ECLI:NL:RBMNE:2022:2165

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
UTR 21/ 4390-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en herbeoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt de zaak behandeld van eiser, een heftruckchauffeur die zich op 2 juli 2015 ziek meldde. Eiser heeft een WIA-uitkering aangevraagd na het verstrijken van de wachttijd op 16 juli 2017, maar deze werd geweigerd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een herbeoordeling op 12 mei 2021, waarbij eiser zich met terugwerkende kracht ziek meldde per 13 februari 2019, heeft het Uwv besloten dat hij recht heeft op een WIA-uitkering vanaf 13 mei 2020, maar niet eerder. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, omdat hij van mening is dat de ingangsdatum van de uitkering eerder had moeten zijn.

De rechtbank oordeelt dat het Uwv de ingangsdatum van de uitkering niet correct heeft vastgesteld. Eiser heeft argumenten aangedragen dat de verzekeringsarts de datum van 13 mei 2020 had moeten hanteren in plaats van 13 februari 2019. De rechtbank stelt vast dat de rapportages van de verzekeringsarts niet voldoen aan de vereisten van zorgvuldigheid en begrijpelijkheid. De rechtbank geeft het Uwv de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

De uitspraak is gedaan door rechter S.G.M. van Veen en griffier L.M.A. Koeman. De beslissing is openbaar gemaakt op 20 april 2022. Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open, maar kan dit wel tegelijkertijd met de einduitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4390-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.R. Lambooy),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw).

Inleiding

1.1.
Op 2 juli 2015 meldde eiser zich ziek voor zijn werk als heftruckchauffeur voor 40,23 uur per week. Per einde wachttijd op 16 juli 2017 heeft eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uwv heeft de WIA-uitkering toen geweigerd, omdat hij minder dan 35% (6,02%) arbeidsongeschikt was. Het bezwaar en beroep van eiser daartegen is ongegrond verklaard.
1.2.
Op 12 mei 2021 heeft eiser een aanvraag voor een herbeoordeling ingediend voor een WIA-uitkering. In deze aanvraag meldde hij zich met terugwerkende kracht ziek per
13 februari 2019 vanwege toenemende klachten. Daarvoor was hij werkzaam als heftruckchauffeur voor gemiddeld 35,02 uur per week.
1.3.
Met het besluit van 27 juli 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv beslist dat eiser weliswaar recht heeft op een WIA-uitkering vanaf 13 februari 2019 op basis van 45,74% arbeidsongeschiktheid, maar dat deze uitkering pas vanaf 13 mei 2020 tot uitbetaling komt.
1.4.
Met het besluit van 15 oktober 2021 (het bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
1.5.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De zaak is behandeld op een MS-Teams zitting van 8 februari 2022. Eiser was aanwezig en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het Uwv was afwezig met bericht vooraf.

Het geschil

2. In deze zaak moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het Uwv terecht heeft beslist dat de WIA-uitkering van eiser vanaf 13 mei 2020 tot uitbetaling komt. Tussen partijen is niet in geschil dat de beperkingen van eiser zijn toegenomen, alleen verschillen zij over de vraag per wanneer dit het geval is. Eiser voert aan dat de verzekeringsarts als beoordelingsdatum 13 mei 2020 had moeten hanteren en niet 13 februari 2019.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
3. Aangezien eiser al eerder 104 weken ziek is geweest en binnen vijf jaar door dezelfde oorzaak weer ziek is geworden, krijgt hij ingevolge artikel 55 van de Wet WIA zijn uitkering eerder dan de normale wachttijd van 104 weken na zijn eerste ziektedag. Uit
artikel 64, lid 11 en 12, van de Wet WIA volgt dat de uitkering niet eerder ingaat dan
52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend.
Slechts in bijzondere gevallen kan het Uwv hiervan afwijken. In dat geval is een langere terugwerkende kracht mogelijk.
4. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen. Die rapportages moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapportages:
 zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 bevatten geen tegenstrijdigheden;
 zijn voldoende begrijpelijk.
De rapportages en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapportage van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
5. Eiser voert aan dat het Uwv de ingangsdatum van het uitkeringsrecht en de ingangsdatum van de betaalbaarstelling van de WIA-uitkering niet juist heeft vastgesteld. Aangezien eiser vanaf 13 mei 2020 recht heeft op een WIA-uitkering had de verzekeringsarts zich bij de beoordeling op deze datum moeten richten en niet per de datum 13 februari 2019. Eiser is hierdoor in zijn belangen geschaad.
6. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Uit de anamnese van de rapportage van 19 juli 2021 van de primaire verzekeringsarts [A] blijkt dat eiser eind vorig jaar een breekpunt heeft gehad. Hij kon het niet meer aan, voelde zich verloren en hopeloos. Hij zag geen licht aan het einde van de tunnel. Als gevolg hiervan kreeg hij hyperventilatiesyndroom aanvallen. Verder geeft eiser aan dat hij binnen twee weken bij Medinello kan starten voor 3-4 dagen per week.
De primaire verzekeringsarts geeft in de rapportage aan dat de ervaren belemmeringen van eiser lijken toe te nemen. Gelet op de ingezette behandelingen en het medicatiegebruik acht de primaire verzekeringsarts eiser daarom per 13 februari 2019 meer beperkt met name betreffende de belasting in het tillen, dragen, lopen, staan en, vanwege de energetische impact van het ziektebeeld en het medicatiegebruik, is een 30-urige werkweek het maximaal haalbare.
De rechtbank stelt vast dat de ingezette behandelingen en het medicatiegebruik niet in lijn zijn met de datum 13 februari 2019 omdat deze behandelingen en het medicatiegebruik dateren van ná 13 februari 2019. Ook specificeert de verzekeringsarts ten onrechte niet om welke behandelingen (in welke periode) en welke medicatie het gaat. In dat verband overweegt de rechtbank dat in de ingediende aanvraag voor een herbeoordeling het medicijngebruik van eiser staat vermeld. De rechtbank concludeert dat dit in de medische rapportage niet chronologisch goed is verwoord door de primaire verzekeringsarts. Onduidelijk is in hoeverre de verzekeringsarts de (verwachte) effecten van de ingezette behandelingen en het medicatiegebruik heeft meegewogen in zijn beoordeling. Tot slot merkt de rechtbank op dat de primaire verzekeringsarts in overwegingen 6.1. en 6.2. van de rapportage ten onrechte aangeeft dat de datum van de aanvraag 13 februari 2019 is. Dit moet 12 mei 2021 zijn.
7. De rechtbank oordeelt dat de primaire verzekeringsarts had moeten toelichten waarom bij eiser al per 13 februari 2019 sprake is van een verslechtering van de gezondheidssituatie. Hierbij had gespecificeerd moeten worden op welk moment eiser meer klachten heeft gekregen. De primaire verzekeringsarts kan daartoe alsnog duidelijkheid verschaffen door informatie uit de behandelend sector op te vragen.
De beroepsgrond slaagt.
Wat is de conclusie van de rechtbank?
8. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het Uwv met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid stellen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
9. De rechtbank bepaalt dat het Uwv in de gelegenheid wordt gesteld om binnen zes
weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen.
10. Het Uwv moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze
vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als het Uwv gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het Uwv. In beginsel, ook in de situatie dat het Uwv de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
11. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn aangedragen in het beroepschrift en het aanvullend beroepschrift, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
12. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat de rechtbank over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:-draagt het Uwv op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik

maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt het Uwv in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze
tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 20 april 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd
deze uitspraak
te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.