ECLI:NL:RBMNE:2022:3017
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van een woning, vaststelling en bewijsvoering
In deze zaak heeft eiser op 28 februari 2021 een aanslag ontvangen op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), waarbij de waarde van zijn woning in [plaats] voor het belastingjaar 2021 is vastgesteld op € 354.000,- per 1 januari 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar is op 8 december 2021 ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 25 mei 2022, waarbij zowel eiser als de heffingsambtenaar zich hebben laten vertegenwoordigen door gemachtigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen van mening verschillen over de WOZ-waarde van de woning. Eiser stelt dat de waarde te hoog is en bepleit een lagere waarde van € 316.000,-. De heffingsambtenaar heeft een taxatiematrix overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar met de overgelegde taxatiematrix en de toelichting tijdens de zitting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft daarbij de vergelijkingsmethode gehanteerd, waarbij de waarde van de woning is vergeleken met de verkoopprijzen van vergelijkbare woningen in de omgeving. Eiser heeft enkele beroepsgronden ingediend, waaronder dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met bepaalde objectonderdelen en de ligging van de woning. De rechtbank heeft deze gronden verworpen en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op een juiste wijze heeft vastgesteld.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 354.000,- in stand blijft. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed en is openbaar uitgesproken op 14 juli 2022.