Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2022 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de WIA-uitkering van eiser. Eiser, vertegenwoordigd door mr. E.R. Lambooy, betwistte de datum waarop zijn beperkingen zijn toegenomen, die door de verzekeringsarts was vastgesteld op 13 februari 2019. Eiser stelde dat deze datum 13 mei 2020 had moeten zijn. De rechtbank had eerder op 20 april 2022 een tussenuitspraak gedaan waarin het Uwv de gelegenheid werd geboden om de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv diende een aanvullende motivering in, maar volgens de rechtbank was deze onvoldoende en had het Uwv niet adequaat gereageerd op de gebreken die in de tussenuitspraak waren vastgesteld.
De rechtbank concludeerde dat het Uwv niet had aangetoond dat de datum van 13 februari 2019 correct was en dat er onvoldoende medische informatie was verstrekt om deze datum te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en vernietigde het bestreden besluit. Tevens werd het Uwv opgedragen om binnen een redelijke termijn een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak en de eerdere tussenuitspraak. Eiser kreeg het betaalde griffierecht van € 49,- vergoed en het Uwv werd veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.897,50.
De uitspraak werd gedaan door rechter mr. S.G.M. van Veen en is openbaar uitgesproken op 20 juli 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.