was hij betrokken bij een auto ongeval. Sinds deze datum is hij uitgevallen voor zijn werk. Hij heeft nog altijd last van whiplashklachten als gevolg van het auto ongeval.
3. Bij de medische beoordeling in verband met de eerstejaars Ziektewet beoordeling is beoordeeld of eiser geschikt is voor zijn arbeid en of sprake is van een vermindering van benutbare mogelijkheden ten aanzien van het kunnen verrichten van arbeid. In het arbeidsdeskundig rapport van 9 november 2020 staat dat eiser op 4 juni 2020 meer dan 65% van het maanmaninkomen kan verdienen. Nadat eiser in bezwaar heeft aangevoerd dat zijn beperkingen worden onderschat en zijn belastbaarheid wordt overschat heeft opnieuw een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts concludeert in bezwaar dat er geen medische argumenten zijn om de primair vastgestelde belastbaarheid te wijzigen. Ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om af te wijken van de conclusie van de arbeidsdeskundige Sociaal Medische Zaken (SMZ).
Beoordelingskader
4. Het Uwv mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Beroepsgronden
5. Eiser voert aan dat zijn beperkingen worden onderschat en zijn belastbaarheid wordt overschat. Hij kampt met ernstige fysieke beperkingen waaronder whiplashklachten naar aanleiding van een auto ongeval. Hij stelt dat er ruimere beperkingen hadden moeten worden aangenomen met betrekking tot persoonlijk en sociaal functioneren en met betrekking tot dynamische handelingen en statische houdingen. Zijn fysieke beperkingen kunnen niet worden vastgesteld zonder dat er een lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden door een verzekeringsarts. Hij heeft de medische grondslag van het besluit betwist. De verzekeringsarts had hem moeten onderzoeken tijdens een spreekuurcontact, tenzij de verzekeringsarts kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. Eiser verwijst in dit verband naar de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021 [1] .
Onderzoek tijdens spreekuurcontact
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom hij heeft afgezien van het oproepen van eiser voor een fysiek spreekuurcontact. Er zijn gegevens van de huisarts waaruit blijkt dat de huisarts bij lichamelijk onderzoek geen afwijkingen beschrijft, buiten drukpijn die wordt aangegeven in de onderrug en in de trapezius regio. De pijnklachten worden zonder anatomisch onderliggend substraat gepresenteerd. Gelet daarop heeft een lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts geen toegevoegde waarde, te meer omdat de datum in geding op dat moment al meer dan zes maanden daarvoor lag, aldus verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende gemotiveerd waarom een fysiek onderzoek door de verzekeringsarts tijdens een spreekuurcontact in het geval van eiser geen toegevoegde waarde had. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het medische rapport heeft gebaseerd op dossieronderzoek, het verslag van de hoorzitting in bezwaar en de informatie die werd verkregen tijdens de bezwaarprocedure. Op basis daarvan is gemotiveerd welke beperkingen er zijn aangenomen. Deze beperkingen zijn vastgelegd in de kritische functionele mogelijkheden lijst (fml) van 2 juni 2021. Ter zitting heeft verweerder hierop een toelichting gegeven. Het is de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts om de klachten te vertalen in beperkingen bij het uitvoeren van werkzaamheden. Eiser heeft gesteld dat hij last heeft van zijn ribben bij bewegen en inspanning. Ook heeft hij last van ernstige rugpijn, benauwdheid, kortademigheid, vermoeidheid, misselijkheid en sufheid. Hij heeft ook slaapproblemen en wordt wakker vanwege de pijnklachten aan zijn rug en schouders. Uit de medische rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat de primaire verzekeringsarts rekening heeft gehouden met eisers pijnklachten door beperkingen aan te nemen. Daarnaast is opgemerkt dat ook expositie aan pollen moet worden beperkt wegens eisers allergie. Daarnaast is rekening gehouden met een afgenomen mentale flexibiliteit, afgenomen stressbelastbaarheid en een verminderde emotionele belastbaarheid. Toegelicht is op welke punten dit tot het aannemen van beperkingen heeft geleid. Hieruit volgt dat in de fml rekening is gehouden met eisers pijnklachten en zijn allergie voor pollen. In beroep heeft eiser geen objectiveerbare medische informatie overgelegd, die aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Aan de manier waarop eiser zelf zijn klachten ervaart, hoe begrijpelijk ook, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen.
Arbeidskundige beoordeling
7. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiser geen specifieke arbeidskundige beroepsgronden naar voren gebracht.
8. De rechtbank wijst er allereerst op dat een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zelf geen medisch onderzoek verricht en dus mag uitgaan van de juistheid van de beoordeling van een verzekeringsarts. In dit geval heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op grond van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep beoordeeld of eiseres nog kan werken, en zo ja, hoeveel eiseres daarmee dan kan verdienen.
9. Nu uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de medische beoordeling juist acht, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de ziektewetuitkering terecht heeft beëindigd met ingang van 11 december 2020. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2022.
de rechter is verhinderd deze uitspraak te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.