ECLI:NL:RBMNE:2022:3011
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak; beoordeling van de waarde en geschiktheid van referentiewoningen
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde C. van Abbe, betwistte de door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap vastgestelde waarde van € 673.000,- per 1 januari 2020. De heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door R. Janmaat, had deze waarde vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en had een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 645.000,-.
De rechtbank heeft de processtukken en de taxatiematrix van de verweerder beoordeeld, waarin de woning werd vergeleken met vier referentiewoningen. De rechtbank oordeelde dat de referentiewoningen [adres 4] en [adres 5] niet geschikt waren voor vergelijking, omdat deze woningen van een ander type waren en in een andere buurt lagen. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar niet voldoende inzicht had gegeven in de indexering van de verkoopcijfers, maar dat de verstrekte informatie toch voldoende was om aan te tonen dat de beschikte waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de waarde van de woning aannemelijk was gemaakt op basis van de overgebleven referentiewoningen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.