Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding met 6 producties is op 30 maart 2021 bij [gedaagde sub 1] en de [gedaagde sub 2] bezorgd;
- [gedaagde sub 1] en de [gedaagde sub 2] hebben schriftelijk op de dagvaarding gereageerd (conclusie van antwoord). Zij hebben een tegenvordering (eis in reconventie) geformuleerd en 5 producties bijgevoegd;
- [eiser] heeft schriftelijk gereageerd op de tegenvordering (conclusie van antwoord in reconventie). Hij heeft daarbij ook bij akte zijn vordering gewijzigd/verminderd;
- de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2021. Van wat er is besproken heeft de griffier aantekening gemaakt. Mr. Sprangers heeft spreekaantekeningen overgelegd. Aan het slot van de zitting heeft de kantonrechter meegedeeld dat op een termijn van vier weken vonnis zal worden gewezen, zonodig een tussenvonnis;
- de griffier heeft op19 november 2021 een brief aan partijen verstuurd, waarin is vermeld dat de kantonrechter om proceseconomische redenen heeft besloten de zaak aan te houden in afwachting van de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad, waarin prejudiciële vragen zullen worden beantwoord die ook voor de onderhavige zaak van belang zijn. Daarna zal de kantonrechter partijen in de gelegenheid stellen zich over die beslissing uit te laten en zullen zij – indien de kantonrechter dat nodig acht – ook in de gelegenheid gesteld worden financiële stukken in het geding te brengen;
- de rolbeslissing van 5 januari 2022, waarbij partijen is verzocht zich ieder op de rolzitting van 2 februari 2022 schriftelijk uit te laten over de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 24 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1974) en de betekenis daarvan voor deze procedure en waarbij zij de gelegenheid krijgen hun stellingen met financiële stukken te onderbouwen, waarna zij ieder bij akte op elkaars stukken mogen reageren;
- [eiser] heeft op 2 februari 2022 een akte genomen;
- [gedaagde sub 1] en de [gedaagde sub 2] hebben op 2 februari 2022 een akte genomen. Zij hebben bij die akte hun eis gewijzigd en de producties 6 t/m 14 overgelegd;
- [eiser] heeft op 16 februari 2022 een antwoordakte genomen;
- [gedaagde sub 1] en de [gedaagde sub 2] hebben op 16 februari 2022 een antwoordakte genomen;
- daarna heeft de kantonrechter bepaald dat vonnis zal worden gewezen.
2.De feiten
3.De vordering van [eiser] en het verweer van [gedaagde sub 1] en de [gedaagde sub 2]
4.De tegenvordering van [gedaagde sub 1] en het verweer van [eiser]
5.De beoordeling van de wederzijdse vorderingen
, valt in de regel noch in de risicosfeer van de huurder, noch in die van de verhuurder. De verstoring van de waardeverhouding tussen de wederzijdse prestaties wordt daarom in beginsel het beste ondervangen door dit nadeel – voor zover niet reeds gecompenseerd door de financiële steun van de overheid aan de huurder in de vorm van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (hierna: TVL) – gelijk te verdelen over de verhuurder en de huurder.
indirecthet nadeel van [gedaagde sub 1] bepaalt: dat is namelijk het nadeel dat ook in de hoofdhuurovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] leidt tot een verstoring van de waardeverhouding, die ten grondslag ligt aan de nu door [gedaagde sub 1] gevorderde, gedeeltelijke ontbinding van de hoofdhuurovereenkomst wegens onvoorziene omstandigheden. Een redelijke toepassing van de beslissing van de Hoge Raad houdt in dat [gedaagde sub 1] als tussenhuurder zal moeten onderbouwen dat de huurprijsvermindering die zij met [restaurant] heeft afgesproken overeenkomt met, althans niet hoger is dan de waardevermindering van de bedrijfsruimte voor [restaurant] als exploitant, berekend volgens de vastelastenmethode zoals beschreven door de Hoge Raad. Het feit dat de hiervoor genoemde beslissing van de Hoge Raad nog niet beschikbaar was toen [gedaagde sub 1] besloot aan [restaurant] 50% huurprijsvermindering te verlenen, komt voor rekening en risico van [gedaagde sub 1] en dat kan zij in deze procedure niet aan [eiser] tegenwerpen. Die aldus berekende huurprijsvermindering tussen [restaurant] en [gedaagde sub 1] vormt, na aftrek van de TVL-korting waarop [gedaagde sub 1] aanspraak heeft, het nadeel dat [gedaagde sub 1] als tussenhuurder lijdt door de overheidsmaatregelen wegens de corona pandemie. Dat nadeel moet in beginsel gelijkelijk verdeeld worden tussen [gedaagde sub 1] en [eiser] .