ECLI:NL:RBMNE:2022:3108

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 21/4289
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak inzake WIA-uitkering en motiveringsgebrek bij UWV

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen een besluit van het UWV van 14 september 2021. Eiser, vertegenwoordigd door mr. O. Labordus, had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit waarin werd vastgesteld dat hij niet in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank had eerder op 13 april 2022 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat de medische rapportages onvoldoende zorgvuldig waren en dat er aanwijzingen waren voor een ernstige depressieve stoornis bij eiser op de datum in geding.

In de einduitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het UWV het geconstateerde gebrek niet heeft hersteld. De rechtbank oordeelde dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet inzichtelijk en concludent was. De rechtbank bleef bij haar eerdere oordeel dat er sprake was van een ernstige depressieve stoornis en dat het UWV onvoldoende had aangetoond hoe deze diagnose doorwerkte in de beperkingen van eiser. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, omdat het in strijd was met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank heeft het UWV opgedragen om binnen zes weken na de verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de diagnose van eiser. Tevens is het UWV veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.897,50. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4289

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. O. Labordus),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder
(gemachtigde: J. Swart).

Procesverloop

Het beroep van eiser richt zich tegen het besluit van het UWV van 14 september 2021 (het bestreden besluit), waarbij zijn bezwaar tegen het primaire besluit waarbij is bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ongegrond is verklaard. Op 13 april 2022 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:RBMNE:2022:1601). Voor het volledige procesverloop verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
Met de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in de beroepsprocedure te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 mei 2022 toegestuurd en het bestreden besluit aanvullend gemotiveerd.
Eiser heeft een schriftelijke zienswijze gegeven op de stukken.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 7 juli 2022 gesloten.

Overwegingen

Eerdere tussenuitspraak
1. Deze einduitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van 13 april 2022 (hierna: de tussenuitspraak). De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. Er is geen aanleiding om daarvan terug te komen. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de aan de besluitvorming ten grondslag liggende medische rapportages onvoldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat het dossier voldoende aanknopingspunten biedt om vast te stellen dat op de datum in geding al sprake was van een ernstige depressieve stoornis. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van een verkeerde diagnose zijn uitgegaan, omdat er ook ten tijde van de datum in geding bij eiser sprake was van een ernstige depressieve stoornis. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat onvoldoende inzichtelijk is of en hoe de diagnose ernstige depressieve stoornis doorwerkt in de beperkingen van eiser in de FML. Daarom is er sprake van een motiveringsgebrek.
2. In reactie op de tussenuitspraak heeft het UWV een nieuwe FML opgesteld. Op basis daarvan heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nieuwe functies geduid, waarna het arbeidsongeschiktheidspercentage is gewijzigd naar 27,97%. Omdat eiser hiermee minder dan 35% arbeidsongeschikt is komt hij nog steeds niet in aanmerking voor een WIA-uitkering.
3. Eiser heeft in zijn zienswijze gesteld dat verweerder het geconstateerde gebrek niet heeft hersteld en heeft de rechtbank verzocht om een deskundige in te schakelen.
Beoordeling
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet heeft hersteld. De rechtbank is van oordeel dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 mei 2022 niet inzichtelijk en concludent is. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat ten tijde van de datum in geding moet worden uitgegaan van de diagnose ernstige depressieve stoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft echter in zijn advies van 18 mei 2022 aan dat ten tijde van de beoordeling in bezwaar niet bleek van de ernstige klachten die door GGZ Centraal in de brief van 25 oktober 2021 worden gemeld. Volgens de verzekeringsarts blijkt hieruit als diagnose depressieve episode. De rechtbank overweegt dat verzekeringsarts hiermee heeft miskend dat in de tussenuitspraak is geoordeeld dat ten tijde van geding sprake is van de diagnose
ernstigedepressieve stoornis. De verzekeringsarts geeft vervolgens aan dat er wel wat aanvullende beperkingen ten aanzien van de belastbaarheid zijn ten stellen, maar de rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande niet inzichtelijk is of de verzekeringsarts hierbij voldoende rekening heeft gehouden met de diagnose
ernstigedepressieve stoornis. Verder is niet inzichtelijk gemaakt waarom er voor eiser geen indicatie bestaat voor een urenbeperking, uitgaande van de diagnose ernstige depressieve stoornis. De rechtbank is daarom van oordeel dat er nog steeds sprake is van een motiveringsgebrek.
5. De rechtbank wijst er hierbij op dat het UWV heeft aangegeven gebruik te willen maken van de mogelijkheid om het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek te herstellen. Dat impliceert dat het UWV zich neerlegt bij het oordeel van de rechtbank over het bestaan van een ernstige depressieve stoornis. Als het UWV daar toch anders over denkt en daartegen nieuwe argumenten wil aanvoeren, dan kan hij hoger beroep instellen. In dat geval lag het in de rede dat verweerder te kennen zou geven géén gebruik te maken van de mogelijkheid, zodat de rechtbank sneller een einduitspraak had kunnen doen.
Conclusie en gevolgen
6. Gelet op voorgaande overwegingen is er nog steeds sprake van een motiveringsgebrek, omdat het advies van 18 mei 2022 dat het UWV aan de aanvullende motivering ten grondslag heeft gelegd niet inzichtelijk en concludent is. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf een deskundige te benoemen, omdat er geen verschil van mening bestaat over de diagnose van eiser.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat het in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal nu volstaan met het vernietigen van het bestreden besluit. Dat geeft het UWV de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen en daarmee om desgewenst verder te procederen over de aard van eisers depressieve stoornis.
8. Als het UWV zich desondanks neerlegt bij het oordeel van de rechtbank geldt onverkort dat het gebrek hersteld kan worden zoals in de tussenuitspraak is omschreven. Het UWV moet daarvoor na deze einduitspraak opnieuw op het bezwaar van eiser beslissen en inzichtelijk maken hoe er met het vaststellen van de beperkingen in de FML rekening is gehouden met de diagnose “ernstige depressieve stoornis” en waarom er voor eiser geen urenbeperking is aangenomen. Als deze aanvullende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet is te geven, dan moet verweerder de FML en daarmee ook de arbeidskundige beoordeling wijzigen.
9. Voor het nadere besluit stelt de rechtbank een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te tellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het UWV moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.897,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.