ECLI:NL:RBMNE:2022:3085

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
UTR 22/1703
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Belastingdienst/Toeslagen omdat deze niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag voor kinderopvangtoeslag, ingediend op 20 januari 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst de wettelijke beslistermijn van zes maanden, die verlengd kan worden met maximaal zes maanden, heeft overschreden. Eiseres heeft de Belastingdienst op 7 februari 2022 in gebreke gesteld, maar er is sindsdien geen besluit genomen. De rechtbank heeft besloten dat de Belastingdienst alsnog binnen twaalf weken na de uitspraak een beslissing moet nemen, met een uiterste datum van 11 oktober 2022. Indien deze termijn wordt overschreden, moet de Belastingdienst een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en de Belastingdienst opgedragen het griffierecht van € 50,- en de proceskosten van € 379,50 aan eiseres te vergoeden. De rechtbank heeft begrip voor de situatie van eiseres, maar erkent ook de complexiteit van de herbeoordelingen in het kader van de kinderopvangtoeslagenaffaire.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1703

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Stoel),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 20 januari 2021.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 20 januari 2021. Verweerder moet binnen zes maanden beslissen op de aanvraag. Hij heeft deze termijn verlengd met maximaal zes maanden. Dat dit kan, staat in artikel 49, negende lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regeling (Awir). Verweerder had dus uiterlijk op 20 januari 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiseres heeft verweerder op 7 februari 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
5. Verweerder heeft de rechtbank in dit kader in zijn verweerschrift gevraagd om een termijn van dertien weken. Verweerder heeft uitgelegd dat hij deze tijd nodig heeft, omdat momenteel sprake is van een vrij uitzonderlijke situatie, gezien de kinderopvangtoeslagenaffaire en het grote aantal aanvragen tot herbeoordeling dat verweerder hierover binnenkrijgt. Verweerder heeft toegelicht hoe het proces van herbeoordeling er uit ziet. Na het toewijzen van een persoonlijk zaakbehandelaar wordt gedurende een periode van twee weken alle relevante informatie over en met de ouder verzameld over de jaren waarover een verschil van mening bestaat. Vervolgens wordt door het beoordelingsteam per jaar beoordeeld of er recht om compensatie bestaat. Hier is één week aan toe te rekenen. Hierna moet verweerder verplicht advies vragen aan de Commissie van onafhankelijke deskundigen hersteloperatie toeslagen (de commissie) voor die gevallen waarin verweerder het voornemen heeft om afwijzend te oordelen over vooringenomenheid of opzet/grove schuld. De commissie heeft op haar beurt ook twee weken nodig om tot haar advies te komen. Vervolgens wordt de compensatieberekening uitgevoerd en wordt de beschikking opgemaakt. Hier kan ongeveer vijf weken aan worden toegerekend. Vervolgens wordt eiseres over de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek geïnformeerd. Dit gebeurt door middel van een vooraankondiging. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken haar zienswijze hierop te geven. Daarna wordt gedurende een periode van maximaal twee weken de definitieve beschikking gegeven. Gelet op het voorgaande kan het totale traject 18 weken in beslag nemen, maar vanwege een aantal onzekerheden verzoekt verweerder de rechtbank om de beslistermijn op dertien weken vast te stellen.
6. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het voor eiseres ronduit vervelend is dat zij al erg lang moet wachten op een beslissing en zij als gevolg daarvan kan ervaren andermaal slachtoffer te zijn van de kinderopvangtoeslagenaffaire, ziet de rechtbank ook in dat de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb, voorgeschreven beslistermijn van twee weken voor verweerder te kort is – gezien het grote aantal en de complexiteit van de herbeoordelingen en verweerders uitleg zoals hiervoor weergegeven. De rechtbank overweegt dat zij op basis van het derde lid van artikel 8:55d van de Awb in bijzondere gevallen een andere termijn kan bepalen voor het bekendmaken van een besluit. Gelet op wat verweerder heeft aangevoerd is er volgens de rechtbank sprake van een bijzonder geval. Daarom is er tot op heden aan verweerder in soortgelijke zaken veelal een langere termijn gegund dan de gebruikelijke.
7. Omdat de rechtbank ziet dat verweerder om verschillende termijnen heeft verzocht in voorgaande soortgelijke zaken, en ook de onderbouwing daarvan verschilt, heeft de rechtbank besloten om zelf een vaste termijn te bepalen in reactie op verweerders verzoeken in dergelijke zaken. De rechtbank verleent verweerder in principe een termijn van twaalf weken vanaf de datum van het verweerschrift om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om daarvan af te wijken in voorliggende gevallen. Binnen die twaalf weken kan het gehele door verweerder geschetste proces van herbeoordeling doorlopen worden. In de onderhavige zaak ziet de rechtbank geen aanleiding om van die termijn af te wijken. Verweerder heeft inmiddels ruim anderhalf jaar de tijd gehad een beslissing bekend te maken. Ondanks meerdere toezeggingen en een ingebrekestelling van 7 februari 2022 wacht eiseres nog steeds op een beslissing. Gelet op de periode tussen de datum van de ingebrekestelling, van het onderhavige verweerschrift (19 juli 2022) en die van deze uitspraak vindt de rechtbank de hiervoor genoemde termijn van twaalf weken in lijn met de door de Afdeling [1] gestelde eis van een nadere termijn die zodanig moet zijn dat deze in redelijkheid niet onnodig lang is maar ook niet onrealistisch kort. Met andere woorden, de rechtbank acht deze termijn reëel voor verweerder om een beslissing bekend te maken. Verweerder moet daarom uiterlijk 11 oktober 2022 een beslissing bekendmaken. Om te voorkomen dat verweerder een rechtelijke dwangsom verbeurt zonder dat hij daaraan iets kan doen, bepaalt de rechtbank dat de termijn van twaalf weken wordt geacht verlengd te zijn met de periode die eiseres de zes weken voor het indienen van een zienswijze bij verweerder overschrijdt.
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
9. Het beroep is kennelijk gegrond.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1/2. Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de datum van het verweerschrift alsnog een besluit bekend te maken, aldus uiterlijk op 11 oktober 2022 en met die verstande dat deze termijn wordt geacht te zijn verlengd met de periode die eiseres de zes weken voor het indienen van een zienswijze bij verweerder overschrijdt;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560).