ECLI:NL:RBMNE:2022:309

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/2541
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van Tozo-uitkering wegens niet-rechthebbendheid van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ondernemer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser had een aanvraag ingediend voor een Tozo-uitkering, welke aanvankelijk was goedgekeurd met een voorschot van € 3.006,62. Echter, met het primaire besluit van 18 september 2020 werd dit voorschot ingetrokken en teruggevorderd, omdat eiser volgens verweerder niet tot de doelgroep van rechthebbenden behoort, aangezien hij de pensioengerechtigde leeftijd al had bereikt. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 23 februari 2021.

Eiser heeft op 4 juni 2021 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tijdens de zitting op 21 januari 2022 was eiser aanwezig, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Eiser betoogde dat hij te goeder trouw had gehandeld en dat de communicatie van verweerder gebrekkig was. Hij stelde dat de Tozo-uitkering als een gift was gepresenteerd en dat hij niet had hoeven terugbetalen. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet aan de voorwaarden voldeed om als rechthebbende te worden aangemerkt, aangezien hij al AOW-pensioen ontving.

De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de Tozo-uitkering en de terugvordering van het voorschot rechtmatig waren. Eiser had niet de inlichtingenplicht geschonden en de rechtbank erkende de vervelende situatie voor eiser, maar oordeelde dat de besluitvorming van verweerder zorgvuldig was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg in zijn verzoek om de terugvordering ongedaan te maken. Er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2541

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: E. Siemeling).

Procesverloop

Met het besluit van 18 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het besluit van 27 mei 2020 ingetrokken en het toegekende voorschot van € 3.006,62 teruggevorderd.
Met het besluit van 23 februari 2021, verzonden op 26 april 2021, (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 4 juni 2021 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft op 22 maart 2020 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Tozo. [1] In eerste instantie heeft verweerder een voorschot toegekend van € 3.006,62. Met het primaire besluit is echter beslist dat eiser niet in aanmerking komt voor een Tozo-uitkering, omdat hij volgens verweerder niet tot de doelgroep behoort. Om deze reden is het toekenningsbesluit ingetrokken en het voorschot teruggevorderd. Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt. Het bezwaar is met het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertegen richt zich het beroep.
Inhoud bestreden besluit (in essentie weergegeven)
2. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een Tozo-uitkering omdat hij niet tot de kring van rechthebbenden behoort. Eén van de voorwaarden om als zelfstandige in de zin van de Tozo te worden aangemerkt is volgens verweerder dat de betrokkene 18 jaar of ouder is, maar nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. [2] Eiser ontvangt echter al een AOW [3] - pensioen.
3. Eiser is te goeder trouw en heeft niet de inlichtingenplicht geschonden. Hij heeft de gevraagde gegevens immers op 5 juni 2020 verstrekt en verweerder is er zelf pas later achter gekomen dat eiser niet tot de rechthebbenden behoort. Verweerder trekt een besluit tot toekenning van bijstand/Tozo echter in en vordert het betaalde bedrag terug, als de bijstand/Tozo ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. [4] Om deze reden is het bedrag van € 3.006,62 teruggevorderd.
Standpunt van eiser (in essentie weergegeven)
4. Eiser vindt het niet terecht dat het bedrag dat hij aan Tozo- uitkering heeft ontvangen wordt teruggevorderd door verweerder. Hij is op 73- jarige leeftijd een bedrijf begonnen om zijn jongere echtgenote (financieel) de mogelijkheid te geven eerder met pensioen te gaan. Eiser voldoet aan wat in zijn algemeenheid door de overheid is gecommuniceerd over het aanspraak kunnen maken op een Tozo- uitkering. [5] Eisers bedrijf is namelijk zwaar financieel geraakt als gevolg van de Covid-19- crisis. Daarnaast is door de overheid gecommuniceerd dat het om een eenmalige gift gaat, die niet hoeft te worden terugbetaald. Verder is er verschil tussen gemeenten in de manier waarop de regels over de Tozo worden geïnterpreteerd, sommige gemeenten hebben besloten het voorschot niet terug te vorderen. Tijdens de zitting heeft eiser verduidelijkt dat hij zich baseert op twee voorbeelden over studerende ondernemers in de gemeente Oss en Delft. [6]
5. Ook vindt eiser dat de besluitvorming onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. De communicatie van verweerder liet te wensen over, zo is meermaals geen antwoord gegeven op brieven, zijn privacyregels niet in acht gehouden en is hij ten onrechte als wanbetaler behandeld. Daarnaast is de procedure omtrent de hoorzitting niet correct verlopen, omdat eiser niet de mogelijkheid kreeg zijn argumenten en bewijzen in te brengen.

Beoordeling door de rechtbank

Reden voor intrekking en terugvordering Tozo
6. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat eiser niet tot de kring van rechthebbenden voor de Tozo behoort. In de aanhef van artikel 1 van de Tozo is bij het begrip zelfstandige immers opgenomen:
“de rechthebbende, bedoeld in artikel 11 van de wet die achttien jaar of ouder is maar de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande.”Tussen partijen is niet in geschil dat eiser reeds de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
7. Eiser voert aan dat de voorschotten op de Tozo- uitkering een gift waren en dat hij dit zo heeft mogen begrijpen, onder meer vanwege berichten in de media hierover. Hier kan echter enkel uit opgemaakt worden dat als aan de voorwaarden is voldaan er recht bestaat op de Tozo- uitkering en geen terugbetalingsverplichting geldt. Er moet dus wel eerst aan de voorwaarden zijn voldaan en in lijn hiermee recht bestaan op de uitkering. Dit blijkt ook uit de brieven [7] waarmee het voorschot is verstrekt en waarin het volgende is vermeld:
“Houdt u er rekening mee dat u het voorschot terugbetaalt als u: 1. geen recht heeft op een uitkering…”.In het besluit van 27 mei 2020 is een dikgedrukt kopje opgenomen ‘Controle achteraf’ met daar onder de zin:
“Wij controleren achteraf of u het juiste bedrag hebt ontvangen en of u recht hebt op de uitkering.”
8. De rechtbank stelt vast dat eiser er bij aanvang duidelijk op is gewezen dat hij het ontvangen voorschot mogelijk moet terugbetalen. Ondanks de goeder trouw van eiser mocht verweerder het voorschot terugvorderen, vanwege de aard van een voorschot en de meegedeelde controle achteraf. Dat de Tozo 1- regeling op het moment van de aanvraag van eiser nog niet was gepubliceerd maakt dit niet anders. Verweerder moest vanwege de plots ontstane situatie rondom de Covid-19 pandemie snel handelen en heeft toen een groot aantal Tozo-aanvragen verwerkt om achteraf het recht te beoordelen. Vanwege deze omstandigheden kon eiser uit de enkele toekenning van een voorschot niet het vertrouwen ontlenen dat de aanvraag van de Tozo-uitkering definitief zou worden gehonoreerd en geen terugbetalingsplicht zou gelden. De rechtbank wijst op eerder gepubliceerde uitspraken over dit onderwerp. [8] De beroepsgrond slaagt niet.
Zorgvuldigheid besluitvorming/ procedure
9. Eiser heeft argumenten aangevoerd die gaan over de bejegening door verweerder, het schenden van privacyregels en het niet of te laat reageren. De rechtbank kan zich voorstellen dat eiser de hele situatie als vervelend heeft ervaren, maar stelt vast dat het geen betrekking heeft op juridische aspecten van de besluitvorming die in deze procedure voorliggen.
10. De rechtbank acht de keuze van verweerder om telefonisch een hoorzitting te houden begrijpelijk, vanwege de situatie rond de Covid-19 pandemie. Verder is niet gebleken dat eiser bepaalde argumenten niet naar voren heeft kunnen brengen. In het verslag van de hoorzitting van 20 januari 2021 is onder meer opgenomen dat eiser heeft meegedeeld dat hij te goeder trouw heeft gehandeld. Eiser heeft daarbij digitaal, per post en telefonisch met verweerder gesproken en gecorrespondeerd. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden over de zorgvuldigheid van de besluitvorming en de procedure niet slagen.
Het gelijkheidsbeginsel
11. Eiser heeft tijdens de zitting gewezen op berichten over de gemeente Oss en de gemeente Delft, die toegekende voorschotten in het kader van de Tozo niet zouden hebben teruggevorderd van studerende ondernemers. Verweerder heeft op de zitting geantwoord dat dit om duidelijk andere gevallen gaat dan iemand die al AOW- gerechtigd is. Verweerder heeft als grote lijn aangehouden dat indien al niet aan de ‘entreevoorwaarden’ wordt voldaan het voorschot wordt teruggevorderd. De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel in ieder geval sprake moet zijn van (in voldoende mate) gelijke gevallen. De voorbeelden waar eiser naar verwijst wijken te zeer van zijn situatie af omdat in die situaties sprake is van studenten met een onderneming. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
13. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 4 februari 2022 en openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers.
2.Verweerder verwijst naar de aanhef van artikel 1 van de Tozo.
3.Algemene Ouderdomswet.
4.Verweerder verwijst naar de artikelen 54, derde lid, Participatiewet (Pw) en artikel 58, tweede lid, onder a, van de Pw.
5.Eiser verwijst naar de persconferentie van 17 maart 2020 en naar informatie op verschillende websites.
6.Eiser wijst op berichtgeving van de website van RTL Z van 9 februari 2021 en 16 maart 2021.
7.Brieven/besluiten van 26 mei 2020 en 29 mei 2020.
8.Zie de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 10 mei 2021 (ECLI:NL:RBGEL:2021:2317 r.o. 4.4.2) en van de rechtbank Oost-Brabant van 14 oktober 2021 (ECLI:NL:RBOBR:2021:5447 r.o. 16), te raadplegen op